tienmisschien

Dit is perfect weer om me in m’n blote bast van m’n taak te kwijten. Ik heb ’t thermometertje op de tafel midden in de huiskamer gelegd, een ½ uur geleden, dus kan ik momenteel zien dat er ook geen andere mogelijkheid voor me is: 25 graden. Een t-shirt zou alleen maar afleiden, door ’t zweterig plakken aan m’n huid.
Dus sta ik daar mezelf te aanschouwen. Tegenover me. Ik wip even op m’n tenen om de onderrand ook nog even mee te pakken bij de inspectie. Dan valt ’t me op dat ’t buikje (da’s helemaal geen buikje, zei Roswitha) van voren minder bol valt als van boven.
Een mens moet zorgen dat-ie zo min mogelijk perspectief ziet. Dat werkt geruststellend.
’t Gekke is dat ik dan ook geen haren meer zie.
Ik zei nog tegen Roswitha: ‘Eigenlijk zijn ’t er meer dan 5.’
‘Ja, ’t zijn er meer.’
& Ze wreef er even lichtjes met haar vingers doorheen. Alsof ze in ‘t gelid gekamd konden worden.
‘Maar 5 klinkt wel mooi,’ legde ik haar voor alle zekerheid uit.
‘Ja, maar je spreekt gewoon niet de waarheid.’
Ach, dat zal ze wel weer niet letterlijk gezegd hebben; ik heb ’t vast weer zo geïnterpreteerd. Zaak is in ieder geval dat ik me er vanaf toen mee bezig ben gaan houden. Of eigenlijk al eerder. Vanaf ’t moment dat ik ging vermoeden dat m’n leugentje ontdekt zou worden.
‘Kijk,’ wees ik, ‘hier bij m’n tepel heb ik altijd een hele lange.’
& Met m’n wijsvinger ging ik op zoek. M’n kin diep voorovergebogen, zodat m’n ogen alle handelingen konden volgen & coördineren.
Hij was echter niet te vinden.
Roswitha bleef geduldig naast me zitten. Peuterde nog een krulletje door een ongebruikte haar op m’n borst, niet van belang voor mijn onderzoek. Ze blies er een voor mijn borst koude adem overheen & zag ‘m met een glimlach alert op de wacht gaan staan.
‘Hé,’ ging ik ondertussen verder, ‘hij is er niet meer.’
& Keek er bij alsof juist die ene haar op m’n tepel m’n lichaam kompleet had moeten maken.
‘Spreek je weer niet de waarheid, meneer,’ verweet Roswitha me opnieuw met een plagerige stem.
‘Ja, maar,’ begon ik mezelf alweer te verdedigen, om me meteen ’t volgende moment te bedenken. ‘Eigenlijk zijn ze ook helemaal niet mooi. Een man zou ze net zo goed weg kunnen scheren.’
Dus sta ik nu voor de spiegel. Om alles ‘ns in perspectief te kunnen zien. ’t Perspectief van vooraanzicht. Zonder een kin die tot op de borst gebogen moet worden.
Dat vertekent ook de boel, bedenk ik me. Die moeizame buiging & ogen die naar beneden puilen om vooral ook alles te mogen aanschouwen. Om maar niet te spreken van de borstspieren die zich als vanzelf gaan inspannen om de meest kritische blik nog een zekere bekoring voor te kunnen schotelen.
‘’t Is perfect weer,’ herhaal ik voor mezelf.
Uitstekend geschikt om me van m’n baardgroei te ontdoen. ‘t Is niks om met die hitte zweetdruppels in die minieme stoppels te laten hangen. Geeft alleen maar jeuk.
& ’t Ziet er ook veel echter uit, dan gewoon maar in een t-shirt.
Ik zie alle blote basten voor me, van mannen die in ’t sanitaire blok van campings ’s ochtends vroeg aan de wastafels naast die van mij hebben gestaan. Met wit schuim besmeerde gezichten, of met elektrieke apparaten tegen hun wangen gedrukt. Ik daarnaast met een schaamtebedekkend shirtje, om die 5 haartjes, die je misschien tot 10 zouden hebben doen tellen, maar verder zou een mens met mijn borst niet kunnen komen, niet te hoeven laten zien. Want al die mannen hebben stuk voor stuk hele plakkaten tapijt over hun borst gespreid liggen.
Ik kan ’t me in ieder geval niet anders herinneren.
Ik smeer m’n gezicht vol. Kijk nog even lager, om te zien of ze er nog wel zitten.
Nee, niks. Alleen die grote lange (waarom is die ene die net even uitsteekt dan meteen & groot & lang, vraag ik me stiekem bij mezelf af) kan ik onderscheiden.
Ik stuur m’n kin weer naar m’n borst. Probeer ’t van de andere kant.
Nee, nou zijn ’t er toch weer minstens 5. Met een donzig baby-heuveltje bij de aanzet van m’n borst. Dat gedeelte glinstert onder ’t genoegen van ’t schijnen van de lamp. Glimlachende ½e bochtjes die licht weerkaatsen. Zonder dat licht zouden ze ook niet bestaan.
Ik zet m’n mes aan. Kwijt me van m’n 4-dagelijkse taak. Desnoods pas op de 5e dag, als ’t zo uitkomt. Ik ben nu even de tel kwijt, hoeveel dagen ’t geleden is.
Ik schraap wat extra onderaan in m’n nek, doe ook nog m’n best laag in m’n hals, grap mezelf toe een scheiding te maken daar waar de baardaanzet is & ’t borsthaar bij mannen over ’t algemeen pleegt te beginnen. & Besluit toch weer niet verder te gaan.
Morgen weer haren tellen met Roswitha. Bij ’t ochtendgloren, of bij ’t licht van ‘t lampje naast haar bed.

Vanavond nog wat pokon strooien, zeiden de tantes altijd, in lang geleden jaren van Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *