tocht (dl 4)

‘Jan,’ zeg ik, ‘speenkruid, zou dat ook een beetje groeien in mijn tuin?’
‘Oja, hoor. Dat doet ‘t waarschijnlijk heel goed in je tuin. Als ‘t maar een beetje vochtig is & niet te veel zon. Had je ‘t dan nog niet in je tuin?’
‘Nee. Dus ik wou vragen of ik misschien wat uit jouw bos mee mocht nemen.’

Pa doet een dutje, Ma stikt een jas van m’n nichtje, terwijl wij ’t bos in trekken. Met een schop in de hand.
‘Schep daar maar een stuk uit,’ zegt Jan. Hij wijst een bed speenkruid aan, 2 meter van ’t pad af gelegen.
Ik steek de spade de grond in. 4 keer. Een 4-kant creërend. Ik neem de homp aarde & speenkruid in m’n arm.
We lopen terug.
‘Wat is dit hier?’ Ik wijs enkele blaadjes aan die net uit de grond tevoorschijn zijn gekomen.
‘Koekoeksbloem,’ zegt Jan, ‘heb ik dat vorig jaar niet meegenomen?’
‘Niet dat ik weet. ’t Komt me niet bekend voor.’
Jan spit in de grond. Over de kale plek die vervolgens ontstaat, spreidt hij wat aarde & takjes uit.
‘Even husselen & ’t ziet er weer heel natuurlijk uit,’ zeg ik.

‘Breng me maar naar Anna Paulowna,’ zeg ik tegen m’n moeder, ‘dan heb ik 5 minuten extra de tijd.’
We pakken de plantjes in. Die gaan, samen met m’n rugzak, achterin, onder de klep van de auto. Oude Helderse Couranten moeten nog snel naar binnen gebracht worden. Ik ren naar binnen. M’n moeder probeert ondertussen m’n vader in de riem te krijgen.
‘Zal ik ’t doen?’ vraag ik als ik terug kom. ‘Ik kan er van de andere kant makkelijker bij.’
Ik pak de riem & steek ‘m vast. M’n vader zit stil. Hij laat ’t zich gebeuren.
Ik ga voorin naast m’n moeder zitten. We vertrekken.
Terwijl we de oprit afrijden zwaaien we. Maar er staat niemand voor ’t raam.
‘Niemand die kijkt als we vertrekken,’ zegt m’n moeder.
Jan springt nog net met een zwaaiende hand tevoorschijn als we uit ’t zicht verdwijnen.
‘Nee, Jan zwaait,’ zeg ik.
M’n vader steekt nogmaals z’n hand op.

Ik geef m’n moeder een zoen. Stap de auto uit.
‘Niet te snel nog, hoor,’ zeg ik, ‘ik moet Pa nog gedag zeggen & m’n spullen van achteren halen.’
‘Ja, dat weet ik.’
Ik doe de achterdeur open. Leun voorover.
‘Dag, Pa.’ & Geef ‘m ondertussen 3 zoenen. Ik weet niet wat ik voor de rest moet zeggen. Pak ‘m voor een moment bij z’n schouder vast. Stevig, zodat ik voel hoe breed hij is. Of juist niet, eigenlijk.
Hij kijkt me lief aan. Z’n ogen lichten op.
‘Dag, Ton.’
Ik doe de deur dicht & pak m’n spullen van achter uit de auto. De trap ligt achter me; ik beklim enkele treden richting perron. Keer me om.
M’n moeder zwaait, geeft gas. M’n vader zwaait. Langzaam trekt de auto op. Vlak voordat de auto de bocht moet maken, zwaait m’n moeder nogmaals. Vanonder de zonneklep lacht ze naar me. Ik zwaai terug. M’n vader kijkt recht voor zich uit, in afwachting van waar ze naar toe gaan. Licht gespannen. Hij ziet dat m’n moeder zwaait. Hij steekt als automatisch z’n hand ook weer op. Zwaait. Maar kijkt niet waarnaar.
Ik zwaai ook nog 1 maal. Naar niemand, besef ik.

Ik drink bier op m’n werk. Aan ’t eind van de middag. Drik is er ook. We laten de andere collega’s werken.
‘Ben je nou alweer terug?’ vraagt Drik.
‘Nou al?’ zeg ik. ‘Ik ben in Den Helder geweest, in ’t Zand, in Anna Paulowna. Ik heb 4 wandelingen door ’t bos gemaakt. Ik heb thee gedronken & soep gegeten.’
‘& Je bent met de trein heen & weer gereisd bovendien.’
‘Ik vertrok vroeg. Maar nu we ’t over vroeg hebben: mijn verjaardag begint om 3 uur, hè. Dan kan je ook je kind meenemen desnoods.’
‘Ja, is goed. Maar ik moet nu gaan.’
‘Ok. Doei.’
‘Hoi, hè.’
Drik gaat door de deur naar buiten. Koude lucht komt naar binnen. Ik ril van de tocht.

& De rilling is in heel Zijperspace hoorbaar.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *