toneel

Ik moet op m’n hoede zijn. Ik moet onmiddellijk inschatten wie ’t is, hoe hij is. M’n oordelen moet ik kunnen herzien, m’n opmerkingen multi-interpretabel.
‘Hoi,’ zeg ik dus maar.
‘Dag meneer,’ zegt-ie met draaiend hoofd.
’t Gaat links, ’t wijkt rechts. Zijn ogen nederig, glimpend van onder de wimpers.
‘Ik moet ……’ zegt-ie kortademig.
Hij brengt z’n hand naar z’n borst, laat ’t daar ruimte in de lucht maken, zodat ’t lijkt alsof z’n borstkas meer uit kan dijen voor ’t ademen. Er verandert echter niets.
Weer zijn blik schuchter mijn kant op, terwijl ik zo rustig mogelijk probeer te ogen. Ik laat niet merken dat ik 10-tallen oordelen de revue heb laten passeren.
‘Sorry meneer,’ probeert-ie weer.
Z’n hand wappert, om te duiden dat hij er nog niet is. Hij probeert alle kracht te verzamelen, de adem terug te krijgen. Dat moet ’t in ieder geval lijken.
Ik bekijk de schedel in de tussentijd, waar geen stukje vlees te veel aan zit. De strakke lijnen die zijn gezicht inmiddels zijn gaan vormen.
Vroeger is zo’n man ook een kind geweest, bedenk ik. Ik zie ‘m spelend langs de kant van de weg. Geen geld nog in de hand gehad, geen drugs, geen rennende mannen achter ‘m aan. Z’n handen onschuldig een bal omklemd, zo zie ik ‘m daar in ’t toen van lang geleden staan.
Ik hou 1 hand in m’n zij, met de ander leun ik op de toonbank. Een voet steunt op de verhoging van ‘t krat voor lege flessen. Ontspannen, in afwachting, gereed.
‘Ja?’ zeg ik, kalm, tastend, pogend een stimulans tot iets meer dan slechts excuses te komen.
Er komt een propje te voorschijn. De wriemelende vingers brengen ’t fluisterend uit de palm van z’n hand.
‘Meneer,’ zegt-ie opnieuw, ‘ik had een euro nodig.’
Hij wrijft ‘t 5-je glad, in zoverre dat nog mogelijk is. Tussen duim & wijsvinger. De toonbank laat-ie voor wat ’t is. Z’n vingers zijn nog te veel gehecht aan ’t biljet.
‘Ik heb veel te weinig wisselgeld,’ zeg ik, met wat extra nadruk op de hoeveelheid.
Ik laat ‘m nog een paar keer hijgen, voordat ik verder ga.
‘Je kan beter naar de overkant gaan,’ wijs ik, ‘daar hebben ze veel meer wisselgeld dan wij.’
Weer klinkt de hoeveelheid erbovenuit. Ik lach er vriendelijk bij.
‘Ach meneer,’ zegt de man, ‘laat me even….’
Op adem komen, begrijp ik. Hij houdt met beide handen de toonbank nu vast. Zijn schouders krom, ingezakt, zijn magere borstkas licht deinend.
Ik kijk om me heen. Wie zijn er allemaal? Waar zijn ze? Een routinematig aftasten of alles in de winkel gaat zoals ’t hoort.
Buiten doen voorbijgangers wat ze gewoonlijk doen. Ik zie daar tussendoor een snelle schim vluchtig inspecteren hoe de man tegenover mij ’t maakt. ’t Zelfde magere lichaam, ’t ongeduld, de ½e paniek die zegt dat-ie alweer voor een volgende optie wil gaan.
‘Ik moet even bijkomen,’ klinkt ’t van de andere kant van de toonbank.
Ik wend m’n hoofd weer tot hem.
‘Kan ’t echt niet?’ vraagt-ie smekend er achteraan.
’t Briefje houdt-ie dramatisch tussen de vingers. Als een ervaren acteur weet-ie emotie in ’t object te leggen.
‘Nee, ik heb bijna geen wisselgeld,’ antwoord ik.
Mijn toneelspel moet-ie ook vooral niet onderschatten. Bedreven als ik ben de schijn van een lege kassa op te houden. Dat doe ik al jaren. ’t Is 1 van m’n beste rollen.
‘Ik zou toch echt gewoon naar de overkant gaan,’ dirigeer ik ‘m nogmaals met m’n hand die kant op.
Hij kijkt weer ‘ns op. Vermoeid gezicht. ’t Vermoeide gezicht van een b-acteur.
‘’t Staat daar vol met FBI-agenten,’ zucht-ie.
Hij tast de overkant af naar die vermeende dienders. ’t Lijkt alsof hij er 1 ziet lopen. Hij houdt ‘m kort in ’t vizier.
‘Maar FBI-agenten kunnen je toch niets maken als je alleen maar geld wil wisselen?’ suggereer ik.
Ik verzwijg ’t bij me opkomend idee dat FBI-agenten toch niet zo snel achter een junk aan zullen willen gaan, zeker niet een nederlandse.
‘Ik zie ze lopen. Ze staan er de hele tijd. Ze houden alles in de gaten.’
‘Maar ik zou geen reden weten waarom ze jou zouden moeten hebben,’ klink ik troostend.
Troostend. Heeft-ie me toch zo ver dat ik in zijn rol meega.
Ik glimlach een beetje.
Hij haalt diep adem. Alsof-ie straks kopje onder zal gaan & de volle inhoud van z’n longen goed zal kunnen gebruiken.
‘Echt niet?’ vraagt-ie, mij nog 1maal ‘t 5je tonend.
‘Nee sorry, ’t lukt niet.’
Armen wijd: ik kan er niets aan doen.
Met afgezakte schouders, nog steeds, doet hij de stap naar buiten.
De schim van daarnet voegt zich bij hem. Met ferme vlugge stappen verdwijnen ze gezamenlijk uit beeld. Ze hebben beiden rechte schouders, een volgend doel voor ogen.

We bereiden ons voor op de volgende rol in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *