Snuitkevers zijn al niet de meest aantrekkelijke insecten vanuit menselijk oogpunt, vergelijk de neusaap, die naast zijn prachtige vacht door ‘t leven moet gaan met een afzichtelijke afhangende gok. Die hebben nog compensatie van hun harig omhulsel. Of snuitvliegen, ik ben er gister nog 1 tegengekomen, die mag ondanks dat snuitige aspect, toch ook niet echt klagen.
Maar de snuitkevers hebben, evolutionair gezien, ietwat te vaak voor de grootte van de neus gekozen bij de keuze van voortplanting.
Snuitkevers, neusapen & snuitvliegen gelijk, zijn duidelijk niet voor niets benaamd zijn met hun hangende voorgevel (waarbij ik geen seksistische opmerking jegens vrouwen intendeer).
In perspectief zou je zelfs nog kunnen zeggen dat neusapen nog prettig bescheiden zijn geschapen, als je ‘t vergelijkt met exemplaren snuitkevers. ‘t Puntje van hun neus sleept voor de rest van ‘t lichaam uit over de oppervlakte waar ze zich bevinden.
De donkere helmkruidbladschaver (Cionus tuberculosus) heeft ‘t, naast zijn wetenschappelijke naam, wel heel erg slecht getroffen.
Ik vond van de week in m’n tuin een stel druk bezig met copuleren, zoals dat onder insecten gewoon is om een beurt netjes te benoemen. Waarschijnlijk heeft de mens nog fatsoenlijk de uitdrukking die de helmkruidbladschaver zelf hanteert enigszins gekuist vertaald.
Van bovenop zien ze er uit als oetlullige vogelpoepjes, piepklein, waarbij je niet zomaar bedenkt dat ‘t iets representeert dat ook nog kan lopen. Of ‘schaven’, zoals z’n NL-naam aanduidt.
Maar dan komt dat beest aan mijn vaderlijke erfenis. Botanische erfenis. Een gift eigenlijk; na zijn dood ben ik ‘t echter gaan zien als de erfenis van wat hij in zijn tuin koesterde. ‘t Knopig helmkruid (Scrophularia nodosa) als belangrijke representant. Overigens is ‘t niet eens zo’n verschrikkelijk aantrekkelijke plant, maar in al z’n eenvoud kan hij me na inmiddels 20-jarig verblijf in mijn tuin toch bekoren. Bloemetjes van niets, maar de insecten weten ze toch te vinden.
Enkele jaren wilde ‘t Knopig helmkruid niet opkomen in m’n tuin. Vreemd genoeg was hij plots weer daar. & Dat terwijl ik waarschijnlijk de enige ben in deze achtertuinbuurt met deze plant. De rest is meest tegels, al jarenlang, weet ik van feestjes bij de bovenburen de tuinen beschouwend tijdens de balkongesprekken.
De donkere helmkruidbladschaver is dus verzot op helmkruid, in mijn tuin dus specifiek ‘t Knopig helmkruid. Volgens zijn naam zou ‘t beestje ‘t blad afschaven. De blaadjes van mijn knopige is echter dermate dun dat er al snel gaatjes in vallen. Ik heb me vaak afgevraagd waar die gaatjes vandaan kwamen, kon geen spoor van een veroorzaker vinden, behalve dan 2 jaar geleden enkele rupsen van de helmkruidvlinder (alleen mijn vaders erfstuk verdient de hoofdletter).
Die werden na ‘t sneuvelen van enkele van die voor mij dierbare planten verbannen naar ‘t hiernamaals middels een engel des doods in de vorm van een vogel, naar ik vermoed.
Ik laat ze maar leven die bladschavers. Ze zijn toch al zo lelijk met hun pokdalig verschijnen, dat niemand zou kunnen bedenken dat ‘t fijn zou zijn om een kopie van jezelf te produceren dmv geslachtelijk verkeer. Laat staan dat ‘t prettig zou kunnen zijn om je partner tijdens die daad te aanschouwen. Ik vermoed dat ‘t mannetje daarom maar wát blij is dat kevers zowiezo al de gewoonte hebben om ‘t vrouwtje van achter te bestijgen.
& ‘t Vrouwtje kijkt daarbij heel verstandig opgelucht voor zich uit.
Ondertussen kijkt men in Zijperspace ook even de andere kant op.