Een strenge heer in pak. Zo leek de man vooral, de man die mn oom heette te zijn.
Gevouwen handen. Ogen dicht. Ik had t al eerder gezien.
Ik zeg tegen mn moeder: Zn mond staat een beetje open.
Zn gebit was te zien.
Ik zie de man al een gereedschap tevoorschijn halen. Een onontkoombaar gereedschap.
Gaan jullie maar naar beneden, had die man toen gezegd. Dit ziet er misschien raar uit.
Ik zeg nu tegen Ma: Dat moet gecorrigeerd. Dat moest bij Pa ook.
& Ik zie een man voorovergebogen over Pa hangen. Nu over mn oom. Moeite doen de kaken bij elkaar te krijgen. Met een raar apparaat dat-ie speciaal voor dit soort gevallen altijd op zak heeft.
Mn neef zegt even later: Ik snap wel dat ik er niet de hele tijd bij kon zijn, bij dat afleggen. Toen de heren klaar waren heb ik geholpen hem aan te kleden. Pyjama uit. Zn beste pak aan. Vlak daarna nog even goed geschoren. Die mannen zorgen dat t lichaam nog even behandeld wordt. Daar wil je niet bij zijn. Misschien wat bloed er uit laten lopen, zodat t niet al te snel gaat ruiken. t Moet toch enkele dagen blijven liggen. Maar vast niet zo erg als dat t lichaam er verfomfaaid uitziet. Net na een ongeluk. Evengoed moeten al die plekken weg. Al die plekken van zn ziekte. Dat gaat opspelen. Dan kan-ie niet al te lang blijven liggen, als je daar niks aan doet. Daarna werd ik in de kamer toegelaten. Hebben we m samen afgelegd.
Hier staan mn moeder & ik. In t nu. Een lijk tegenover ons. t Lijk dat mn oom heette te zijn.
Ik zeg: Kijk, ze hebben hier ook een bank uit de Petrus & Paulus kerk.
Ik wijs naar de bank tegenover de kist. Waarop je even kan rusten. Gedenken. Gebedje maken. Na kan denken over wie die man wel niet is geweest.
Wel niet.
& Ik maak sprongen met mijn gedachten.
Mn broer die Marcus Petrus Paulus heet. Alle doopnamen op een rij.
Vernoemd naar de kerk waarin hij werd gedoopt. Waar we met zn allen in de banken zaten tot aan t moment dat t ritueel voorbij was.
Waar mn vader stond. In t middelpunt van de belangstelling. Recht tegenover de gemeente gezeten in banken. Deze banken. Terwijl hij gewoonlijk de 1e lezing deed.
Volgt nu de 1e lezing, zei meneer pastoor, waarop mn vader naast ons opstond uit de verder anonieme rijen & zich naar de microfoon voor de 1e lezing begaf.
Terwijl wij vastgeklonken zaten op deze banken. De banken die later in de kroeg van mn broer terecht zouden komen.
Spotprijsje, zei mn broer. Ik heb er meteen maar 3 gekocht.
Maar waarom, vroeg ik me toen af, willen ze al die banken kwijt De kerk wordt er toch niet kleiner van.
& Ik keek naar de bank, de bank tegenover mn oom, & zag niet dat-ie uitgesleten was. Ook niet van treurende achterblijvers.
Mn neef praatte verder.
Dat-ie aan t wachten was. Op witte rozen.
Een hele bos witte rozen moet toch niet zo moeilijk zijn. De hele stad voor afgeweest. Uiteindelijk hier in t winkelcentrum kreeg ik wat ik wilde. Eindelijk iemand die niet al te moeilijk deed. Hij komt ze nu brengen. Witte rozen, aangevuld met een witte orchidee. Dan hoef je t niet voor de prijs te doen. Als t maar komt, had ik tegen die man gezegd. Dan kan je t geld zo uit mn portemonnee krijgen.
Ik zie m die beweging weer maken. Naar zn broekzak. De emotie zit er nog. Dat de dood van zn vader niets met zn geld te maken heeft.
Ik zeg tegen mn moeder, als we later de bloemstukken zien: t Is toch heel mooi gedaan.
Zoals je dat hoort te zeggen.
Maar toch heel anders dan bij Pa, zegt zij.
& Ze fluistert: Wilde bloemen.
Dat fluistert ze, zodat ik t nog net kan verstaan.
Toch heel anders.
Ik zie mn vader ook wel in een pak liggen, zn beste pak, zo aan t eind van zn leven. Strak getrokken achter zn rug, zodat t er nog wel gevuld uit ziet. De dunheid van zijn dood verdoezelend.
Maar geen witte rozen, denk ik. Ik zie geen witte rozen om hem heen.
Ik hoor mijn buurmeisje zeggen, zoekend naar woorden: Ik vind jouw tuin zo mooi, zo, zo, zo
.. wild.
& Ik zeg: Ik noem mn tuin dan altijd spontaan.
& Zo gaat ieder zn eigen weg, weg uit Zijperspace.