uitzicht

Van de week stond Lous voor de deur. Uitspraak Loes, oorspronkelijke naam Louis. Hij kwam hier voor ‘t 1st.
‘Ik dacht: hij is er niet,’ zei hij toen ik opendeed. ‘Ik zag helemaal geen licht door de gordijnen heen branden. ’t Huis zag er zo donker uit.’
‘Ja,’ legde ik uit, ‘ik leef vooral aan de achterkant.’
& Terwijl we door de gang liepen, langs de deur van de voorkamer: ‘Dit is m’n slaapkamer; die is overdag afgesloten.’

Ik kijk uit ’t raam vooral, naar de achterkant. Ik kijk naar de kleine dingen die hier gebeuren. Zoals Oma haar duif in de gaten hield die in de boom achter háár huis nestelde.
Haar blikveld was tegen ’t eind van haar leven een koker. Steeds kleiner werd haar zicht, benauwder. Van dichtbij zag ze al bijna niets. Of ze moest een voorwerp tegen haar neus aanleggen. & In de verte zag ze alleen de objecten die binnenin die koker vielen.
’t Nest van de duif.
‘Kijk maar,’ zei ze, & ze trok m’n moeder aan haar schouder, ‘daar zit ze.’
Tussen ’t gebladerte. Niet te ontwaren. Hoe m’n moeder ook haar best deed.
‘Dan is ze bijna blind,’ zei m’n moeder dan op weg naar huis, ‘maar ze ziet elke beweging van die duif. Een duif die wij niet terug kunnen vinden tussen al die bladeren.’

Ze zwaaide ook altijd al als we met de auto aan kwamen rijden. Als we op zondagse visite kwamen. We waren amper voorbij de flat, die haar zicht op de rest van de straat blokkeerde, & ze zag ons. Stak haar hand onmiddellijk op.
Als we weer vertrokken, zwaaide ze vaak op ’t verkeerde moment. Ze zwaaide gewoon, ze wist niet wat er gebeurde.

Maar haar wereld was vooral ’t uitzicht aan de achterkant. Een hofje, waar vooral bejaardenwoningen op uitzagen. Aan de overkant van ’t hofje zat een deur. Daar kon de tuinman door naar binnen. Voor de rest hadden alleen de bewoners toegang, via hun eigen achtertuinen.
M’n Oma niet, ze had geen achtertuin, want woonde op de 1e etage.
Je zag hoogst zelden iemand lopen door ’t hofje. Ik heb de tuinman wel ‘ns zien schoffelen, op doordeweeks bezoek, maar ’t was sporadisch dat ik de bejaarde mensen de grens van hun tuin zag overschrijden. Ook al nodigde de zondagse warmte uit tot een klein ommetje. ’t Hofje was vooral uitzicht.
& Mijn Oma zag niet veel meer dan ’t nest in de boom.

Er hoeft ook niet zoveel te gebeuren. Als je maar een beetje kan kijken. Als je maar weet dat ’t er is. Mijn uitzicht wiegelt een beetje op de wind. Er steekt af & toe wat over, van schutting naar schutting. & Langzaam komt er iets omhoog uit de grond. Als ik maar genoeg geduld heb.
Laat de rest maar, dat leven aan de voorkant. Ik zie dat wel als ik weer moet.

& Moeten, dat moet al zo vaak in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *