Verlatingsdagboek XXV

Er komt een dag dat ik dit dagboek niet meer nodig heb, maar dan weet ik misschien wel niet hoe ik ‘t schrijven hier anders moet gaan noemen. Je bent waaruit je bent opgebouwd & wat uit ‘t voorgaande is geboren.

Ik zie m’n vader vooral als de man die bij toevallige ontmoetingen met z’n bovenlip z’n slechte gebit probeerde te verbergen, ondanks of juist vanwege z’n brede grijns, om daarbij met olijke grapjes te vertellen hoe dierbaar z’n zoons waren.
Heb ik al verteld dat ‘t er 6 waren? ‘t Waren er inderdaad zoveel. ‘t Zullen er nooit minder worden, hoewel ik erbij moet vermelden dat de actuele waarde ervan aanzienlijk slinkt.

We stonden op zondag in zijn school, een stencilmachine deed ‘t werk dat hij net had opgedragen te doen (in dat opzicht was hij al een mysterieuze meester) terwijl wij de pilaren in de hal gebruikten om ‘t legendarische spel boompjeverwissel te spelen.

Ik weet, ik praat in superlatieven, maar zo simpel zag de wereld van toen er nou 1maal uit & wij leken te worden verwend met mogelijkheden die klasgenootjes nimmer zonder ons zouden kunnen meemaken. Apenkooien in een gymzaal tijdens onze verjaardagen leek niet weggelegd voor onze leeftijdgenoten. Als we tijdens ‘t feest van vriendjes een ijsje kregen, vervolgens een koekhapwedstrijd, daarop terug gestuurd werden naar ‘t ouderlijk huis, was dat ‘t ultieme van wat aan feestelijk gedruis buitenshuis bereikt kon worden.

Wij liepen ‘s zondags onbekommerd rond in de wereld waar doordeweeks meisjes rondliepen, roken hun bezwete geur in de kleedkamer van de gymzaal, speelden apenkooien, trefbal of anders alles wat met de beperkte installaties die onze vader had toegestaan te gebruiken die middag & waanden ons de koning te rijk.
& Als we dan zogenaamd betrapt werden door een collega van Pa, of eigenlijk een onderdaan, hij was immers de baas & wat hij deed of z’n kinderen in de op zondag doorgaans lege school liet doen kon niemand anders zonder zijn toestemming; als we zo iemand tegenkwamen begonnen zijn ogen te glunderen, z’n wangen rood te spannen van opgewonden opgetogenheid.

Hij maakte vervolgens flauwe grapjes (alles was leuk wat hij zei, zeker om te lachen, merkten we aan ‘t gezicht van de persoon die onze trotse vader aanhoorde) over hoe ‘t was 6 zoons te hebben, een kroost te hebben als dat hier voor, rond, verstopt stond achter de pilaren, of juist net zich verwisselde van paal tot paal in deze hal van de meisjesschool, zodat ‘t onmogelijk was voor ons niet blij te zijn met een man die goed was flauwe grapjes te maken, een glimlach zonder fatsoenlijke tanden breed te laten grijnzen & een onbekommerdheid over te nemen tov alles wat nog komen moest.

Ze blijven maar zeggen dat ik op die inmiddels dode man lijk, meer nog dan m’n broers, maar ook, niet minder erg dan hen, of anders die enkelen van ons die zijn blozende wangen hebben kunnen overnemen, krijg ik ‘t voor elkaar om van alles te vergoelijken door bij tijd & wijle een flauwe grap.

Slechts voor een lach in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *