Toevallig haalde ik Stella in. Ik was juist onderweg naar haar.
Ha, die Ton, zei ze enthousiast. Hoe gaat t met je?
Ik trok een somber gezicht.
Ik vertel t straks wel, zei ik. Ik was naar jou op weg.
Ze keek somber met me mee terwijl we verder richting haar huis reden.
Een bakje thee. Een stoel aan de keukentafel. De telefoon binnen handbereik. Met een lang snoer, want dan kon Stella overal komen. Aan de lijn met haar terwijl ze op de wc zat was heel normaal. Ze nam er de tijd voor. Telefoon was voor haar t belangrijkste communicatiemiddel. Stella had tijdens haar gesprekken ook geen gelaatsuitdrukkingen nodig, die visualiseerde ze wel met haar intonatie.
Ach, jongen toch, zei ze zangerig. Hoe kan je dat nou doen?
Waarbij t aan t eind van de zin de toon naar beneden ging. Dat laatste stukje van doen.
& Mijn stem was zwaar, donker somber, vergeleken met die van haar monotoon. Tussen de zinnen door kleine slokjes thee, om de woorden er wat sneller doorheen te laten spoelen.
Ik werd gek van haar, zei ik. Ze bleef me maar bellen. & Altijd was er iets mis. Deed ik iets fout.
Maar dan moet je er toch over praten? zei Stella.
Dat wilde ik ook wel, maar zij ging me er alleen maar meer dingen door verwijten. & Daar moest ze dan weer over bellen. & Ik mocht niet de deur uit, tenzij ik naar háár toe ging. Ik werd knettergek van haar. Ik had gister gewoon geen zin meer om de telefoon op te nemen, dus heb ik t snoer er eergisteren uit getrokken.
Ik vertelde nog maar niet dat ik t idee had gehad dat ze afgelopen nacht voor mn deur had staan wachten. Geroezemoes. Een kort gesprekje van een passerende man met een vrouw, onder mn slaapkamerraam, midden in de nacht. Een vrouwenstem die op t slepende geluid van Hennie leek. t Smeken, de traan in stem.
Sinds gister ga ik haar uit de weg, ging ik verder. Ik zag haar voor de faculteit zitten. Ze zat op mij te wachten. Toen besloot ik spontaan om niet naar college te gaan. Ik durfde niet meer.
Ach, jongen, verzuchtte Stella.
& Toen ging de telefoon.
Als t Hennie is, dan ben ik er niet, zei ik snel. & Je hebt me al een paar dagen niet gezien.
Net op tijd, want de telefoon lag binnen handbereik. Stella keek me geruststellend aan.
Tuurlijk, zei haar gezicht. Vanzelfsprekend.
Ja, hallo, met Stella.
Ik volgde haar gezicht, haar gelaatsuitdrukkingen.
Hoi, Hennie.
Toch een steek in mn hart. Ik verkrampte.
Nee, ik heb Ton al een paar dagen niet gezien.
Een snikkende stem klonk hoog door de hoorn.
Nee, hij is hier niet. Wat is er dan?
Stella speelde haar rol. Aan de toonwisselingen zou je niet kunnen horen dat ze voor mij loog.
Oh ja? Maar heb je hem dan niet kunnen bereiken?
Ik stond op. t Gierde door mn keel. Stella rommelde wat met de pennen op de keukentafel.
Ach, er zal wel niets aan de hand zijn, stelde Stella Hennie gerust. Hij komt wel weer tevoorschijn. Ik ken m al jaren. Dan heeft-ie plots enkele dagen rust nodig.
Stella stond nu ook op. Liep naar de huiskamer om papier te pakken.
Nee, hij is hier echt niet. Ik heb ook al een paar dagen niets van hem gehoord.
Ik trilde tegen de deurpost.
Heb je t al op t instituut geprobeerd?
Stella krabbelde wat op t papiertje.
Nou, joh. Hou je sterk. Je moet t je niet teveel aantrekken.
Ze reikte me t papiertje. Of ik even koffie wilde zetten, stond er.
Ja, joh. Ik snap t. Nee, is helemaal niet leuk. Maar bel me maar zogauw je iets denkt te weten.
Ik liet water in de pot lopen.
Goed. Sterkte. Maar er is vast niets aan de hand. Nou, doei!
Ze legde neer. Ik drukte t knopje van de koffiezetapparaat in. & Viel daarna Stella in de armen. Trillend over mn hele lichaam.
Ach, jongen, zong ze weer.
We doken onder in Zijperspace.