vertraging

Hé, dat is ’t meisje van de bakker, dacht ik. Van 2 jaar geleden. Ook op weg naar Den Helder, want anders had ze de stoptrein naar Alkmaar wel genomen.
Een ½ uur vertraging, hadden ze net meegedeeld. Oftewel: gewoon een trein er tussenuit genomen. Mensen die naar Alkmaar moesten, sprongen nog op ’t laatste moment in de stoptrein aan de andere zijde van ’t perron.
Ik zette m’n koptelefoon op, banjerde een beetje over ‘t gedeelte tussen de rails, & luisterde naar een verhaal van Thomas Rosenboom. Door hemzelf voorgelezen.
Ik wist niet of ik me zou kunnen concentreren. Gesproken tekst. Een verhaal waar je de draad niet zomaar van kwijt mocht raken wilde je de sfeer begrijpen. Treinen bleven passeren, mensen ook, alles werd ingezet om mij af te kunnen leiden.
Ik wandelde heen & weer, of stond, ontsnapt aan ‘t omhulsel van de hoge koepels, met m’n gezicht in de schuin vallende ochtendzon, aan ’t uiteinde van ’t perron. Vlak bij ’t bordje dat zei dat je niet verder mocht. Ik had geen zin om te gaan zitten & af te koelen.

’t Meisje van de bakker heeft ander werk, blijkbaar. Of ze heeft familie in Den Helder.
Ik zou ’t haar ‘ns moeten vragen, bedacht ik toen ik weer passeerde. Maar de stem van Thomas Rosenboom zette ’t verhaal voort. Ik bleef voor me uit kijken, keek naar de volgende schoonheid die in afwachting was van dat wat komen ging.
Wachtende mensen vergeten vaak dat er gekeken wordt. Vergeten ook dat ze zelf kijken. Ongegeneerde blikken over & weer, & niemand die er aanstoot aan geeft, tenzij de blik te confronterend is.
Ik hield mezelf steeds voor dat ik aan ’t luisteren was.
Ze stak een peuk op, ’t vroegere meisje van de bakker. Hoeveel waldkorn zou ze me wel niet verkocht hebben in die tijd? Ze sloeg haar lange haren achterover, ruimte makend voor de hand die gevaarlijk gevuld was met een brandende peuk.
Ik liep ondertussen een man voorbij, terwijl ik haar stiekem gadesloeg. Een man die onrustig om zich heen keek, alle borden werden bestudeerd, de roltrap angstvallig in de gaten gehouden. Vanuit een hoekje, een pilaar, vanaf de roltrap die in de revisie stond, kwam een geur mijn kant op. Penetrant. Pies, poep, zweet. Ik bekeek de mogelijke bronnen nader. Merkte ondertussen dat de man met mij op liep, in verwondering. De stank werd sterker, de stank werd zwakker. Al naar gelang de man afstand van me nam, dichterbij me was.
Ik keek nogmaals naar zijn gezicht. Doodgewoon uiterlijk. Broek, blouse, jasje, kapsel. Niets vreemds aan, maar een geur die op 5 meter afstand nog oorverdovend was.

Mededeling.
Ik zette m’n koptelefoon af om ’t te kunnen verstaan.
De trein richting Alkmaar, eindbestemming Den Helder, vertrok ditmaal van perron 11a.
Ik zette me in beweging. Richting roltrap. Angstvallig hield ik in de gaten waar de man zou zijn. De man die stonk. Ik was bereid om te lopen als-ie zich voor me bevond.
Pas onderaan de trap kreeg ik ‘m in de gaten. Weer keek-ie besluiteloos om zich heen. Beschouwde de nrs van de perrons nader. Iedereen liep langs ‘m, een directe lijn van mensen vormde zich van roltrap afkomstig van 8 richting roltrap omhoog naar 11. Hij weifelde.
Snel doorlopen, dacht ik. Een plek zoeken die ver weg ligt.
& Toen ik zat: ‘Als hij komt, dan ga ik mezelf een ander plekje vinden.’
Maar ik kon in stilte & schone geuren verder van Rosenboom genieten.

In de trein op de terugweg kwam de mededeling dat de treinen niet verder zouden gaan dan Alkmaar. Wegens stroom- & wisselstoring.
Iedereen begaf zich op ‘t station van Alkmaar naar perron 1, waar mogelijk nog de stoptrein tot Zaandam zou vertrekken.
Dan ben je in ieder geval een eind op weg naar Amsterdam, hoorde ik een conducteur zeggen.
Maar die van 18.27 viel uit, kwam al snel de volgende mededeling.
Weer een ½ uur wachten, dacht ik. Terwijl ik kouder werd, plassen moest & dorst had. Zocht mezelf een café in de buurt van ’t station waar ik aan die ongemakken wat kon doen.
Bij terugkomst vroeg ik aan de 1e passerende conducteur of er al wat veranderd was.
‘Niet in ’t minst,’ zei hij. ‘Er is een bom op Uitgeest gevonden. De komende 3 uur is er waarschijnlijk helemaal geen treinverkeer mogelijk.’

Ik ging overwegen: in ’t donker liften of in een warme stilstaande trein wachten. Tot misschien wel middernacht. Ik liep de ene kant op, om halverwege te besluiten voor de andere optie te gaan. Probeerde familie te bellen, maar kwam er achter dat ik verkeerde nrs had opgeslagen.
Ik zat opgesloten. In Alkmaar.

Tot ik ’t meisje van de bakker zag.
‘Jij woont ook in Amsterdam,’ zei ik.
‘Ja, & jij zat vanochtend bij mij in de trein,’ zei zij. ‘Ik herkende je al ergens van.’
‘Jij was vroeger ’t meisje van de bakker.’
We praatten. Ik bedelde een lift los. Haar vriend was onderweg vanuit Amsterdam. Ik mocht meerijden. Ik trakteerde op een kop koffie in een café, biertje voor mezelf, terwijl we wachten.
In de auto van haar vriend vroeg ik: ‘Heb jij vanochtend ook die man geroken?’
‘Welke man?’
‘Er was een man die verschrikkelijk stonk. Poep, pies, zweet.’
‘Ik rook wel iets. Toen ik de roltrap afliep. Dacht dat iemand op de roltrap gepiest had.’
‘Dat was die man. Volgens mij een lekkende stoma.’
‘Hè, gat.’
Vies, dachten we beiden.

Haar vriend zette me af voor de pont naar Centraal. Zij moesten de hoek om.
‘Wat kocht je ook alweer altijd?’ vroeg ’t meisje van de bakker.
‘Waldkorn.’
‘Oh, ja. Ik weet ’t weer. Altijd waldkorn.’

Ik stak m’n hand uit om te bedanken, & vervolgde m’n reis terug naar Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *