vlinderstruik

’t Begon mij danig te vervelen. ’t Onbehouwen door blijven groeien. Er geen weet van hebben van waar ’t z’n grens van groei bereikt heeft. & De overdaad. Vooral de overdaad, waardoor je niet zag wat er zich tussenin of achter bevond.

’t Deed me overigens ook aan m’n vakanties in Londen denken.
Dat is goed, zou men zeggen, doet je terugdenken aan ontspanning, vertier, afleiding. Maar ik raakte slechts verveeld als ’t beeld weer opgeroepen werd van de saaie muren, zogauw je bovengronds kwam, waar de underground z’n naam niet meer waar maakte, de saaie muren, aangekleed door lange rijen vlinderstruik. Paarse pluimen als uiteinde van groene struiken die als vermoeide hoofden voorovergebogen hingen. Ondoordringbaar deden ze me aldoor denken aan de struiken van de Donkere Duinen, ’t bos waar we onze jeugdspelletjes speelden, de plek waar die spelletjes ophielden omdat we door die struiken niet dieper ’t bos in konden dringen.
Ik zat in een metro midden in Londen. Deuren gesloten, wachtend op ’t moment dat we verder konden rijden. Tot er een plekje vrij was op ‘t volgende station. Uitzicht op ondoordringbare struiken met afhangende schouders.
& De hitte, de zinderende hitte, die Londen rond die tijd in z’n macht had. Alleen ondergronds, bij de open raampjes tussen de treinstellen in, kon je die ontwijken, negeren, door op de tocht te staan. Maar als de paarse bloemen van de vlinderstruiken zich weer toonden, als ik weer richting Olympia kwam, zachtjes deinend op die zindering, wist ik dat ik er weer aan moest geloven. We doken weer de wereld in & zodirect moest ik weer m’n stappen in die bovengrondse wereld die op koken stond zetten.
Vlinders vertoonden zich niet, vermoeid, ook zij, van de te hoge temperatuur, weggewaaid door snel voorbij zoevende metro’s, anders afgeschrokken door de grauwe post-industriële muren.

Elke keer snoeien hielp niet. Met onverminderde kracht ontkende de struik z’n beknotting. ’t Gaf zelfs makkelijk mee als ik een tak verwijderde die over ’t toch al smalle looppad hing. 2 Vingers zorgden al voor een onverbiddelijke ‘krak’, ’t eind van een uitloop, maar een week later had de struik z’n staart alweer vernieuwd met een splitsing op diezelfde plek.
’t Zich niet makkelijk laten intomen zou je 1 van de belangrijkste verschijnselen van onkruid kunnen noemen. De vlinderstruik voldoet aan die omschrijving.

Hij begon me te irriteren. Vorig jaar had ik ‘m tot bijna aan de grond toe afgezaagd. & Hier stond-ie alweer, 7 armen lang spreidend bovenuit alles dat nog komen moest, z’n gezicht nog moest laten zien.
Hij kent geen bescheidenheid, dacht ik. Hij veronachtzaamt de belangen van z’n buren.
Dus zette ik de schop in de grond. 20 Cm van de stam. Ik wroette & voelde met de spade. Bewoog ‘m heen & weer, om te weten te komen waar z’n wortels zich bevonden. Verplaatste de schop, maakte daarbij een kleine bocht, om z’n wortelkluwen van een andere kant aan te pakken. Diep genoeg gekomen, leunde ik aan ’t uiteinde, duwde in tegengestelde richting, als een wig, woelde de grond los, & keek hoeveel grond mee omhoog bewoog.
Stapje voor stapje maakte ik met de schop de cirkel rond, af & toe hem met geweld de grond in stampend, om een wortel te breken, om verweer tegen te gaan. Waarop ik een laatste maal achterover boog, geen tegenstand meer voelde & met beide handen de kluit de grond uit kon trekken.

De grillige structuur zette ik tegen de schutting aan. Verwonderd over hoeveel bochten ’t onder de grond had moeten maken. Onverwachte bochten, omdat ’t tijdens z’n groei, tijdens z’n zoektocht naar voedsel onder de aarde ergens tegenaan stootte, of misschien wel voorvoelde dat er elders meer te halen was.
De wortelstokken leken een eigen onbegrijpelijk leven te hebben geleden, een weg te hebben afgelegd die ik niet had kunnen bevroeden. Met daar middenin, midden tussen de wegen die ’t had afgelegd, een hart. Een groot stuk centrum, van 15 cm lang & 5 cm breed. Een kloppend hart, misschien wel ’t geweten, de intelligentie die z’n onderdanen, de wortels, verschillende kanten op had gedirigeerd. Alsook alles dat boven de grond uitstak.
Ik voelde me vreemd. Dat ik iets had moeten vermoorden om ’t voor mezelf tot leven te kunnen wekken.

Waarna ’t gewone leven zich voortzette in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *