vliegen

Op ’t balkon boven me verschuift m’n buurvrouw haar zit in de zon. Ik pulk wat zweet uit m’n navel, vlak onder haar. Gedachteloos kijk ik op uit m’n boek, afgeleid door ’t geluid van m’n buurvrouw. De zon doet de vliegen glinsterend oplichten, flitsen, op hun tocht door ’t groen dat afgewisseld wordt door bloemen. ’t Lijken er veel meer dan andere jaren.
Ik bekijk de lijkjes voor me. Of wat er nog van over is. Zwarte kleverige vlekken, onherkenbare overblijfselen van naaktslakken. De vliegen schijnen ’t lekker te vinden. Of misschien dat ze ’t zout weten te appreciëren, dat ik heb gestrooid. Zout maakt de maaltijd aangenaam.
Speciale vliegen lijken ‘t; ze houden al enkele dagen kantoor op mijn veranda. Specifieker: op ’t krukje waar ik graag mijn voeten op leg als ik daar een boek lees. Afgelopen dagen zat ik er niet, bij gebrek aan zon & warmte, maar nu dient ’t weer mijn domein worden, de grote hoeveelheid vliegen verjaagd.
Ze zijn wat kleiner dan de vliegen die ’t meest gangbaar zijn, ong de helft in grootte. Ze hebben ook minder felle ogen, waardoor ik ze minder associeer met stront. Want als je ergens een drol ziet, lichten altijd dezelfde ogen op vanuit de hoop. Ze lijken daardoor minder gevaarlijk, minder bedreigend, maar acteren wel in kuddeverband. Een hele horde had ’t krukje van de week bezet; ’t zag er zwart van & daartussendoor lichtte ’t bruin van ’t houten krukje op. Vaag. Ik bleef binnen, aanschouwde ’t tafereel door ’t keukenraam, onder ’t mom dat ’t weer me niet uitnodigde.
Ik veroorzaak aardbevingen. Langzaam kantel ik ’t krukje op 2 poten & laat ’t dan weer keihard terecht komen op poten 3 & 4. De vliegen schrikken & verdwijnen voor een tel. Niet meer. Niet langer. Hun korte memorie is met recht kort. Ze lijken niets te leren van datgene dat ze meemaken. Ik wapper met m’n hand. Maar razendsnel weten ze elke onverwachte beweging te ontwijken. Moet ook wel, bedenk ik, met zo’n slecht geheugen kan je je alleen redden als je vliegensvlug aan hachelijke situaties ontkomt.
Van mij mogen ze wel blijven leven, besluit ik. Ze zijn niet zo levensbedreigend als de enge slakken. Zolang ze maar van m’n kopje thee afblijven.
Ik pak m’n boek weer op, poog verder te lezen, & wrijf onderwijl met m’n linkervoet een jeukende insect op m’n rechterbeen plat.

De slakken zijn bijna opgeruimd, weg uit Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *