vlo

De studenten waren weg; ik had ’t proeflokaal opgeruimd. Ik kon naar huis gaan.
‘Fret,’ zei ik echter, ‘zullen we nog een biertje drinken zodirect?’
‘Ja, maar we moeten de spoelruimte nog opruimen.’
‘Dan help ik wel even.’
2 Emmers sop. 2 Moppen. 1 Trekker.
‘Drink jij er straks ook nog 1?’ vroeg ik aan Nirvano, die uit de kelder kwam.
‘Nee.’
Z’n vrouw zou anders op ‘m moeten wachten.
‘Hoe laat is ’t eigenlijk?’ vroeg Fret.
‘Ong ¼ voor 5.’
‘Oh. Dan moeten we eigenlijk nog een tijdje doorgaan. Officieel werken we tot ¼ over 5.’
‘Maar we kunnen altijd tegen Kaspar zeggen dat ik geholpen heb.’
‘Da’s waar.’
‘Scheelt toch 5 minuten in ’t schoonmaken.’
We boenden & schrobden de vloer.
‘Veel water gebruiken,’ zei Fret.
Dat wist ik nog wel van de tijd dat ik ’t werk zelf deed.
Nirvano trok ’t vocht weg. We waren om 5 voor 5 klaar. Om toch iets te doen te hebben, sloten we alle ramen. Deden de lichten uit. Controleerden alles.
Ik wilde de achterdeur op slot doen.
‘Nee, de boertjes kunnen nog komen om de bostel te halen.’
Dus liet ik ‘m open.
Verveeld gingen we om 5 over 5 zitten aan een tafel in ’t proeflokaal. Ik haalde ’t bier erbij. Vlo, uit de koele tapruimte. Nirvano schonk zichzelf karnemelk in. We keken steeds naar de klok. & Naar buiten, om te kijken of Kaspar er aan kwam.
‘Hij gaat straks naar z’n ouders, zei hij,’ zei Fret. ‘Maar hij kan altijd wat vergeten zijn.’
Om ¼ over 5 wilden we er nog 1. Ik haalde ze uit de kelder. Nirvano ging naar huis.
‘Als Kaspar nu komt, dan is ’t onze 1e,’ zei Fret.
‘Dat had ik al bedacht. Daarom heb ik de flesjes opgeruimd.’
We praatten. Over Kaspar. Of-ie ’t wel goed zou vinden dat we een biertje dronken.
‘Normaal neem ik ook altijd een biertje na een bardienst,’ zei ik. ‘Nu heb ik ook 80 studenten rondgeleid & bier getapt. Dan heb ik er wel 1 verdiend.’
’t Was om mezelf gerust te stellen.
‘Hij was een keer kwaad toen Rob & ik na afloop een biertje dronken. “Maandag & dinsdag wordt er geen bier gedronken,” zei hij toen.’
‘Daar zal je ‘m hebben.’
Ik zag ’t door de gordijntjes heen.
We hielden onze mond toen Kaspar de sleutel in ’t gat stak. Nog steeds toen-ie ’t brouwhuis inliep. We wisten niet meer waar we ’t over zouden moeten hebben.
Opeens kwam Kaspar terug.
‘Zeg,’ zei hij, ‘is er nog koude Vlo?’
‘Ja,’ zei ik opgelucht. ‘Ik heb vanmiddag een krat in de tapruimte gezet.’
‘Willen jullie ook nog?’
We wisten opeens weer waar we ’t over moesten hebben.
‘De boertjes komen denk ik niet meer,’ zei Fret.
‘Gelukkig maar,’ zei ik. ‘De boertjes stinken.’

’t Was ’t officiële einde van de werkdag in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *