vocht

Alsof ik niet genoeg moeite heb met ademhalen door m’n neus, heeft een verkoudheid weer ‘ns de euvele moed m’n lichaam te visiteren.
Een verkoudheid die er voor zorgt dat happen naar adem gedurende de slaap een totaal verschraalde mond in de vroege ochtend-uren oplevert. Zo’n tijdstip waarbij ik nooit stilsta dat er mensen zijn die dan al leven. Om me daarvan te overtuigen & m’n slaperigheid terug te winnen, zet ik de radio aan. Zodoende realiseer ik mezelf dat er op dat moment 1000-en mensen bezig zijn met opstaan, want die dj krijgt niet voor niets zo’n riant salaris.

Wat xtra medicijn, flixonase, m’n neus in spuiten, wellicht dat dat helpt. Slokjes water, niet te groot, om m’n mond, die aanvoelt als een woestijn waar eeuwen geen regenbui overheen is geweest, weer tot leven te wekken.
In m’n mond heerst er een vochttekort, terwijl ietsjes hoger m’n neus juist een overdaad aan vocht lijkt te herbergen. Vocht dat, ondanks regelmatige lozingen in papieren zakdoekjes, die m’n prullenbak reeds doen uitpuilen, zich lijkt te verspreiden over m’n gehele voorhoofd. Waar ’t teveel ruimte in beslag neemt & m’n huid doet strak staan. M’n hoofd lijkt de prullenmand wel.

’t Lijkt een straf voor de gedachte van de week, bij stralend mooi weer, weer van ’t huis verlaten in slechts een t-shirtje; de gedachte dat ’t verschrikkelijk zou zijn bij dat weer een verkoudheid te pakken te krijgen. Met een snotneus te moeten rondlopen terwijl de warmte je al tot vochtverlies dwingt. Ik bedacht me me niet te kunnen herinneren ooit bij warm weer met dit euvel te hebben rondgelopen.
& Tegelijkertijd schoot de ietwat bijgelovige nevengedachte te binnen: dit soort dingen moet je niet bedenken, dat is de duivel verzoeken. Maar ach, wat een quatsch, ’t volgende moment; beter genieten van ’t weer.

& Ik weet dat ’t uitstekend past bij de stormachtige verschijnselen die vandaag heersen; bij de grauwe sluier die over de wereld hangt; bij de planten & bomen die continu heen & weer geslagen worden, tot ze door een finale knock out ’t onderspit delven; bij ’t plenzen, ’t storten, ’t lekken, ’t zeiken, ’t druilen, dat straks m’n broek onbewoonbaar zal maken.

Maar ik heb gewoon geen zin in dat natte pak, ploeterend tegen de wind, nog net overeind blijvend, met een schrijnend gevoel achter in m’n neus, dat lijkt te zeggen dat ik toch maar ‘ns moet stoppen met ademhalen.

Zijperspace lijkt aangepast aan de omstandigheden, tot volle ontevredenheid.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *