vriend

‘Ik heb een vriend,’ zegt m’n moeder.
Ik kijk m’n moeder van opzij aan. Zij kijkt terug. Die blik van mij had ze verwacht. Ze glimlacht.
‘Ja, ik heb een vriend.’
Ze rommelt ondertussen in haar tas. Op zoek naar de sleutels.
‘Een glazenwasser.’
We lopen ’t trappetje op, richting auto. M’n moeder neemt tree voor tree. Ik sla er steeds 1 over.
‘Hoezo?’ vraag ik.
‘Oh, hij kwam langs om de ramen te wassen.’
‘Toch niet die oude man met die buik, die niet stopt met ouwehoeren?’
‘Nee, die is er niet meer.’
‘Oh, gelukkig.’
We zijn boven. 20 Meter verderop staat de auto. ’t Lijkt alsof Ma na ’t trappetje haar rug weer moet rekken. Ze trekt weer langzaam recht.
‘Nee, ik vroeg aan de glazenwasser of-ie een kopje thee lustte. Ik zag ‘m voor ‘t 1st. “Nou, mevrouw,” zei hij, “dat lust ik wel.”’
Ze steekt de sleutel in ’t slot van de deur. Mijn deur gaat gelijk met die van haar open.
‘Ja,’ zeg ik over ’t dak van de auto heen, ‘& wat toen?’
‘Nou, we hebben even gepraat. Hij vertelde over een vriend van ‘m. Die zou een shoarmatent in Schagen hebben. “Mevrouw,” zei hij, “daar moeten we ‘ns gaan eten.”’
Ik glimlach. M’n moeder lacht naar me terwijl ze naast me komt zitten. Ondertussen vertelt ze verder.
‘”Nou,” zei ik, “dat moet ik nog ‘ns zien, hoor. Ik heb ’t best druk, zie je.” “Mevrouw, dat is hartstikke leuk,” zei hij. “Ja, ja,” zei ik toen maar.’
M’n moeder steekt de sleutel in ’t contact. De auto start. Ik houd haar tas vast. Automatisch neem ik die altijd over als ze achter ’t stuur gaat zitten. Ik klem ‘m achter m’n rechterbeen.
‘Maar hij belde me later,’ gaat m’n moeder verder. ‘”Mevrouw, wanneer zullen we gaan?”’
Ze doet ‘m na. Gebrekkig nederlands, eenvoudige zinnen.
‘Hij was turks, denk ik. Hij heette Ali. Maar ik zeg: “Ach, maar dat kan toch niet. Ik heb 6 zoons. Daar heb ik toch helemaal geen tijd voor.”’
M’n moeder rijdt achteruit de parkeerplaats af. ’t Is rustig. We hebben ruimte zat.
‘”Ach, mevrouw,” zegt Ali, “’t zou zo leuk zijn. Lekker, shoarma.”’
Ik kijk m’n moeder aan. Daar zit een vrouw, een moeder, een oma. Ze heeft wel een lief koppie, denk ik, dat vast wel.
‘”Maar dat kan toch niet,” zeg ik tegen Ali. “Ik heb ook nog 6 kleinkinderen. Die komen regelmatig langs. Daar heb ik toch allemaal geen tijd voor.”
We rijden de parkeerplaats af, naar beneden. Een rustig tempo. M’n moeder kijkt of er verkeer van de zijkanten komt. & Rijdt dan kalm verder.
‘’t Zou toch best lekker kunnen zijn, Ma,’ zeg ik plagend, ‘shoarma, met een beetje knoflooksaus.’
‘Hij heeft me 3 keer gebeld. Ik zei op een gegeven moment: “Maar Ali, moet je luisteren, ik ben 71 jaar oud.” Hij was nog geen 40, wist ik, maar hij zag er uit als over de 60. Ik wist niet wat-ie met me moest.’
We rijden de straat uit.
‘& Wie moet er nou de volgende keer de ramen wassen?’ vraag ik.
‘Ja, dat weet ik niet. ’t Is een bedrijf waarvoor hij werkt. Er zullen wel anderen ook zijn, denk ik.’
We slaan de bocht om naar links, de straat van Quint in.
‘Hé, Ma, gaan we bij Quint langs?’
‘Nee, ik ga via de stoplichten verderop. Via die andere weg heb je bijna geen overzicht. Dat vind ik zo eng. Ik sta er soms uren te wachten voor ik de bocht om durf.’
‘Ja, dat is een rotpunt. Je ziet daar niks.’

We tuften gemoedelijk verder door Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *