wachtkamerpraat

‘Oh, moet ik misschien de deur vasthouden?’ haastte ik mezelf voor te stellen.
Te laat echter. Met enig gemorrel had de dame haar rollator door de deur gekregen. Licht verontwaardiging stond in haar gezicht te lezen. Dat de dingen niet deden wat de mensen wilden. ’t Grote onrecht, waar vooral zij mee te maken kreeg. Met tegelijkertijd een zekere berusting, dat dit nu 1maal zo was, haar leven lang al & dat er voorlopig waarschijnlijk geen verandering in zou plaatsvinden.
Ja, ik weet oude dametjes meteen op waarde te schatten. Daardoor wist ik ook dat ik door mijn voorstel gedoemd was om tijdens ons verblijf in de wachtkamer te moeten luisteren naar wat ze te zeggen had.

‘’t Karretje is te zwaar,’ begon ze.
Ze bewoog ‘m richting hoek. Tussen mijn stoel & de toiletdeur in. De enige plek waar-ie ongestoord zou kunnen staan.
‘Ik ben wel bezig een andere te krijgen, een lichtere, maar daar gaat een tijdje overheen.’
Ze ging tegenover me zitten. Ik wierp een blik op ’t vermeende zware ding.
‘Ik heb al informatie aangevraagd. Die dingen worden tegenwoordig véél lichter gemaakt. Deze hier weegt wel 13 kilo.’
Ah, ik had een ingang. Ik mocht ’t geen monoloog laten worden.
‘Da’s net zo zwaar als mijn fiets ongeveer.’
Onmiddellijk na ’t maken van deze opmerking bedacht ik me dat ik me 10 kilo vergist had. Niet belangrijk, fluisterde ik mezelf in: voor ‘tzelfde geld had ik een licht exemplaar fiets buiten staan. Dat kon zij niet weten. Nu had ik in ieder geval medelijden met de vrouw betoond. Je moet mededogen hebben met de andere patiënten in de wachtkamer. Óf negeren, óf belangstelling tonen. In dat laatste geval in ieder geval doen alsof.
‘M’n dochter heeft de papieren aangevraagd. Ik heb al wat folders binnen. Maar m’n dochter kijkt hoeveel ik van zo’n karretje vergoed krijg. Want ’t kost evengoed een duit.’
Ik knikte. Hier was de man die geheel & al ingewijd is in de kostprijzen van de diverse soorten rollators. Zo’n knik. Een mens moet beleefd zijn, tenslotte, of pogingen ondernemen zo over te komen. Dus knikte ik ten overvloede nog maar een keertje extra.
‘Ik dacht dat ik goed verzekerd was,’ ging ze verder.
Ze wees met haar neus naar ’t foldertje dat op de deur van de wachtkamer was geplakt.
‘Bent u wel goed verzekerd voor uw fysio?’ stond er breed uitgemeten.
‘Nou, dat blijkt dan niet ’t geval te zijn,’ lichtte ze haar situatie toe. ‘Wat je allemaal wel niet moet betalen. & Wat de ziekenfonds uiteindelijk nog maar vergoed. Daar had ik een rollator met buitenboordmotor voor kunnen kopen, wat ik allemaal wel niet aan de fysiotherapeut heb moeten afstaan. Ze verdienen ’t natuurlijk wel, maar ik dacht dat mijn verzekering wel een beetje zou steunen. & Je kan niet anders, hè, je zal wel moeten. Kijk, deze rollator is te zwaar, daar kom je de stoep niet mee op.’
‘Moet je ‘m dan niet een beetje omlaag drukken?’ durfde ik te vragen. ‘Zodat de voorwieltjes omhoog wippen?’
Daar luisterde ze niet naar. Vergeefse investering van mij in wat mij tot op dat moment nog voorkwam als een conversatie. Hoewel ik natuurlijk reeds beter wist.
‘Je komt de stoep niet op,’ benadrukte ze nog maar een keer, blijkbaar in de veronderstelling dat ik niet had geluisterd, aangezien ik de euvele moed had gehad haar te interrumperen. ‘Je kan achterstevoren op de stoep gaan staan & ‘m dan optillen.’
Daarom is ze hier, dacht ik. Ze heeft last van haar schouders.
Dus pijnlijk pak ik mezelf bij de schouders. Mededogen, dat was ‘t, uit mededogen pakte ik mezelf bij de schouders.
‘Maar dan sta je 5 minuten midden op de snelweg pogingen te ondernemen te keren. Terwijl al ’t verkeer aan je voorbij raast. Je kan wel verder lopen over de snelweg, maar daar waag ik me ook niet aan. Al dat snelle verkeer ziet je niet eens staan. Daarom heb ik maar een lichtere besteld. Kijken wat ik ervan vergoed krijg. Ik dacht dat ik goed verzekerd was, maar m’n dochter is aan ’t uitzoeken of dat inderdaad zo is.’
Ik probeerde me ondertussen de snelweg voor de geest te halen die hier in de Pijp, een oude amsterdamse volkswijk, liep.
‘Ze zegt tegen me: “Ma, wil je nou een nieuwe? 1tje Die veel lichter is?” “Ja, dat moeten we dan maar doen,” zei ik. Maar dat gaat nogal wat centen kosten, dat kan ik je wel vertellen.’

Een andere vrouw kwam plots de wachtkamer binnenlopen. Verstoorde zodoende ons gesprek.
‘Hé!’ zeiden de beide vrouwen.
Ze schudden elkaar de hand. De vrouw met de rollator in 1e instantie met een vragende blik in haar ogen. Alsof ze de ander niet onmiddellijk had herkend.
‘Hoe gaat ‘t?’ vroeg de laatste binnengekomen vrouw.
Maar ’t rollatorvrouwtje pufte nog even achterover. Haar kin zakte weg in haar nek. Een krans van ringen ontstond er om haar hoofd. Als een steen in een plas water.
‘Zeg, jij kent toch die familie die daar in de 1e Jan Steen woonde?’ begon ze onverstoord. ‘Jij bent daar toch wel langs geweest?’
‘In de 1e Jan Steen?’
‘Ja, die familie die aan 1 stuk door aan ’t paffen was. Hij zat alleen nog maar op een stoel. & Niemand wilde er naar binnen.’
‘Oh, de familie Prisma. Daar ben ik 1 keer geweest. Maar daar wil niemand meer naar binnen. Ook de welzijnswerkster niet.’
‘Nou, die man is gister overleden. Trudy van Wal, die ken je toch wel? Dat is de nicht van Gijs van bij mij aan de overkant. Die ken je toch wel? Die Trudy die stond er gister voor de deur. Die sleepte me mee naar binnen. Daar lag-ie opgebaard. Helemaal verschrompelde kop. Die is dus dood. Goh, & ’t rook er ook zo vies.’

Ik zakte steeds dieper weg in m’n eigen Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *