zeven

Ik kon niet zien of ’t ging om 4 pootjes of 6. Misschien waren ’t er wel 7. Daarvoor was de tijd voor ’t gebeuren plaatsvond te kort.
Achteraf een gecomprimeerde tijd. ’t Moment dat ik ‘m zag lopen & ’t moment dat ik keek naar wat er overgebleven was. Ik weet ook nog dat ik naar m’n vinger keek. M’n wijsvinger. Van de rechterhand, om precies te zijn. Maar of dat nou vóór of ná de actie was, dat weet ik niet meer te zeggen.
Raar dat een gebeurtenis plots dan nog maar bestaat uit enkele beelden. Waar ‘t grootste gedeelte aan overtolligheid, dat wat niet van belang is om ’t me te herinneren, al uit is weg gefilterd.
Een gebeurtenis, ik noem ’t een gebeurtenis. Terwijl ’t kleinood plotsklaps stopte met ademhalen, zichzelf terugvond in een platte uitvoering, niet ’t doel gehaald had waarnaar ’t aan ’t streven was: ’t einde van ’t aanrecht.
Ik stel me nog veel grotere doelen. Ik ga straks naar m’n werk. Ik heb vanavond trek in een warme maaltijd. Ik wil vanavond voldaan slapen. Morgen wil ik gezond weer op.
Daar heeft ’t wezentje dat onherstelbaar geschonden onder m’n vinger vandaan kwam nooit aan gedacht. Dergelijke doelen waren voor hem te hoog gegrepen. Ik zou met redelijke zekerheid kunnen stellen dat ’t niet in staat was zich van dergelijke gedachtes een voorstelling te maken. Daar was de hersencapaciteit niet groot genoeg voor. De hersencapaciteit die een kort moment nadat je nog daarvan kon spreken gebroederlijk geminimaliseerd lag te wezen naast bijvoorbeeld de restanten van de ogen & de pootjes van ’t beestje. Misschien waren ’t er wel 7. Van die pootjes dan.
’t Enige wat ik deed was m’n ontbijt bereiden. Een boterham had ik klaargelegd om belegd te worden met tonijnsalade. In slaghouding. Ik hoefde slechts de kwak salade balancerend op m’n mes om te keren & ’t brood was bekleed met een oranjeachtig goedje. Een ochtend als andere ochtenden. Ik deed niet echt iets speciaals. Of ’t zou moeten zijn dat ik nog geen bakje thee gedronken had. Dát was voor mijn doen iets uitzonderlijks. Voor de rest was alles heel normaal verlopen. Ook zonder thee voor ’t ontbijt zou er niets noemenswaardigs hoeven gebeuren vandaag.
Ik verschoof m’n snijplank. Ik bereid m’n boterhammen nl altijd op de houten snijplank. ’t Is tegelijkertijd m’n ontbijtbord. Hoef ik niet zoveel af te wassen. Blijft ’t leven in de keuken overzichtelijk.
Ik verschoof m’n snijplank om geen last te hebben van de koelkast achter me. Die staat, vanwege enig ruimtegebrek in de keuken, vrij dicht op ‘t aanrecht. ’t Zorgt er bijv voor dat ik ’t linkeraanrechtkastje moeilijk kan openen. Alsook de la erboven. Ze kunnen slechts voor een gedeelte open. Dit feit weet ik reeds meer dan 4 jaar; ik ben er aan gewend. Vandaar dat ’t verschuiven van m’n snijplank niet meer dan normaal voor mij was. Een automatische beweging. Ik zou nu makkelijker een kleine hoeveelheid tonijnsalade op m’n boterham kunnen mikken.
& Toen kwam dat beestje dus aangerend. Waarschijnlijk definieerde ik ’t op dit bewuste tijdstip als mormeltje, gaf ’t mij de sensatie van een mormeltje te zijn, aangezien ik liever niet gewild had dat ’t tevoorschijn zou komen vanonder de snijplank waar al mijn boterhammen van weg gegeten zouden gaan worden. Een mens ziet nu eenmaal, in zijn ver gevorderde staat van geciviliseerdheid, liever niet een levend stuk wezen in zijn maaltijd. Als ’t dood is, dan is ’t nog tot daar aan toe; vlees van dode beesten is men gewend te verorberen, maar de fase van ’t genieten van bijv nog levende vlooien is men in de westerse beschaving allang voorbij.
Ik wil dus ook niet, of liever niet in ieder geval, tijdens vakanties ben ik wat meer gewend & bereid tot enige concessies richting andere levende wezens op deze aarde; ik wil dus ook niet dat er levende wezens plots van tussen mijn maaltijd tevoorschijn komen lopen. Rennen in geval van dit onderkruipertje.
Ik weet niet hoe de ontlasting van insecten er uit ziet, ’t grootste deel van hun afvalproducten zal ik niet met m’n blote oog kunnen zien, maar ik wil liever niet ’t idee hebben dat ze, terwijl ik eventjes in de huiskamer me aan ’t opwarmen was aan de kachel, hun behoefte gedaan hebben terzijde van m’n plakken brood. Straks zouden die excrementen in mijn mond, even later in m’n ingewanden, terecht komen.
Niet dat ik daar aan dacht, op dat bewuste tijdstip, op ’t moment dat ik ’t diertje weg zag floepen vanonder m’n snijplank. Daar was de lengte van tijd tussen ’t voor ‘t 1st waarnemen & ’t verpulveren van ’t lichaampje te kort. Er gaan ontelbaar veel gevoelens & gedachtes door m’n hoofd, dat stopt nooit, ik ben wat dat betreft haast een gewoon mens, tenzij ik evenzo gedwongen word ermee op te houden middels overlijden, maar ik weet met enige zekerheid dat een dergelijke hoeveelheid inzichten een ietwat te veel zouden zijn voor dat korte tijdsbestek. Ik kan echter beter niets uitsluiten met betrekking tot de motieven ’t beestje met onmiddellijke ingang te beroven van z’n levensadem.
Kort gezegd: ik heb m’n vinger op ’t dier geplaatst, waardoor ’t, enigszins platgedrukt, niet meer in staat was zich voort te bewegen. Ik heb niet gecontroleerd of ’t nog ademde. Ik ben vervolgens gewoon verder gegaan met ’t bereiden van m’n ochtendmaal. Ik heb nog wel even gekeken of ik kon ontwaren hoeveelheid pootjes ’t had. Misschien waren ’t er wel 7, dacht ik.

Dit bekend hebbende, verblijf ik in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *