zij

Ik huilde ‘Waarom? Waarom?’, terwijl de handen van m’n moeder m’n tranen wegwisten. Ze wreven m’n slapen zacht, m’n huid week, m’n nekspieren slap. Ze drongen tot diep m’n hoofd in. Ik huilde ‘Waarom? Waarom?’, zachtjes, traag, me afvragend wat m’n broers dan voor pijn hadden. Want alles moest toch eerlijk verdeeld zijn, bikkelde m’n tranen in vraagvorm. ’t Kon toch niet zomaar zijn dat ik de enige was die naast m’n moeder zulke pijn ervoer.
M’n moeder wreef, ’t washandje verkoelde, m’n slaap overmande, ik zakte weg. Hoewel de hoofdpijn bleef.
Altijd lig ik in m’n moeders bed bij ’t zien van hoofdpijn. Op m’n zij gelegen in de van licht afgesloten kamer. ’t Washandje blindeert m’n zicht. Nog net ververst met koel water. M’n moeder zit naast me, op een stoel of gehurkt op haar knieën. Ze masseert ’t gebied tussen m’n duim & wijsvinger, want men had haar net geleerd dat daar wrijven zou kunnen helpen. Of ze beweegt met haar handen in m’n nek. Beneden hoor ik nog net ’t leven van de rest van de familie. Tot stilte gemaand zoals we stil moesten zijn als ’t m’n moeder was die door migraine geveld was.
’s Avonds laat, heel diep in de nacht voor mijn gevoel, gingen mijn ouders ook naar bed. De pijn hield me nog steeds sluimerend wakker, waardoor ik ze stil hoorde omkleden. Ik hoorde de schaduwen fluisterend bewegen. M’n moeder legde zich naast me neer, ik viel in haar veilige schoot, een arm legde zich om me heen.
‘Niek, doe jij ’t licht uit?’
Ik voelde aan de andere kant van ‘t bed een arm van mijn vader omhoog steken, ’t touwtje grijpen. ’t Licht verdween, we zonken weg.
Als de hoofdpijn schielijk stiekem verdwenen was, & ik van ’t vele liggen overdag midden in de nacht onrustig werd, vertrok ik naar m’n eigen bed.

Nu slaap ik, dag na dag, alleen in m’n eigen bed. Ong net zo groot als ’t bed van mijn ouders. Ik word slechts zelden nog lastig gevallen, & indien ’t zich voordoet helpt een pil al vaak afdoende. Maar toch, zo diep in de nacht, zo alleen, een wereld voor me, die zich schuilhoudt achter gordijnen, veilig gesloten, afgesloten van elk stads licht, gelegen op m’n zij, wachtend op de nacht die voorbijgaat, denk ik aan m’n moeder die mij omarmt. Ik weet dat ik slapen moet, de nacht van vandaag zal dan sneller voorbij zijn, de vraag van waarom wordt als vanzelf wel in m’n rust beantwoord. Ze slaapt achter me, ze zit voor me, ze sleept me door de nacht.

& Ook in Zijperspace zal ooit de nacht voorbijgaan.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *