oldenzaals

‘Zo, een dagje Amsterdam?’ zegt Wieger.
Hij kent de zussen blijkbaar. Komt gelijk bij ze aan tafel staan. Belangstellende blik. Aftastend naar de 2 jongens.
‘Ja, we moesten maar weer ‘ns een keer,’ zegt de oudste zus. ‘Konden we gelijk op stap met deze lummels.’
1 Lummel duwt met z’n elleboog tegen z’n moeder aan. Hij is geen lummel, wil-ie zeggen. Ze lachen naar elkaar. Moeder-zoon.
‘Zeg, doe je spijkerjas ‘ns uit,’ zegt ze vervolgens tegen hem. ‘Straks heb je ’t buiten weer koud.’
‘Ik krijg de knoopjes niet los,’ zegt-ie. ‘M’n vingers zijn te koud.’
Moeder begint te knoeien.
‘Met die van mij lukt ’t ook niet al te best.’
‘Hij is in de buurt,’ zegt haar zus tijdens ’t knoopjes lospulken. ‘Hij zegt dat-ie er binnen enkele minuten kan zijn.’
Ze legt haar mobiel opzij.
‘Wat willen jullie drinken?’ vraagt Wieger.
Allemaal thee. Lekker warm.

Stefan komt aangefietst. Zet z’n fiets voor ’t café op slot. Ze kijken alle 4 om.
‘Hé,’ zegt de jongste van de 2 jongens, ‘hij ziet er anders uit.’
‘Ja, hij ziet er nu amsterdams uit,’ zegt de oudste zus. ‘Niet oldenzaals. Hier in Amsterdam heeft-ie andere kleren aan.’
‘Zien in Oldenzaal de mensen er dan anders uit?’ vraagt de jongen.
Z’n vraag wordt niet beantwoord. Stefan komt binnenlopen. Snelle blik naar de bar.
‘Hoi, Wieger.’
‘Hoi, Stef.’
Dan loopt-ie naar de tafel met ’t gezelschap. Geeft de jongste zus 3 zoenen. Legt onderweg naar de ander kort een hand op de schouder van 1 van de jongens.
‘Bij mij maar 1 zoen,’ zegt de oudste zus.
Op de linkerwang. Ze lacht erbij.
‘Wat drinken, Stef?’ vraagt Wieger.
‘Biertje graag. Jullie nog wat?’
Rode port & een witbier.
‘Nog wat te knabbelen erbij?’ vraagt Stefan verder.
Hij moet vertellen wat er allemaal voorradig is.
‘Nootjes, gewone nootjes, hete nootjes, chips, van die mexicaanse tortilla-chips, of zo’n koekje die je bij de thee hebt gehad.’
Stefan gaat ’t uiteindelijk zelf halen van achter de bar. Grote bak saus bij de tortilla.
‘Zo, hé,’ zegt de jongste neef, ‘da’s gaaf, zeg.’
Andere neef zucht mee: ‘Jemig, da’s niet normaal, zeg.’
Stefan lacht.

‘Willen jullie poolen?’ vraagt Stefan aan z’n neefjes.
Ze kijken ‘m niet-begrijpend aan. De zussen ook.
‘Poolen?’ herhaalt Stefan. ‘Met van die ballen op een biljart.’
De gezichten fleuren op.
‘Kom maar mee.’
Hij neemt ze mee de kelder in.
‘Wieger, heb jij een paar euro’s voor me?’
‘Je vergeet je biertje,’ zegt de jongste zus.
‘Nee, ik ben zo terug.’
‘Oja, hij zorgt dat de kinders zich vermaken,’ lacht de ene zus naar de ander, ‘dan hebben wij ’t rustig.’

‘Zeg, zullen we straks even naar je huis gaan?’ vraagt de oudste zus aan Stefan.
‘Nee, doe dat maar niet.’
‘Ach, kom. We zijn dat hele stuk wezen reizen.’
‘Nee, hoor. ’t Is een veel te grote troep.’
‘Denk je dat we daar niet doorheen kunnen kijken?’
‘Nee, er staan nog allemaal dozen & afgelopen week ben ik bijna niet thuis geweest.’
Stefan is resoluut. Dat lijkt in de familie te zitten, want zus gaat door.
‘We kunnen toch wel eventjes kijken. Die vorige hebben we ook nooit gezien.’
‘Maar ik heb een afwas staan van meer dan een week. ’t Is een troep & je kan je amper bewegen. Kom maar als ’t allemaal aan kant is.’
Er wordt snel op een ander onderwerp overgeschakeld. Ze nemen alle 3 tegelijk een slok voordat dat gebeurt.

(Als ik naar de wc in dezelfde kelder ga, hoor ik de jongens praten: ‘Heb jij wel ‘ns gepoold?’
‘Ja, 1 keer.’
‘Ik wel wat vaker.’
‘Ik heb ‘t 1 keer op de camping gedaan. Tijdens vakantie in Nederland.’
De 1 probeert ondertussen een bal in een gat te mikken. De ander krijt z’n keu zo professioneel mogelijk.)

Hoe ver ligt Oldenzaal verwijderd van Zijperspace?

later

Koninginnedag. De drukte van 11 uur. Aan de rand van de Noordermarkt. Een invalidenwagen rijdt voorbij. De persoon ligt, hoofd lichtjes omhoog, benen vooruitgestoken. Geen beweging mogelijk, behalve mond.
2 Mannen voor ons becommentariëren. Blikje Heineken in de hand.
‘Is ook wat.’
‘Ja.’
‘Je kan niks doen.’
‘Dan wil ik niet meer leven.’
‘Nee.’
‘Als ik zover ben, dan mogen ze bij mij de slangetjes er uit halen.’
‘Hm.’
‘Da’s toch geen leven meer.’
‘Nee.’
‘Zeg, jij hebt zeker dorst? Is je blikje alweer leeg?’

Later.
‘Sanne heeft met die oudjes gewerkt,’ vertelt Maarten. ‘Die moest ze wassen. Er was er 1tje bij, die was al lichtelijk aan ’t dementeren, maar verslaafd aan ’t roken. Ze wist alleen niet meer wanneer ze gerookt had. Van de staf mocht ze er maar 5 roken per dag. Dus ze was de hele tijd op zoek naar peuken. Bietste bij iedereen. & Dan ging ze die verstoppen, om ze later te kunnen roken. Sanne kon overal de peuken terugvinden, want die vrouw wist op een gegeven moment ook niet meer waar ze die dingen verstopt had. Die vrouw, hè, die had ondertussen, op haar leeftijd, van die hangborsten. Was ze op een gegeven moment op ’t idee gekomen om die gebietste sigaretten onder haar borsten te hangen. & Tuurlijk vergat ze dat. Dus als Sanne haar moest wassen, zo 1 keer in de week, dan kon ’t zijn dat ze wel 5 sigaretten terugvond. Helemaal bruin, & doorweekt. Die vrouw wist zelf allang niet meer dat ze ze daar verstopt had.’

Of:
‘’t Grootste gedeelte van de ouderen is depressief,’ zegt Tabe.
‘Ze zijn ondertussen al hun vrienden & kennissen kwijtgeraakt,’ zegt Linda. ‘Man is overleden. & ’t Wordt steeds moeilijker contact te houden met mensen die je nog kent.’
‘& Je merkt natuurlijk dat je lichaam steeds minder gaat werken,’ vult Tabe aan. ‘Elke keer krijg je er een kwaaltje bij.’
‘Ik werk nu bij een vrouw,’ vertelt Maarten, ‘die doof is. Maar nog steeds vol goede moed. ’t Hangt er natuurlijk ook vanaf hoe je instelling is. Zij ziet van alles nog steeds de positieve dingen in. Maar laatst kwamen ze er achter dat ze ook langzaam blind ging worden. Door staar of zoiets. Daar kon ze aan geopereerd worden. De dokters vertelden haar echter: “Mevrouw, we vinden niet dat we op uw leeftijd nog aan zo’n operatie moeten beginnen. Dat doen we gewoonlijk niet.” Waarop zij reageerde: “Meneer, doet u ’t toch maar. Ik ben al doof, & m’n ogen zijn de enige manier waarop ik nog contact met de wereld heb. Dat kunt u niet van mij afpakken.” Ze hebben haar toen toch maar geopereerd. Geslaagd. Hartstikke leuk mens, hartstikke positief. Ze is gewoon hartstikke blij dat ze nog kan zien.’

Ik heb zoveel meningen, denk ik ondertussen; ik heb zoveel meningen als dat er verhalen bestaan.

‘Meneer,’ zegt de mexicaanse dame voor me, ‘ik ga naar Mexico. Voor een maand.’
‘Ja. & Daar heeft u dus dat italiaanse bier voor nodig.’
‘Ja, moet ik een beetje 3 flessen bier 1000-en kms met me meedragen. De hele wereld over.’
Ze lacht. & Bedenkt dan dat ze nog geld moet hebben. Rent even op & neer naar de auto. Ze laat vanuit de auto een portemonnee aanreiken door een oude man.
Ze komt terug.
‘Ik ga dus naar Mexico. Samen met een oude man. Wat vindt u daar nou van? Een oude man van 95. “Dit is waarschijnlijk m’n laatste reis,” zegt-ie. Hij kan daar best wel overlijden, denk ik. Maar dat moet dan maar. Als hij dat wil. Wat gebeuren moet, moet gebeuren.’
Als ze even verder loopt voor nog meer boodschappen, de biertjes achtergelaten in de auto, stapt de man uit de wagen. Luchtje scheppen. Met kruk voor ondersteuning.
Hij is 95, ik zie ‘t. Voor de rest denk ik niks. Ik vond die vrouw alleen zo vervelend.

‘Mijn vader hertrouwde toen-ie 83 was,’ vertelt Maarten. ‘Met een vrouw van 83. Ze liepen van de week over de markt. Hebben ze lego gekocht. Namen ze mee naar ’t tehuis. “Wat hebben jullie nou gekocht?” vroegen de mensen aan hun. “Oh, lego,” zeiden ze dan. “Waarvoor dat?” “Oh, Klaas verveelt zich zo, ’s avonds als ik tv kijk.” Die mensen hebben tenminste nog humor.’
‘Mijn vader gaat nog elk jaar naar Spanje,’ zegt Linda. ‘Hij is nu ook 85. “Maar, Pa,” zeg ik, “moet je dat nou wel doen?” “Ja, wat moet ik anders? In Nederland is er ook niemand meer voor mij. & Als ’t niet meer gaat, dan gaat ’t niet meer. Dat merken ze dan daar in Spanje wel.” Maar als ’t bij mij zover is dat ik m’n poep & pies niet meer op kan houden, dat ik met buisjes in leven wordt gehouden, dan mogen ze bij de kraan ook dichtdraaien.’
‘Ik weet ’t niet,’ zeg ik eindelijk. ‘Ik denk dat je dat pas weet als je 1maal zover bent.’

Maar zelfs dat weten we niet met zekerheid te zeggen in Zijperspace.

zaadje

Ik krab op m’n hoofd. Deels door de warmte, de jeuk, de kachel moet omlaag, maar ik ben te lui om op te staan; deels door verveling, iets te doen willen hebben terwijl ik lees. Tussen de kluwen haren, ingevet & bezweet, voel ik iets hards. Verstrengeld in de kluwen. De nagel van m’n middelvinger peutert iets tevoorschijn. Een zaadje, een graankorreltje, zie ik even later.
Een zaadje dat gewoonlijk aan de buitenkant van m’n boterhammen zit. Met een natte vinger, eventjes in de mond gestopt, pluk ik de losgelaten zaadjes ’s ochtends vroeg van m’n snijplank af. Een vinger vol, een stuk of 5, 6, stop ik vervolgens in m’n mond. Vaak ‘t begin van m’n ontbijt.
Nu stop ik m’n vinger niet in m’n mond. Wat doet een zaadje in mijn haar? Tussen al dat vet, Murray’s Superlight. Rond een uurtje of 3, vlak voor werk, er in gestopt. Zodat ik ’t idee blijf houden dat m’n haar zit zoals ik ’t wil. Misschien ook wel ’t idee te behouden dat ik jong blijf. Dat ik m’n jong zijn behoud.
Onzin, besef ik me meteen. Dan was je wel veranderd. Had je je waarden van toen, gewoontes van toen, aangepast. Ik ben net een rockabilly van over de 50, met nog steeds dezelfde vetkuif. Alleen ben ik iets later blijven hangen. Bij een andere mode.
1st Was ’t zeep; kreeg je pijnlijke ogen van als je door de regen liep, of zwetend op de dansvloer stond. Daarna Palmer’s, Murray’s, beiden in diverse uitvoeringen. Tussendoor enkele kleinere merken. Snel afgeschaft vanwege te veel geur, te veel jojoba.

‘Hou nou ‘ns op met in je haren zitten,’ zei m’n moeder.
’t Was een afwijking. Een tik. Een onzeker zijn. Als ik door m’n haren wreef corrigeerde ik m’n beeld naar hoe ik dacht dat ’t ‘t minst kwetsbaar was. & Benadrukte ’t juist daardoor.
‘Je wordt er niet mooier van.’
Ze had gelijk, waarschijnlijk, zoals moeders uiteindelijk altijd gelijk krijgen. Maar zij zijn die jaren alweer lang voorbij. De kinderen moeten nog even geduld betrachten. Fouten maken. & Hun zelfbeeld creëren naar de fouten die onderweg gepasseerd zijn.
Ik mag blij zijn dat ik fouten heb gemaakt, bedenk ik me, nog steeds naar ’t zaadje kijkend. Des te minder fouten, des te minder beeld. Minder reliëf in de persoonlijkheid.
Wrijf onderwijl nog even door m’n haar. Niet om ’t beeld van toen te herscheppen, maar om te controleren of zich nog iets in m’n kapsel bevindt dat er niet thuishoort.
’t Was ook jeuk. Haren die perse voor m’n ogen langs moesten vallen. Een gordijntje van haren. Prikten in m’n ogen, of in de buurt ervan.
‘Wie mooi wil zijn, moet pijn lijden,’ zei m’n tante.
Maar zij had ’t over iets anders. Niet over ’t kapsel waarvan de uiteinden irriteerden. Dat vonden ze niet passen, veel te lang, dus werd daar geen aandacht aan besteed.
Vervolgens babbelde ze verder, met m’n moeder, onder ’t genot van een bakje koffie. Mij waren ze alweer vergeten, of leken ze vergeten te zijn. Tot ik weer met m’n hand door m’n haren wreef.

Wat doet dat zaadje in m’n haar, vraag ik me weer af. Ik probeer ondertussen wel verder te lezen, maar m’n blik blijft gevestigd op ’t kleinood dat zich tussen wijs- & middelvinger bevindt. ½ Om ½ verdeelde aandacht. Waarbij ’t boek verliest.
Ik probeer ’t me voor te stellen, vanochtend, in de keuken, een boterham smerend. Klein zaadje dat loslaat, misschien wel meer. Automatische piloot, ’t is ondertussen een gewoonte, die ze opraapt & in de mond stopt.
& Onopgemerkt toentertijd, vanochtend, bleef er 1tje plakken aan m’n vinger. Nu draait de vertraagde versie van de film af. Camera zoomt in.
Een lok moest naar achter. Er kriebelde iets op m’n hoofd. Een porie stond open, of juist wel dichter, wilde lucht hebben.
M’n hand bewoog richting hoofdhaar, richting bewuste porie, wreef & m’n moeder zei: ‘Hou nou ‘ns op met in je haren zitten. Je wordt er niet mooier van.’
& Met een schok trok ik m’n hand terug, vanochtend, gecorrigeerd, nog steeds.

’t Zaadje bleef hangen in Zijperspace.

plons

Ik heb ‘t 2 keer geprobeerd. Heldhaftig, in volle overtuiging. Ik wist dat ik ’t kon. Iedereen kon ’t immers. Of iedereen durfde immers, dat bleek. Waarom zou ik niet durven?
Bovendien beleefde iedereen er lol aan. Waarom vormde zich anders zo’n lange rij bij de trap? Treetje voor treetje trok men trillend nat omhoog om in een enkele tel van die hoogte te kunnen genieten. Niks genieten van ’t uitzicht, hoog boven iedereen uit, maar een snelle aanloop, een sprongetje, opwippen & naar beneden. Alsof ’t hen voor de rest niets kon schelen.
‘Je moet ook niet naar beneden kijken,’ werd ik gewaarschuwd.
Dat hadden ze me al 100-en keren gezegd. Niet naar beneden kijken. Daar was blijkbaar iets engs mee aan de hand. Maar ik had mezelf aangeleerd altijd op de hoogte te zijn van iets dat eng zou kunnen zijn. Enge dingen kunnen aanvallen. Onverwachts, vooral als je er geen rekening mee houdt.
Voor ’t geval dat ik toch iets engs zou tegenkomen, ging ik de 2e keer op een moment dat er niemand belangstelling voor de hoge duikplank had. Dan zou ik ook niet gedwongen kunnen worden mocht ik op m’n stappen terug willen treden. De blamerende weg langs dezelfde traptreden weer naar beneden.
Ik zag mezelf in de toekomst meesterlijke duiken nemen. Een salto. Een schroef. Draaiingen om m’n eigen as. & Vloeiend verdwijnen in de diepte, om op een onverwachte plek m’n hoofd weer uit ’t water op te heffen. Zoals ik stevig gespierde jongens van 10 jaar ouder zag doen.
Een enkeling was dat. Ze deden ’t alleen als ’t zwembad nagenoeg verlaten was. Tegen sluitingstijd. Nog snel even hun kunststukjes, zonder publiek onder de plank, uitvoeren.
Met m’n broers zat ik dan te wachten op de publieke tribune, naast de snackhoek van ’t zwembad. Haren nog nat, een rolletje handdoek onder onze elleboog, zwembroek er in gerold, wachtend tot 1 van de ouders ons met de auto kwam halen. Kauwend op een stuk drop, ademloos kijkend naar de gratis show.
Dan wilde ik ’t zelf ook kunnen. Durven. Kunnen durven. Al was ’t maar een bommetje waarbij de spetters tot hier op de tribune reikten.

De 1e keer dat ik probeerde, hebben ze me schoorvoetend langs gelaten. Langs de bijna naakte lichamen, ik voelde ze langs me heen glijden, steeds verder naar ’t beschamende beneden.
Ze lieten me langs omdat ik tranen in de ogen had. Tranen van angst dat ik terug omhoog gedwongen zou worden.
‘Als je 1maal boven bent, dan moet je,’ hadden ze me verteld. ‘Dan laten ze je niet meer naar beneden.’
Ik had mensen voor laten gaan. Mezelf achteraf bij ’t uiteinde van de plank gezet. Voeten op de stangen, want anders zou de plank niet goed genoeg veren. & 1 Voor 1 passeerden mensen me. Sommigen gebaarden dat ik aan de beurt was, dat ik toch eindelijk moest.
‘Nee, nee, nee,’ gebaarde ik terug, snel een blik in de diepe diepte werpend.
’t Duurde uren voordat lichamen beneden waren, vanaf deze hoogte. & De geluiden, de roepende broers, kwamen uit een vergelegen land, waarvan slechts echo’s de duikplank wisten te bereiken.
Misselijk van angst begon ik op een onbewaakt moment van degene die na mij was aan de weg naar beneden. Glipte langs ‘m heen. ’t Meisje daarachter liet me ontroerd ook verder. De mensen na haar moesten vervolgens wel. Dat trillend lichaampje konden ze niet dwingen, zag ik in hun ogen.

De 2e maal ging net zo, maar dan met slechts een enkeling op de trap. M’n broers al richting kleedhokjes, vlak voor sluitingstijd van ’t zwembad. Gelijk met de échte duikers trad ik op de ‘hoge’ toe.
Zij sloegen bij ’t klimmen een trede over, zo snel moest er genoten worden van de volgende duik, van de laatste minuut, van ’t afwezig zijn van lastpakken onder de duikplank, mensen waardoor je je nek zou breken.
Ik liet me inhalen op de smalle trap. Ik nam m’n gemak ervan. Vooral niet op laten naaien door de oude ervaren jongens.
& Voorzichtig ging ik op de plank zelf staan. Nog ontspannen.
Tot ’t moment dat ik naar beneden keek. Ik wilde niet, zeker niet nu ik al halverwege was, bijna voorbij de steun langs de zijkanten, maar m’n blik trok naar omlaag als naar de magneet die zwaartekracht heet. Ook m’n ogen waren daar gevoelig voor.
Er was niets engs, behalve dan dat alles leek op massief steen. Er was geen doordringen aan, daar beneden. Je zou plat neervallen. Te pletter slaan.
Ik stelde me slechts een kleine glibbering voor & ik lag beneden, precies de verkeerde kant op.
Dus snel weer terug. Langs de haastig omhoog rennende lichamen, die zich niets van mij aantrokken, blij als ze waren mij geen ruimte te hoeven gunnen.

Ter compensatie nam ik de ‘lage’. Om vooral niet voor niks tot sluitingstijd te zijn blijven hangen, aan de aandacht van m’n broers te zijn ontsnapt.
Ik nam de lage & zou gaan duiken. Niet springen; duiken! Niet recht ’t water in, maar m’n lichaam vooruit gericht. Zoals ik slechts uit stilstand durfde tot dan toe.
Ik liep rechtstreeks van de trap van de hoge naar de plank van de lage. Nam ’t korte trapje. Rende naar ’t uiteinde. Sprong. Stuiterde. Liet me afschieten door ’t wippende effect.
& Kwam plat op m’n buik terecht.

’t Gloeide, ’t brandde, ’t reet uiteen in Zijperspace.

Dit ihkv de 8e aflevering van de cursus Lijfloggen, die ik voor de laatst verschenen editie van about:blank geschreven heb.

koninginnedagbuurtthee

De theedrinkers:
M: Maaike (buurvrouw van 2-hoog hiernaast)
MM: Moeder van Maaike
VM: Vader van Maaike
S: Suze (buurvrouw van 2-hoog hierboven)
N: Nico (buurman van 2-hoog hierboven)
P: Panos (buurman van 3-hoog hierboven)
T: Ton (ikzelf)

De thee:
T: Wil je misschien een bakje thee?
MM: Je vond dat ik er zielig bijzat?
T: Nou, ik dacht: je zit hier vast al een tijdje op je dochter te wachten. Misschien dat je dorst hebt. Wil je?
MM: Ja, is goed.

T: Kijk, ik heb hier een paar stoelen. Kunnen we erbij gaan zitten.
MM: Daar komt m’n dochter juist aan.
T: Dan lust zij vast ook wel een bakje thee.
M: Waar was je nou?
MM: Hier dus. Ik was jullie kwijt geraakt. & Ik had geen mobiel bij me. Ik denk dat ik die ben vergeten mee te nemen. Of hij is onderweg gestolen.
M: Maar dan kon je toch naar de Griek gaan waar we zouden gaan eten?
MM: Ik wist toch niet waar die was. Ik kon alleen maar hier heen.
T: Wil jij ook thee?
M: Ja, lekker.
T: Oh, daar komen nog meer buren. Hoi, Suze, Nico. Willen jullie ook thee?
S: Ja, lekker.
T: Haal ik er even stoelen bij. Moet ik er ook even wat extra water bij zetten.

MM: & Waar is Pa dan?
M: Die komt ook deze kant op. Maar hij belde net dat hij de fiets moet laten staan. Hij doet ’t niet meer, zei hij. Die zet-ie bij ’t metrostation neer.
T: Maar goed dat je dan een kopje thee voor de deur van de buurman kan drinken om bij te komen.
MM: Hoe wist je dat ik de moeder van je Maaike was?
T: Oh, ik hoorde vanochtend geluid buiten. Ik werd er wakker van. Toen keek ik door ’t gordijn & zag jullie vertrekken.
MM: We zijn vanmiddag pas vertrokken.
T: Dan moet ’t vanmiddag zijn geweest. Oh ja, vanochtend was ’t Nienke die ik zag vertrekken. Vanmiddag werd ik wakker uit een dutje toen ik jullie zag.
MM: De buurt wordt hier wel in de gaten gehouden. Wist je dat, Maaike?
S: Ja, vooral door ons, hoor. Wij willen precies weten wat er aan de hand is. Maar alleen tot aan de zijstraat daar verderop.
T: Behalve dan de ex van die jongen met de hond.
S: Oh ja, die woont verderop in de straat. Dat weten we ook.
M: Daar komt Pa aan.

PM: Hoe lang heb je hier dan gezeten?
MM: Vanaf ½ 8.
T: Dus je zat hier al een uur? Dan was ’t niet meer dan terecht dat ik je een bakje thee aanbood.
M: Maar wat zullen we nu gaan doen? Zullen we nog uit eten gaan? Ik heb thuis ook een ovenschotel staan. Dat kan ook.
PM: Laten we in ieder geval maar naar binnen gaan. Bedankt voor de thee.
T: Graag gedaan. Hé, maar daar is Panos. Panos, wil jij ook een bakje thee?
P: Hoi. Ja, lekker.

N: Wat heb jij eigenlijk vandaag gedaan? Heb je de hele dag thuis gezeten?
T: Nee, ik kwam net terug uit de stad. Beetje in de Jordaan rondgehangen. Vanmiddag even teruggeweest om bij te komen. Ben ik in slaap gevallen.
S: Was je zo moe dan?
T: Ja, af & toe ben ik nog net een klein kind. Dan lijkt ’t wel dat ik me zenuwachtig maak.
S: Zenuwachtig?
T: Ik was om 12 uur al naar bed. & Om 4 uur was ik klaar wakker. Net als klein kind, alsof ik zenuwachtig was voor m’n verjaardag. Toen kon ik bijna niet meer slapen. & Om 7 uur hoorde ik Nienke weggaan. Klopt toch, Panos?
P: Ja, die ging om 7 uur weg naar de Rivièra.
T: Dus om 7 uur dacht ik dat ik klaarwakker was. Dan loop je de hele dag als een zombie door de stad. Omdat je slaap tekort hebt.
N: Heb je dan niets leuks gezien vandaag?
T: Jawel. De stad was vergeven van de mooie dames met borsten.
S: Ja, de meeste hebben borsten.
T: Daar ben ik vanmiddag weer achter gekomen, ja. & Ook dat ik een borstenman ben.
S: De thee is op.
T: Zal ik nieuwe zetten?
S: Nee, hoeft niet.
T: Iemand een biertje?
P: Nee, ik ga naar binnen.
S: Ik hoef ook niet.
N: Ja, ik lust wel.
T: Wel lekker, hè, zo voor de deur buiten zitten? Moeten we vaker doen.
S: & De buurt dan goed in de gaten houden.
T: Ja, Maaike had bijvoorbeeld geen bh aan.
N: Had je dat gezien dan? Had ze grote borsten?
T: Dat heb ik niet gezien.
S: Als een vrouw geen bh draagt, dan heeft ze meestal geen grote borsten.

De thee was op, we gingen verder in Zijperspace.