tentakels

Een vreemd verschijnsel vind ik toch wel de tastende hand. Hoe bekend deze is met ’t aanhangsel dat ‘m altijd volgt. Vooral m’n rechter heeft daar last van. Of profijt; ’t is maar net hoe positief je tegen dit soort merkwaardigheden aankijkt.
Ik beschouw ’t zelf niet altijd als zaligmakend. Als een zelfstandig functionerend wezentje grijpt ’t om zich heen, vaart blind op z’n wetenschap dat andere onderdelen van m’n lichaam zich meestal op dezelfde, te verwachten plek bevinden, & laat z’n instrumentarium, dat over ’t algemeen bestaat uit te laat gekortwiekte nagels, over de te ontginnen huid ploegen.

Ik doe ’t nu weer. Of m’n linkerhand eigenlijk. Misschien is ’t juist m’n linkerhand die zich schuldig maakt aan manoeuvres waarvan m’n geest zich niet al te bewust is.
& Terwijl ik voorgaande 3 zinnen typte heeft m’n linkerhand, met name de nagel van m’n duim, 3 verkenningsvluchten ondernomen richting rechterneusvleugel.
M’n rechter wordt waarschijnlijk bewust gebruikt, terwijl de linker ’t spontane, ’t gevoel, herbergt, waardoor ik minder controle op ‘m kan uitoefenen. Wordt er ergens jeuk gesignaleerd, dan vliegt de linkerhand er onmiddellijk op af. Zit er een korstje dwars, dan mag de rechter toegrijpen.
M’n haar is inmiddels in m’n rechteroog gevallen. M’n linker wreef ’t haar weg, rechts wreef de sprieterige jeuk weg.
’t Is een samenwerkingsverband, waarbij ik als persoon, als machthebber, ongemerkt buiten werking word gesteld. Geheel ongemerkt, zonder enige berichtgeving; ze doen ’t gewoon even, terwijl ik poog een tekst te schrijven.

Aanhangsel. Ik noemde ’t hierboven, in de 2e zin, een aanhangsel. Dat wat de rest van m’n lichaam is. Want volgens mij beschouwen die 2 kleine ondernemers hier beneden, die ’t mogelijk maken deze tekst in te typen, ’t als hun nobele taak om alles wat zij meeslepen aan lichaam te verschonen, te ontjeuken, op te leuken, te fatsoeneren & te laten communiceren bovendien. Alsof zij ’t allemaal uitgevonden hebben.
Dankzij de heer Scheidegger hebben ze overigens wel heel veel macht over me gekregen. Ze weten mijn gedachten in een mum van tijd als letters op een beeldscherm te zetten. Alsof zij degenen zijn die denken, schrijven, mijmeren, vragen om aandacht, zich verwonderen & al wat niet meer zij aan zeer oorspronkelijke, maar wel degelijk mijn eigendom zijnde gedachten.
‘Mijn’ zijn niet mijn handen. ‘Mijn’ moet mijn geest zijn. Mijn herseninhoud. Mijn kronkels. Niet mijn flukse bewegingen op ’t toetsenbord. Ook niet ’t snelle nageltje dat tussen 2 woordjes door de kriebel op m’n pas geschoren baard wegpoetst. Laat dat gezegd zijn.
Probleem is alleen dat ’t lijkt alsof zij dat zeggen. Zo vingervlug als ze heen & weer schieten. Nee, heen & weer schieten is ’t niet. Ze blijven rustig op hun plaats hangen, wippen een beetje heen & weer, geheel volgens de instructies van lang geleden Scheidegger & laten tekst verschijnen op ’t initiërend licht gehup van de polsen.

Van de week had ik jeuk waarvan ik niet eens wist dat ’t jeuk was. Een uitstulpinkje, zogezegd. Maar daar kwam ik pas achter toen m’n rechterhand erbovenop zat. Hij had z’n wijsvingernagel er al bijna poerend onder gezet, op ’t moment dat ik me bewust werd van waar-ie mee bezig was.
’t Was net op ’t grensgebied. Nog net fatsoenlijk. Anders zou ik ’t hier ook niet gaan vertellen. Aan ’t randje van onderbroek. Zeg maar waar onderbroek bezig is geen onderbroek meer te zijn. Waar elastiek ’t boeltje, dat nog redelijk valt te controleren, zeker voor iemand met mijn zojuist behaalde leeftijd, bij elkaar probeert te houden; daar dan net voorbij.
In al mijn onbenulligheid dacht ik dat rechts onderweg was de kleding weer een beetje te schikken. Zodat ’t zou voegen naar de vormen. Of dat ’t elastiekje mij niet akelig wrijvend af zou leiden van de activiteiten die mij op dat moment bezig hielden (in slaap vallen, dat was de missie van ’t moment). Tot ik plots tot de orde werd geroepen door een nagel die recht m’n huid in wilde dringen. Alsof ’t ding geschikt is om als een spade oneffenheden weg te scheppen.
Ik kon me ook niet meer herinneren dan dat rechtertentakel rechtstreeks onderweg was gegaan van inactiviteit naar patsboem erbovenop, op de puist.
’t Was geen puist, maar voor de broodnodige verbeelding noem ik ’t in dit geval even wel een puist.

Toen dacht ik: ik moet weer controle krijgen. Dat gaat maar zo z’n gang. Of hun gang. Terwijl ik af & toe gewoon van niks weet. Loop ik met een bloedend lijf omdat de 2 daar wapperend aan de zijkant zonodig iets te doen moesten hebben. ’t Fijn vonden om hun eigen correcties al redigerend over m’n lichaam toe te passen.
Misschien dat ik er de komende tijd enigszins afgeleid, afwezig uit zie, maar dan weet u middels dit stukje tekst, weliswaar uitgevoerd door mijn 2 assistenten, maar daarbij geen invloed hebbend op de inhoud, dat ik bezig ben weer te weten te komen wat ik doe.

Aan Zijperspace geen polonaise.

wramelsbaam-boriaans

Zeg mensen van de toekomst, of anders de wezens van de toekomst die de aarde komen bestuderen. De marsmannen, misschien wel vrouwen, of de oorspronkelijke bewoners van Azoerk III, of de kolonisten van planeet K3R-3714 in ’t gewest Blaan, 1 gravitatieveld verder dan Wramelsbaam-Boor, of wie dan ook in de tijd die momenteel voor ons ligt, onvoorspelbaar omdat we de gave gods nou 1maal niet hadden gekregen dat wat voor ons lag te kunnen doorzien; ik heb u iets te melden.
Niets bijzonder, hoor. Zoals wel vaker. Misschien dat de andere geschriften die van mijn hand afkomstig zijn, die spaarzame schrijfsels die ook niet verloren zullen zijn gegaan, of moet ik zeggen: die niet verloren zíjn gegaan, u al op de hoogte heeft gebracht van wat mij zoal dagelijks bezig houdt, schuine-streep-hield. Dan heeft u die conclusie allang al getrokken. Dat van dat ’t niets bijzonders is wat ik u nu ga vertellen. Die conclusie.
Eigenlijk moet ik uitleggen waarom ik ga schrijven, of ging schrijven vanuit uw optiek, zo u wilt, wat ik nu ga schrijven, of ging schrijven uwerzijds wederom, want dat schept wellicht wat duidelijkheid. Waarom ’t geen hoogstandje is. Waarom ’t zo onbeduidend & eenvoudig is. Waarom ’t eigenlijk allemaal niets voorstelt, maar toch geschreven staat.
Of stond. Misschien komt dit wel tot u als een echo, een lichtstraal vanuit een ver weg gelegen hoek, onduidelijk wat de brondrager is. Wellicht leest iemand ’t voor, of bestaat er straks een andere vorm van informatie-overdracht. Zoals wij dus niet begiftigd waren, vast nog steeds wel zijn als wij als ras, als entiteit nog bestaan, met ’t communiceren dmv gedachten & ons ook niet konden voorstellen dat een ander dat wel zou kunnen. Als wel, dan noemden wij hem god & kreeg-ie gelijk wat meer in de melk te brokkelen (melk dronken wij als kind uit de moederborst) (waar dat brokkelen vandaan komt, ben ik in de huidige tijd van schrijven al vergeten) (misschien was ’t wel in de melk te brokken, daar twijfel ik nu opeens over) (’t klonk in ieder geval wel mooi, toen ik die woorden door m’n handen liet vloeien).

Onbelangrijk, & nietszeggend bovendien.
Maar wel plaats hebben gevonden hebbend, gevonden hebbende op de plaats, alhier, thuis, gebeurd geweest, op een dag zaliger, zeker weer vanuit uw optiek, in ’t jaar onzes heren, waarschijnlijk niet die van u, maar ’t zal te laat zijn daar een godsdienstoorlog over te gaan voeren, 2005, & terwijl ik schrijf, verder schrijf nog steeds aan de gang, ’t moment, ’t vervolg daarvan, & dat wat nog niet plaats had. Dat laatste moeten we dan maar niet meenemen met deze registratie. Want dan kan ik blijven doorgaan & komt er geen eind & ben ik nog bezig & schrijf ik steeds door & kom ik u tegen terwijl ik hier nog zit te schrijven & pogend te schetsen wat mij nu toch bezig houdt.
Ik hoop dat u me nog kunt volgen.
Waarschijnlijk wel. Want, met mijn deductief vermogen, heb ik ’t idee gekregen dat als u in de toekomst mocht regeren, onderzoeken, vorsen, archiveren & wat al niet meer zij, u evolutionair gezien slimmer moet zijn dan ‘tgeen er in mijn tijd aan verstandigs rondliep. Anders had u daar niet gestaan & ik niet hier. Toekomst, verleden, tegenover elkaar, ‘t 1 volgt uit ’t ander & degene met de beste kansen overleeft.

Nou dwaal ik weer af.

’t Leek mij dat als u toch een onderzoek moet doen, dat u niet alles zult kunnen behapstukken. Vooral niet van deze tijd, de tijd van mij, waarin iedere gek zich een toetsenbord voor z’n snufferd heeft gekocht om de er omheen geschaarde wereld die opeens niet meer zo groot leek kond te doen van ‘tgeen hem/haar bezig hield. Of houdt, in mijn geval van huidige tijd.
Mocht u dus een steekproef willen doen, wat mij zeer verstandig lijkt, om vooral niet bedolven te worden onder de massa van nietszeggend gewauwel, dan lijkt ’t mij zeer vanzelfsprekend om een willekeurige dag van ’t jaar te kiezen. & Wat is handiger dan ’t getalletje 100 te nemen. Waarbij ik dit zeg in de hoop dat u ’t analoge systeem van 10 vingers nog niet uit ’t oog bent verloren, of anders terug hebt gevonden.
De 100e dag van ’t jaar zogezegd.
Daarom wend ik mij tot u. Omdat er een grote kans bestaat dat u van dat gedenkwaardige jaar 2005 juist de 100e dag neemt.
Toevallig valt die tezamen met mijn verjaardag. Is mijn verjaardag de 100e dag van ’t jaar. Niet altijd, maar dit jaar wel. Dat ga ik u niet uitliggen hoe dat zit, want anders wordt deze tekst te lang. & Omdat u die 100e dag uitgekozen zal hebben gekozen te worden, daar in de toekomst, dacht ik dat ik eens even ga vertellen wat ik vandaag zoal heb gedaan, op deze bijzondere dag, de dag van mij, de dag van jarig & verder van geboorte afgedreven, de dag van ik & ook wel iemand anders, maar daar trek, of trok, ’t is maar net hoe u dat wilt zien, ik me niets van aan.

Nou eigenlijk niks.
Ik heb de telefoon meermaals aangenomen. Meeltjes gelezen, sms-jes gelezen. Ouzo gedronken dat uit de hemel van de bovenburen was neergedaald. De afwas gedaan. ’t Toilet verschoond. Boterhammen gegeten. 2 Stukken vlees ook, want ik was jarig, met enkele bakjes thee. Een boek gelezen van wel 1611 blz dik, maar nog niet uit. & Niet gedoucht.
& Nog een heleboel niks, maar dat zou te veel tijd kosten, want dat is zo’n beetje alles wat er bestaat, behalve dan dat beetje van wel.

Nu ga ik toch nog ook, of ging, een soortement van feestje vieren, door alles te gaan drinken wat mij voor de handen komt in Zijperspace, of kwam, misschien wel geweest gekomen, net wat u wil.

aan mezelf & alle anderen

Met nog maar 2 nachtjes slapen te gaan, wordt ’t toch tijd, voor de zekerheid, niets dan zekerheid gebiedt mij hiertoe over te gaan, dat ik melding maak, wellicht ten overvloede, maar ik kan natuurlijk niet weten in hoeverre men op de hoogte is van al mijn zielenroerselen, of anders van de uitingen hiervan, van ’t feit dat ik overmorgen weliswaar jarig ben, een heuglijk feit, vooral ook omdat ik daarmee ’t magische getal 40 achter me laat & nu serieus op weg ga naar een getal dat men wel als halverwege kan beschouwen, zo zie ik in ieder geval ’t volgend streefgetal 50, niet dat ik er dan vanuit ga dat ik nog een keer ‘tzelfde aantal jaren in levende lijve op deez’ aard zal kunnen verblijven, maar ’t klinkt nu 1maal zo: 50, de helft van 100; hoewel ’t natuurlijk wel mooi zou zijn, mooi meegenomen moet ik zeggen, 100 jaren genoeglijk te kunnen leven & dan misschien nog iets langer (ik lees zojuist de bijbel & bemerkte dat al die voorvaderen van ons, Adam, Set, Enos, Kenan, Mahalalel, Jered, Henoch, Metuselach, Lamech, Noach & dan in iets mindere mate de directe opvolgelingen van laatst genoemde, toch wel degelijk een behoorlijke leeftijd hebben mogen bereiken, waarbij een veelvuldigheid van 100 eerder regel dan uitzondering was, waarop ik bedacht dat als ik toch veel beter voedsel tot mij krijg, de medische kennis stukken beter is dan in die oertijd, psychische begeleiding mij een hoop kopzorgen & reumatiek hebben bespaard in ’t verdere leven, ’t toch best mogelijk moet zijn voor mij een redelijk aantal in jaren te behalen, een 100-tal zal ik zeker tevreden mee zijn, maar waarbij ik moet aantekenen dat die heren van lang gelee wel wat meer hulp konden verwachten van hun here gods dan ondergetekende); dat ik dus weliswaar over 2 dagen jarig ben, mij kan verheugen weer een streepje te mogen zetten op m’n vergankelijkheidsstaat (ik verzin dit woord net; ik dacht: ‘Hoe zal ik dit nu weer ‘ns zeggen, zonder dat ik in herhaling val van steeds weer dezelfde woorden?’, vooral ’t woord ‘jaren’ & de diverse vervoegingen & variaties had ik in ’t verhaal reeds gebruikt; ’t werd tijd een nieuwe invalshoek op ’t niveau van woordgebruik aan te wenden, & ik moet zeggen dat ik er zeer tevreden mee ben, zoals ’t woord er nu bijstaat, z’n diensten aan mij verleent door te zeggen wat ’t zegt & hopelijk duidelijkheid schept in wat ik nu eigenlijk bedoel te menen, meen te zeggen, zeg te bedoelen, meen te moeten bedoelen door ’t te zeggen, maar ja, dat kan ik eigenlijk alleen maar aan lezer dezes overlaten), in die zin dat ’t dan 41 jaren geleden is, & niet anders dan dat, mijn ouders hebben ’t mij zo verteld, hebben mij op die wijze bij de burgerlijke stand geregistreerd, waarschijnlijk mijn vader, want m’n moeder moest nog even bijkomen van de 8 pond die ik bij aanvang zwaar was, dus dan zal ’t wel waar zijn, ervan uitgaand dat ik niet tussentijds door buitenaardse wezens tijdens ’t speelkwartier ontvoerd ben, hoewel ik dat toentertijd wel ‘ns gespeeld heb met m’n vriendjes van ’t schoolplein, & daardoor een tijdsbeam (ik moet altijd aan startrek & doctor Spock denken als ik ’t woordje ‘beam’ gebruik) heb mogen meemaken, wat natuurlijk wel zou verklaren waarom ik na al die jaren nog steeds zo goddelijk jong kan ogen; 41 geregistreerde & daarom officiële aardse jaren, die dan niet worden gevierd, omdat ik eens aandacht wilde besteden aan al die dagen dat deze wereldbol mij gevoeglijk om haar as laat draaien, ook geen sinecure, zeker als men dat toch elke dag weer moet doen, & dat niet alleen míj, maar met mijn persoon een paar miljard anderen bovendien, om nog maar niet te spreken van al dat andere kruipend, vliegend & zwemmend gedierte (ik sla bij deze maar even ’t glibberende gedeelte van de schepping over, want dan gaan bij mij de haren in m’n nek, hoewel ik ze kortgeleden nog geschoren heb, vanwege akelige kriebel ism ’t labeltje van mijn t-shirt, akelig rechtop staan, waardoor ’t bevingeren van ’t toetsenbord mij een ietwat minder gecontroleerd zal afgaan & de backspace- & del-knoppen aan voortijdige slijtage onderhevig zullen zijn), daarbij er bovendien voor zorgend dat niemand zomaar van de aardbol los zal komen, ik snap nog steeds niet precies hoe of-ie ’t toch elke keer weer flikt, wat echter de pret niet mag drukken, want ’t aantal dagen die ik wilde gaan vieren bedraagt ’t aantal van maar liefst 15.000, niet gering, zeker ook omdat ik, voorzover ik weet, de 1e ben die dit heuglijk feit naar voren wil brengen door er een feestje omheen te bouwen, waardoor ’t lijkt alsof ik de 1e ben die deze mijlpaal heeft bereikt, wat natuurlijk niet zo is, maar ’t zal te veel woorden vergen dat ook nog ‘ns uit te gaan leggen, wat me overigens dwingt te vermelden dat die 15.000 an sich niet zo heel erg bijzonder zijn (ik hoor u denken: 1st begint-ie er over alsof ’t een zeer markant getal is & vervolgens waagt-ie dat meteen weer in twijfel te trekken), alswel ’t gegeven dat juist deze 15.000e verdagdag valt op de datum 5 Mei 2005 (ofwel: 5-5-5), de 125e dag van ’t jaar, 25 dagen na mijn eigenlijke verjaring, bevrijdingsdag, hemelvaartsdag, & dat nog wel allemaal tegelijk!

U bent hiervoor uitgenodigd (hier komt een 2e uitroepteken)!

5 Mei aanstaande dus, tussen 15.00 & 22.00 uur, bij mij thuis, te Amsterdam, 27 nachten slapen vanaf hier.

Bewaar deze uitnodiging dus zorgvuldig, prent ‘m anders in uw hoofd & bereid u voor op een goed humeur, die alleen nog even beter zal worden gemaakt door ’t genot van bier (mijn specialisme, of eigenlijk die van mijn feestjes, waarbij ik u wel kan verklappen dat ’t nog lekkerder, ’t lijkt bijna onmogelijk, nog specialer zal zijn dan voorgaande jaren)

Groetend,

Ton.
Zijp heet mijn achternaam.

Nawoord: Ik verstuur dit bericht aan alle vrienden & kennissen, broers, schoonzussen, neven & nichten, alsook andersoortige aanverwanten of tijdverslindende gerelateerden waarvan ik ’t i-meel-adres bezit. Mocht ’t in uw kring van omgang voorkomen dat iemand deze uitnodiging niet heeft ontvangen, schroom niet deze persoon bij de haren naar mijn stulp mee te slepen op voornoemde datum, want uiteindelijk is eigenlijk iedereen welkom. Als ’t bier maar op gaat, dan ben ik een tevreden mens.

Nanawoord: Voor de zekerheid plaats ik dit bericht, deze uitnodiging ook op m’n site, echter zonder nadere specificatie van m’n adres.

Giganawoord: Weet u overigens dat 27 gelijk staat aan 3 x 3 x 3?

thee

‘Ik droomde vannacht dat jullie mijn ouders niet waren,’ schiet me opeens te binnen.
We drinken thee aan de achtertafel. Ik ben net binnen. M’n moeder heeft me opgehaald van de trein. Voor de thee gaan we altijd tegenover elkaar aan de achtertafel zitten. Hoewel, nu even anders.
‘Je hebt de tafel verschoven sinds de laatste keer,’ constateerde ik.
‘Nee, hoor,’ zei ze, ‘die staat al een tijdje zo.’
‘Maar niet toen ik hier voor ’t laatst was.’
Dwars, ipv tegen de muur. Er kan nu 1 persoon extra aan tafel schuiven. Er is wat minder ruimte om langs de tafel de keuken in te komen, maar vanaf de plek waar ik nu zit, kan ik de kamer & tegelijk de keuken overzien.
Er is altijd wel wat veranderd als ik bij m’n moeder kom. ’t Is een beetje zoekplaatje spelen.
‘Hé, je hebt de kaarten uit ’t rekje gehaald,’ merkte ik ook op.
‘Ja, die heeft Lola opgeruimd. Kerst was alweer zolang geleden.’
‘Maar er hingen ook trouwkaarten, toch? Van Bart. & Van Corrie.’
Dat was wel waar. & Die foto aan de muur met alle kleinkinderen in de huiskamer hing er al een tijdje. ’t Waren slechts kleine subtiliteiten. De tuin was nog ‘tzelfde, behalve dan dat ze geschoffeld had & er weer groen omhoog kwam.
‘Wat zou dat nou zijn?’ begonnen we weer, wijzend naar bekende blaadjes in ’t bezit van vergeten namen.

Ik zeg dus dat ik gedroomd had afgelopen nacht.
‘Nou, dan ben je ’t dus uiteindelijk toch te weten gekomen,’ lacht m’n moeder. ‘We wisten niet hoe we ’t je moesten vertellen.’
‘Er was nog veel meer,’ zeg ik peinzend voor me uit, ‘maar Pa kwam er ditmaal niet in voor.’
‘Pa lag vanochtend naast m’n bed,’ zegt m’n moeder. ‘’t Voelde alsof ik wakker was. & Daar lag-ie, naast ’t bed op de grond.’
‘Droom je vaak van hem?’ vraag ik.
‘Nee, hoor. Anderen zeggen dat ze vaak de aanwezigheid van hun overleden echtgenoot voelen, maar dat heb ik helemaal niet. Hoeft van mij ook niet.’
‘Ook geen nachtmerries meer?’
‘Nee, ik slaap wel goed. Dat van vanochtend was een uitzondering. Ik kan me meestal toch niet herinneren wat ik gedroomd heb.’
‘Dat heb ik ook niet al te vaak. Maar Pa komt bij mij toch wel elke maand een keertje langs. Van de week was-ie weer helemaal beter. Hij had ook geen Parkinson meer.’
‘Nee, ik droom zelden van ‘m.’
Ik kijk een beetje de kamer rond. Op zoek naar verstopte veranderingen. Op de lage tafel in de voorkamer ligt een plank. Een boek erbovenop. Met bril. De plank ligt klaar om op de leuningen van de stoel getrokken te worden. Net als Pa vroeger, als-ie de administratie bezag, de genealogie van de diverse families verder uitwerkte, of z’n jazzverzameling probeerde te catalogiseren.
‘Hé, jij hebt nu ook een plank?’ vraag ik. ‘Om in de stoel te kunnen lezen?’
‘Of om in de stoel een maaltijd te kunnen eten.’
Ze lacht er verontschuldigend bij.
Dan kan ze weer zo’n tv-quiz volgen, bedenk ik, & ondertussen gewoon doorgaan met eten.
’t Is ook een heel andere plank, zie ik & schuif m’n kopje naar m’n moeder toe, voor nog een bakje thee.

Zo blijven we nog een tijdje zitten, de dingen besprekend in Zijperspace.

toe

Ik sluit m’n ogen om te kijken wat er te zien is.
Langzaam tekenen de ramen zich af. De ramen waar ik net nog doorheen keek. Een verlicht kader in ’t verder nagenoeg rood. De deur- & raamposten vormen de vakken.
Ik zet m’n pet op. Of eigenlijk leg ik m’n pet over m’n ogen. ’t Effect vergroten. Licht in zwart is helderder dan licht in rood. Ik wil voorkomen dat de zon door m’n oogleden heen schijnt & ’t zicht verpesten.
Ik wacht tot ’t weer terugkomt. Zien in ’t donker is niet vanzelfsprekend. Men moet daarbij geduld hebben. ’t Moet zich tonen. & Men moet zelf ook bereid zijn. Bereid zijn te zien wat er niet meer is.
’t Komt weer. Langzamer nu. ’t Branden van ’t licht op m’n netvlies is alweer langer geleden. ’t Vervaagt. Maar ’t is er wel.
Zo, liggend op de bank, gezicht richting achtertuin, met ogen gesloten & afgedekt met pet, wacht ik op niks. Ik weet dat ’t niks is. Niet veel bijzonders.
Ik doe een jongensdroom. Stel me voor dat alles ‘tzelfde blijft. Is gebleven. Nergens om zorgen over te maken. Want alles is er omdat ’t er niet is. Ik hoefde alleen maar m’n ogen te sluiten. Gesloten te houden. & De restjes die wenselijk zijn, laat ik in & uit gaan, naargelang ik er behoefte aan heb. Een spelletje, klein jongensspelletje, waarbij niemand me lastig valt.
Ik had ook in een weiland kunnen liggen. Me verwonderend over wat zich om me heen bevindt. De lichte bries traag over me heen trillend. Ik voel m’n huidhaartjes op z’n ritme dansen. Ik weet dat alles rondom me is, maar niets er eigenlijk toe doet.
Ik zie ’t niet, dus is ’t niet. & Tegelijkertijd ook weer wel. Van beiden de beides.
De truc is dat terwijl je kijkt naar wat er niet meer is, dat kader dat enkele minuten geleden gebrand is, nog steeds opgeslagen ergens in je hoofd, dat terwijl je kijkt, je af gaat wachten welke beelden zich als vanzelf aan gaan bieden. Van toen. Zoals dat weiland waar ik in lig. Terwijl ik nu eigenlijk op de bank ben. Ik ben op de bank, lig op de bank. Thuis.
Dat weiland moet toch ergens vandaan komen. Ook die wind. ’t Waait hier immers niet. Af & toe kucht de kachel een kreun. Of kriebelt de stoffen bank m’n blote onderarm. Da’s al. & Ver, ver weg, achter de ramen van ’t echt, tjilpen de vogels. Da’s allang niet meer zoals ’t in weilanden gaat. Ging, als ik niet oppas.
O ja, de ramen, ze staan er nog, tegen de zwarte achtergrond. Er komen deuken in langs de zijkanten. Een zwart gat dat ’t licht naar binnen zuigt. Ik wacht tot ik er doorheen kan zien. Want met echte ramen, ’t raam dat mijn huidig beeld heeft doen ontstaan, kan ’t toch zeker ook. Mijn beeld moet zich kunnen herinneren wat de details eerder waren.
& Langzaam kom ik op een camping terecht. In Denemarken, rood verbrand, in de schaduw van een schutting. Ik slaap & sluimer, de hele dag, verheugd als er een stil windje m’n lichaam sust, verkoelt. Ik luister de trage voetstappen van andere campinggasten, hun stiekeme blikken naar de jongen die de hele dag roodverbrand op een matje in de schaduw ligt. Ik hoor de vogels hun vleugels spreiden om de hitte in hun lichaam te voorkomen, snavel wijd open hijgend.
Ik slaap, & kijk door ramen die verdwenen zijn.

We wachten tot we niet meer weten wat waar is in Zijperspace.

denkje?

‘’Wat denk je?’’ zegt ze.
Shit, ik had ’’t kunnen verwachten. Je moet niet stil voor je uit liggen mijmeren. 1 Oor ½ hangend op haar borst, plafond de einder.
‘‘Hm,’’ denk ik hardop.
Alvast een aanzetje geven. Zodat ze weet dat er iets aan zit te komen. Als je diep in gedachten bent, dat zal ze vast wel weten, kost ‘’t soms moeite daar uit te komen. Even spelen, dan staat ‘’t echt. Nu alleen nog een antwoord.
Ik krijg een zachte por van haar buik die buikt. ‘’t Is als een liefkozing, maar klinkt door als een vraag om antwoord.
‘‘Niks,’’ zeg ik.
In de hoop dat ik de juiste formule daarmee te pakken heb.
‘‘Je denkt nooit niks,’’ zegt zij. ‘‘Een mens denkt altijd wel wat.’’
‘Da’’s waar, da’’s waar,’ bedenk ik snel, ‘maar ik wist alleen niks te verzinnen dat jou zou kunnen bevallen.’

‘‘Nou ja, niets bijzonders,’’ voeg ik toe.
Even stil.
Ik kan nog iets toevoegen om ‘’t ‘niets bijzonders’ te illustreren. Kan ik nog een goede indruk mee achterlaten.
‘‘Hm.’’
Om weer even tijd te winnen.
‘‘Ik keek naar ‘’t plafond. & Ik probeerde figuurtjes in de structuur te herkennen.’’
Alsof dat niet niks is!
‘‘Jij hebt nou nooit eens dat je over ons 2-en denkt als we in bed liggen.’’
Verdomme, niks mag ook al niet.
‘‘Kom op,’’ zeg ik verontwaardigd, ‘‘ik was de afgelopen 20 minuten behoorlijk hard bezig over ons 2-en na te denken.’’
‘’t Vliegt er uit. Onnadenkend, besef ik onmiddellijk.
‘’Ja, vooral hard,’’ zit zij er bovenop, met héél veel nadruk op ‘‘hard’’, zo klinkt ‘’t in m’’n oren. ‘‘& Volgens mij was dat niet denken, maar vooral drift. Pure, dierlijke drift.’’
‘Niets menselijks is mij vreemd,’ wil ik zeggen.
Maar ik bedenk me net op tijd. Dit moet met meer tact aangepakt worden.
‘‘Da’’s toch mooi, hè,’’ begin ik.
Altijd alles positief benaderen. Ook kritiek. Zeker kritiek op jouw mens-zijn. Op jouw man-zijn, beter nog. & Haar vrouw-zijn zeker niet vergeten. Dat dient er in meegenomen te worden.
‘‘Da’’s toch mooi,’’ zeg ik dus, ‘‘dat ik me uit liefde voor jou zo kan laten gaan, dat jij niets anders merkt dan dat ‘’t dierlijke drift is.’’
‘‘& Dat je vervolgens te moe bent om te beseffen dat ik ’’t ben die onder je oor ligt.’’
‘‘Nog geen 5 minuten geleden was ik me daar optimaal bewust van. Nu lig ik te luisteren naar de wondere wereld “‘Jij”,’’ zeg ik met een hoofdletter ‘J’, ‘‘die diep in jou verborgen ligt.’’
Dat heb ik mooi gezegd. Af & toe schuilt er een poëet in mij. Weliswaar 1tje die functioneert op amateurniveau, maar ik heb ’’t toch maar even netjes uitgedrukt. Daar heeft ze vast niet van terug. Nu gaat ze pas echt van me houden.
‘‘Daarnet zei je nog dat je naar de poppetjes in ‘’t plafond zat te kijken.’’
God, ik dacht dat mannen altijd plots nuchter werden na afloop.
‘‘Alsof ik niet kan kijken & luisteren tegelijk. Ik kan wel meer dingen tegelijkertijd. Waar dacht jij eigenlijk aan?’’
‘‘Dat ‘’t fijn zou zijn als we straks nog even uit gingen.’’
Ja, & mij dan gaan vergelijken met al die andere mannen. Kijken of zij ook een blik kunnen trekken die verraadt dat ze aan niks denken.
‘’O ja, is leuk!’’ stem ik toe.
Dan zie ik straks wel of ze daar nog altijd zin in heeft.
‘‘Maar ik moet 1st nog even bijkomen.’’
‘‘Zie je, je denkt alleen maar aan jezelf.’’
‘‘Kijk, daar recht boven jou. Die grote vlek daar. Dat is net een kabouter op een paddenstoel met een grote pijp.’’
‘‘Luister je wel naar wat ik zeg?’’

& Die kabouter blies ‘’t verhaaltje uit in Zijperspace.

datdatdatdatdatdatdatdatdat

Dat ik in m’n neus snij. Een klein stukje bloed. Een streepje.
Ik ga verdomme dat mes kapot slaan op de wasbak.
Maar hou me in. Veeg met m’n duim. Straks nog een keer & niks te zien.

Dat die klant weer begon.
‘Kom ik hier op een dinsdag,’ zegt-ie tegen een andere klant in de rij, ‘zitten ze hier uitgebreid aan de bar te zuipen.’
(Terwijl ik Fret kwam ophalen, Fret vroeger klaar was, Fret een biertje dronk in afwachting van mij, dat we voor vertrek nog even aan ’t praten waren)
‘& Ik gooi € 5,- in de parkeerautomaat. Laten ze me niet eens binnen!’
Toen begon ik.
Dat hè! Dat hè!
Dus ik: ‘We zijn al jaren op maandag & dinsdag gesloten. & Jij bent al jaren vaste klant. & Je moet nou ‘ns ophouden met steeds ‘tzelfde verhaal te vertellen. Als ik dat verhaal nog een keer hoor, dan ga je maar ergens anders verhalen vertellen. Dan ga je ook maar ergens anders bier drinken. Ook op donderdag.’
Want ’t was donderdag.

Dat Jeroen wil spoelen. Als ‘t druk is.
‘Nee, dat doen we zelf, ook al is ‘t druk.’
‘Ach, ik bied ’t alleen maar aan. Ik heb ’t wel eerder gedaan.’
Dat Roen ’t aanbiedt, een ½ uur later, nog steeds druk, hoewel hij niet meer bij ons werkt. Ik ‘m eigenlijk wel dankbaar ben.
& Jeroen die zegt: ‘Ik had ’t ook al aangeboden.’
‘Maar we willen alleen maar personeel achter de bar. & Roen is oud-personeel.’
‘Ik heb ’t voor andere barmensen ook al eerder gedaan.’
& Dat ik die hele spoelbak over z’n smoel wil smijten. Dat ’t verandert in een smoelbak.
Toch tap ik biertjes. Veel biertjes. Glazen vol. Ik ontvang geld & zeg dankjewel.
‘Hier, Roen. Neem een biertje van ons.’

Dat ze altijd dezelfde grappen maken.
‘Mag ik alsjeblieft de lege glazen?’ vraag ik.
Ook míjn eeuwigdurende vraag. Er komt geen eind aan.
Dat er dan iemand grappig is: ‘& Nog 1tje & dan is ’t een kwartet.’
‘Leuk grapje,’ zeg ik dan. ‘& Ook precies ‘tzelfde grapje als 5 minuten geleden, van een andere meneer, hier 5 meter verderop.’
Waarop de lach smoort. Dat ik ‘m ook nog wel even naar binnen wil duwen ook. Ook. Ook. Dat die vastgepoeierd zit in dat armzalig grappig bekkie van d’r.

Dat ik vraag of ze ergens anders willen gaan zitten. Niet aan de achterkant van ’t gebouw.
‘Als je ons bier wilt drinken: we hebben een groot terras, met allemaal stoelen. Je mag ook voor ’t gebouw staan, of daar aan de waterkant. Maar niet hier.’
Verontwaardigd gezicht.
‘Dat kan ook wel wat vriendelijker.’
Hé, ík ben van dat. Dat.
‘Dat was niet de bedoeling,’ zeg ik, & laat in ’t midden wat, ‘maar ’t was in ieder geval duidelijk.’
Ik hou van duidelijk.
Dat zeg ik dan ook maar: ‘Ik hou van duidelijk.’
‘Dat merk ik.’
Hé, ik heb ’t laatste woord. Dus zeg ik ‘t nog maar een keer.
‘Ik hou van duidelijk.’
& Stop z’n kop tussen m’n knieën, mangel ‘m, draai z’n beide oren om, in elkaars tegengestelde richting, wrijf met m’n knokkels op z’n kruin. & Tik nog 1 maal hard, alsof om te vragen of ik binnen komen mag.
Dat zal.

Dat. Dat. Dat.
Dat er een mevrouw voor me gaat staan. Denkt dat ze dan meteen geholpen gaat worden.
‘Mevrouw, als je in de rij gaat staan, word je sneller geholpen.’
‘Oh, is er een rij dan?’
‘Ja, dat is dat groepje mensen, dat zich omgevormd heeft tot een lijn van ongeveer 7 meter achter elkaar, waar je net aan voorbij gelopen bent.’
‘Maar dan kijk ik toch wanneer ik aan de beurt ben?’
‘Nou, mevrouw, als je daar blijft staan, dan helpen we je gewoon niet.’
Dat. Dat. Dat!
& Dat ze uiteindelijk, na die lange rij staan, na die lange rij denken over wát, dat ze dan toch nog durft te vragen: ‘Ik wil graag 2 bier.’
‘Wat voor bier, mevrouw? We hebben 7 soorten bier. Wat voor bier, mevrouw. We hebben 7 soorten bier. Wat voor bier, mevrouw. We hebben 7 soorten bier, mevrouw.’
& Dat. Dat bleef ik zeggen. Dat bleef ik zeggen. Dat ik bleef zeggen dat.

Weet waar u zich aan waagt in dat Zijperspace.