bloedafname

Ik zet m’n fiets neer op de plek waar ’t misschien net niet mag. Of misschien juist weer wel. Aan ’t raam hangt: ‘Fietsen worden verwijderd’. M’n fiets staat ½ voor ’t raam, ½ ernaast. Op een standaard. Bloembakken die de entree moeten aankleden zijn opzij geschoven. Gipsplaten hebben die ruimte nodig. ’t OLVG-ziekenhuis is nog steeds niet af.
Ik fluit mezelf naar binnen. Klinkt mooi in de hoge hal met weinig meubilair. Hoewel m’n fluitje al een tijdje niet gebruikt is. Ietwat schel, ietwat breekbaar, ietwat onevenwichtig. Maar ‘t is heerlijk van mezelf temidden van ’t stille geroezemoes van schuifelend publiek. De voorbijgangers zijn dan weer alledaags aangekleed, dan weer dragen ze dusters, pantoffels & pyjama’s. In alle soorten & maten, soms met karretjes waar hun voorraadzakjes aan hangen. Ik ga zo in de voorstelling op dat ik bijna voorbij loop aan de afdeling bloedafname.
‘t 1e Dat je hier moet doen is een nrtje trekken, herinner ik me bijtijds. Voordat iemand achter me ‘tzelfde eerder doet & ’t me 5 minuten extra kost. & Dan wachten tot je nr afgeroepen wordt, om vervolgens weer te gaan zitten wachten. Bloedafname is vooral geduld betrachten.
Die heb ik niet. Maar wel een boek. In de tijd dat de meeste mensen wachtend hun tijd beiden, vermaak ik mezelf meestal met een boek. Altijd op zak. Men werpt jaloerse blikken zogauw ik de dikke pil, of ’t argeloos dunne niemendalletje uit m’n plastic tas tevoorschijn peuter. M’n bril & koker leg ik ervoor in de plaats. Niet nodig op deze afstand.
Terwijl ik de blzs langzaam laat passeren bestudeer ik onopvallend m’n medeslachtoffers. Steels beschouw ik hun handelingen. Hun wachten in ledigheid. Hun bladeren in lege tijdschriften. Hun versufte blikken. & ’t Kind dat door vader gemaand wordt door te lopen.
’t Is een open afdeling. De gang ligt achter de ruggen van de wachtkamerstoelen. Alles gaat aan je voorbij als je stoel de juiste kant op gericht is. ’t Leven gaat hier door. ’t Speelt zich voor je af. Terwijl je wacht.
Links van me zit een donkere dame. Aan de andere kant een dikke. 1½e Stoel heeft die nodig. Tegenover me een heer met grijze jas. Ze kijken allemaal voor zich uit. Verbazen zich over ’t boek dat onmiddellijk tevoorschijn is gehaald. Misschien ook wel ’t melodietje dat nog steeds af & toe gedachteloos tussen m’n lippen de wereld tegemoet treedt.
Een jongen komt erbij zitten. Schuin tegenover me in de hoek. Hij pakt een tijdschrift van de tafel. Bladert. Reageert opgetogen als enkele minuten later een bekende aanschuift.
‘Hoe kon je me vinden in deze drukte?’ vraagt-ie haar.
Een onverstaanbaar antwoord. ’t Is fluisteren bij ’t oor, duidelijk & luid articuleren, of je woorden verloren laten gaan in de hoge lege hal.
Ze lacht. Ze luistert naar z’n uiteenzetting. Ik vang af & toe wat op.
Ondertussen achter me, bij de balie:
‘Hoe bent u hier gekomen?’
‘Lopend.’
‘Nee, door wie bent u doorgestuurd? Door uw huisarts?’
‘Weet ik niet.’
‘De man die u bezocht heeft?’
‘Even nadenken. Er gebeurt ook zoveel. Mijn huisdokter, dat zou kunnen.’
‘Heeft u papieren bij u?’
‘Ja, ik heb een hele tas vol.’
‘Geeft u dan maar.’
De jongen tegenover me praat over z’n kwaal. Dat niemand weet wat ’t is. & Elke keer drukken ze weer in z’n zij. Dan gaat er een pijnscheut door z’n lichaam.
’t Meisje wrijft over z’n knie.
Ik probeer weer een blz te lezen. M’n buurvrouw rechts wordt op nr afgeroepen. Daarna m’n buurvrouw links. Ik ben met nr 310 hierna aan de beurt.
Ik sta op bij ’t afroepen. Gedecideerd. Over ’t feit dat ik nr 310 ben kan geen misverstand bestaan.
‘Goedendag,’ zeg ik opgemonterd aan de balie, om ’t gebrek aan begroetingen van anderen te compenseren.
Ik geef ’t bloedafname-formulier. M’n ziekenhuisponskaart mag ik houden. Niet nodig hier. Ik dacht dat ik inmiddels ervaren was in dit soort bezoeken.
‘Bedankt,’ zeg ik als ik weer mag zitten.
Ook opgeruimd. Ze maken ’t zelden mee, heb ik altijd ’t gevoel. Maar de dame in kwestie laat ’t niet blijken.
‘Nee, ik kan me niet ziek melden,’ gaat de jongen ondertussen verder. ‘Dan word ik ontslagen. Ik neem nu m’n vakantiedagen op. Ik stel ’t zo lang mogelijk uit.’
Een aai door z’n haar. Z’n hoofd wordt vastgepakt. Een zoen op z’n voorhoofd. Er gaat ook weer een hand over de knie. ’t Doet me beseffen dat ik hier in m’n 1tje ben.
Nog een blz & er weerklinkt: ‘De heer Zijp!?’
Ik loop de laatste letters spellend richting de stem. Een man ditmaal. Ik sla ’t boek dicht als hij me meeneemt de zaal in. Daar waar iedereen een hokje heeft. Zodat je niet ziet hoe bij een ander de naald er in gaat.
‘Een man,’ zeg ik. ‘Ik heb nog nooit meegemaakt dat ik hier geholpen werd door een man.’
‘Ja, alle mensen hier werden meegenomen voor een uitje. Op de afdeling boven werden wij allemaal aangewezen als vrijwilligers.’
‘Ik heb hier nog nooit een man gezien,’ constateer ik nogmaals.
‘’t Is voor mij ook 10 jaar geleden dat ik dit voor ’t laatst gedaan heb.’
‘Spannend,’ zeg ik, terwijl de naald al m’n arm in gaat. ‘Toch niet verleerd, hè?’
‘Nee, ik wist nog dat ik de naald ergens in moest steken. Dat is me gelukt, geloof ik.’
Hij bind m’n arm af. Watje er op. Pleister. Aantekening op ’t buisje.
‘Ik kan gaan?’
‘Ja, ’t is gelukt; ik weet nog hoe ‘t moet.’
Ik loop voorbij de wachtkamer. Enkele anderen hebben de plaatsen overgenomen van de mensen die ik daarnet nog heb leren kennen door naast ze te zitten. In een paar minuten tijd is die wereld alweer verdwenen. Vervangen.
Ik sla de hoek om richting uitgang. Fluit ondertussen ‘For unto us a child is born’. Is lekker schel in zo’n hal. Zoveel optimistischer dan de algehele sfeer. De draaideuren nemen me mee naar de buitenlucht.

’t Geluid vervluchtigt in Zijperspace.

ochtendgesprek

De telefoon gaat. Ik spring uit bed, daarbij rekening houdend met m’n nog licht stijve nek. Er zit nog een automatische piloot in de spieren daar. Ze zorgen ervoor dat er geen onverhoedse bewegingen worden gemaakt. Er mag niet te veel van de veilige koers afgeweken worden.
Bij de 6e keer overgaan neem ik op.
‘Met Ton.’
‘Hoi, met Rachel.’
Ik kijk op de klok. ¼ Over 8.
‘Heb je zin om te wandelen?’ vraagt ze.
‘Ik zou wel willen, maar ik moet straks bloed laten prikken. & Vanmiddag moet ik naar de podoloog.’
‘O ja. Jammer. Hoe was ’t gister?’
‘Leuk. Jojanneke & Jasmijn moesten vroeg weg, maar Johanneke bleef nog een tijdje hangen. ’t Werd na 1-en. Was gezellig.’
‘Was ’t leuk leuk?’
‘Nee, ik heb niets gedaan.’
‘Ha ha. Dat bedoel ik helemaal niet.’
‘Oh, ik dacht dat jij ’t met ‘leuk leuk’ op een vrouwenmanier zei. Ik dacht: dan zeg ik ’t op een mannenmanier.’
We lachen allebei. Een ochtendhumeur is er bij ons niet in te rammen, denk ik ondertussen.
‘Hé, maar ik ben 2e bij een huisje geworden. ’t Is wel slechts 25 m², maar met een tuin van 75 m².’
‘O, dat laatste klinkt goed. Grote tuin moet dat zijn. Maar 25 m² is wel heel klein.’
‘Is net zo groot als dat ik nu heb.’
‘Ja, nu misschien wel leuk, maar je moet er rekening mee houden dat je dan weer 9 jaar moet wachten voordat je voor iets anders in aanmerking komt. Je begint weer bij 0.’
‘Hm, ja, dat is waar.’
‘Tenzij je straks natuurlijk reteveel geld hebt. Of een vriendje ontmoet die dat op kan brengen. Dan koop je zo een ander pand.’
’t Is stil aan de andere kant. Rachel ziet ’t al voor zich. Ze zwijmelt in de ochtendzon, stel ik me voor. Ik zie de 1e stralen in m’n tuin vallen.
‘Maar zo’n rijk vriendje kan je natuurlijk vooralsnog vergeten,’ zeg ik droog.
Rachel barst in lachen uit. Ik mompel nog wat. Onderkoeld. Dat hoort bij dit soort grapjes.
‘Ha ha, ik vond ’t net zo’n mooie omschrijving,’ lacht Rachel. ’Ik zat al helemaal weg te fantaseren.’
‘Ja, ik dacht: ik moet haar even ontnuchteren.’
Er komen enkele secondes lang geen woorden uit onze monden.
‘Jij bent de enige die ik ’s ochtends vroeg kan bellen. De rest is aan ’t werk of slaapt nog.’
‘Oh, ik lag ook nog in bed, hoor. Maar ik ben ’s ochtends net zo grappig als ’s avonds.’
‘Oh, je sliep nog.’
‘Nee, ik was wel wakker aan ’t worden. Dat maakt niet uit, hoor. Wat ga je voor de rest van de dag nou doen?’
‘Oh, wandelen. In m’n 1tje dan maar. ’t Is hartstikke mooi weer. Echt zonde dat je niet mee kan.’
‘Ach, ja. Ik ga maar aan m’n comp zitten.’
Met m’n teen voeg ik de daad bij ’t woord door ‘m aan te zetten.
‘Ik zet ‘m nu aan,’ vervolg ik. ‘Internet begint zo.’

’t Werd een lange uitzending van internet in Zijperspace.

was

Nog een beetje dwaas van de slaap loop ik de keuken in. ’t Ruikt er nog naar was. Andere was dan ik gewend ben. Sas heeft m’n wasmachine gebruikt, herinner ik me weer. Ze zou de was vandaag komen ophalen.
Ik zou ’t natuurlijk kunnen ophangen, bedenk ik. Dat zal ze vast wel op prijs stellen. Hoewel ik dan misschien ook haar ondergoed zal tegenkomen. Als ze die bij de was gedaan heeft.
Ben ik niet gewend. ’t Is 14 jaar geleden dat ik met m’n toenmalige vriendin samenwoonde. Toen hing ik de was van een vrouw nog wel ‘ns buiten. Toen wist ik nog hoe slipjes er uit zagen. Voor de rest alleen maar met broers te maken gehad. & Een moeder die de was van de hele familie deed. We hoefden slechts te helpen bij ’t strak houden van ’t beddengoed.
‘Niet loslaten,’ commandeerde ze dan, want anders konden we opnieuw beginnen met vouwen.

Is ook stom, denk ik nu, ik ben niet eens gewend de was van een vrouw aan de lijn op te hangen.
Toch open ik vervolgens de deur van de wasmachine.
‘t 1e Dat naar voren valt is een string. Die waren 14 jaar geleden nog geen gemeengoed.
Ik doe ’t deurtje maar weer dicht.

‘Kijk, als ik een onbekende vrouw tegenkom die plots voorover bukt,’ probeerde ik ooit ‘ns uit te leggen, ‘dan kijk ik. ‘t Is een kort moment van sensatie als ik haar borsten zie. Maar als een vriendin of een collega inkijk heeft, dan wend ik m’n hoofd af. Dan hoor ik niet te kijken. Vind ik niet fatsoenlijk.’
‘Ja, maar dat is dan toch vertrouwelijk,’ zei Sas toen. ‘Je kent elkaar al jaren. Je ziet elkaar heel vaak. Dan is ’t juist niet erg dat je iets persoonlijks van iemand anders ziet.’
‘Nou, ik kijk graag naar borsten,’ probeerde ik nogmaals, ‘maar die van m’n vriendinnen hoef ik niet te zien. Ik mag daar geen seksuele prikkeling van mezelf bij voelen. Dus kijk ik maar alvast niet. Net als dat ik achter de bar tijdens werk tegen iemands borsten oploop. Dan moet dat meteen uit m’n hoofd gezet worden. Want ik ben aan ’t werk.’
‘Je neemt ’t misschien iets te zwaar op,’ zei Sas toen.
‘Ja, misschien. Maar ik ben groot gegroeid in een gezin van 7 mannen. Geen vrouw behalve m’n moeder. & Op school wilde ik later serieus genomen worden door m’n vriendinnen. Dus moest ik m’n verleden niet laten blijken.’

Ik stop ‘t 1e hapje van m’n ontbijt in m’n mond als de telefoon gaat. Dat moet Sas zijn.
‘Hoi, met Sas,’ zegt ze inderdaad.
‘Dat dacht ik al. Je kan gewoon langskomen om je was te halen.’
Iets te snel gereageerd, bedenk ik me. We hadden iets anders afgesproken, weet ik me weer van gisteravond te herinneren. Bovendien had ik haar de sleutels gegeven zodat ze gewoon haar gang kon gaan.
‘Nee,’ interrumpeert Sas me, ‘ik zou bellen zodat je thuis kon zijn ivm de comp.’
‘O, ja.’
Vergeten. Na mijn uitleg zou ze dan ’t internet op kunnen.
‘Maar ik moet nog lessen voor de auto. & Ik moet ook nog iets anders doen. Dus ’t wordt pas ½ 6 of zo.’
‘O, dan ben ik zowiezo thuis. Dan sta ik in de keuken, want ik krijg visite. Zal ik anders je was alvast een beetje uithangen?’
‘Ja, als je dat zou willen, heel graag. Anders gaat ’t zo ruiken.’

Enkele minuten later haal ik de string uit de wasmachine. Als 1e. Ik klop ‘m uit, pak een knijper & hang ‘m aan ’t rek. Onder ’t balkon van m’n buren. ‘t Moet maar blijken dat ik ‘t kan.

De schroom moet uit Zijperspace.

opnemen & storten

’t Was niet m’n gewoonte, maar als anderen ’t doen, doe ik ’t ook. Hoewel ik enigszins twijfelde. De volgende bezoeker deed me echter besluiten dat ik maar moest toegeven. Anders kwam ik nooit aan de beurt.
Er kwam een oud vrouwtje binnen. Ze zuchtte al bij ’t openen van de deur. Daar had ze geen zin in.
‘U bent de laatste?’ vroeg ze.
& Ze ging zitten.
‘Dan doe ik dat ook maar,’ zei ik.
Dan was ’t tenminste weer zoals ’t altijd was.
‘Zitten is lekkerder,’ zei ik, terwijl ik plaatsnam.
Ik kon niet zien hoe ze reageerde, want m’n nek wilde nog steeds niet opzij. ’t Meisje dat na mij was binnengekomen draalde rond.
Nog een jonge vrouw kwam binnen. Ze nam als automatisch plaats tussen de oude dame & mij. Omdat ik me niet naar rechts kon keren kon ik niet goed zien hoe ze er uit zag, maar ’t was de moeite van ’t gezelschap waard, schatte ik in.
De rij slonk. Nog slechts 1 wachtende voor me.
Een bankmedewerkster kwam.
‘Storten & opnemen?’
Ik stak m’n hand kort op & knikte.
‘Nog meer mensen voor storten & opnemen?’
De oude dame reageerde.
‘Ja, mevrouw. U moet zien: ik kan niet te lang wachten.’
‘Nee, hoor. Dat hoeft ook niet. U was voor die meneeer.’
Ze wees naar mij.
‘Nee, ik was na die meneer.’
‘& U, dames?’
De 1e moest een nieuwe rekening openen. De ander een handtekening plaatsen.
‘Heeft u wel legitimatie meegenomen?’
Dat was in orde.
‘& Wie van u beiden was als 1e?’
Ze beaamden beiden dat dat ’t dralende meisje was.
‘Dan kunt u met mij meelopen.’
‘Ja, maar mevrouw,’ begon opeens de oude dame, ‘ik kan niet zo lang wachten, hoor. Ik was eerder dan deze 2 dames. U moet weten dat ik al 83 ben. Dan kunnen die 2 dames toch niet zomaar voor mij?’
‘Nee, mevrouw. Maar u moet bij balie 3 zijn. & Deze 2 dames ergens anders. Daar kunnen ze u niet helpen.’
Op ‘tzelfde moment kwamen 2 brede turkse mannen binnen. In alle consternatie werd hen niet uitgelegd welke beurt ze hadden. De bankmedewerkster was veel te druk ’t dralende meisje met zich mee te nemen. Terwijl de oude vrouw nog steeds verontwaardigd zat te brabbelen namen de 2 heren plaats achterin de rij voor balie 3. Achter de man die voor mij aan de beurt was.
‘Ik zeg ’t straks wel even,’ zei ik tegen de oude vrouw.
Op ’t moment dat mijn voorganger aan de beurt was, zag ik mij er inderdaad toe genoodzaakt. Ze gingen er al van uit dat ’t een snel bezoekje aan de bank was.
‘Heren,’ zei ik, ‘’t spijt me, maar ik ben na die heer aan de beurt. & Daarna is deze mevrouw hier. We hoefden niet in de rij te gaan staan nl.’
1 Van de mannen keek verontwaardigd.
‘Dan moet je hier in de rij gaan staan.’
‘Nee, we konden plaats gaan nemen.’
Dat loog ik. Maar dat was hier wel de normale gang van zaken.
De man die verontwaardigd keek ging toch maar naast me op een stoel zitten. Z’n broer stond naast ‘m.
‘’t Zit ook veel lekkerder,’ probeerde ik m’n buurman gerust te stellen.
Op de achtergrond jeremieerde de oude dame.
Plots kwam een 2 bankmedewerkster tevoorschijn.
‘Sorry, dames, heren. Ik kon er even niet bij zijn om u de weg te wijzen. Ik had even wat anders te doen. Maar wie was er allemaal voor opnemen & storten?’
Weer stak ik m’n hand op. & Wees vervolgens naar de oude vrouw 2 plekken verder.
‘Ja, mevrouw,’ begon die al, ‘ik was hier eerder dan die andere mensen. & Ik kan niet te lang wachten, want ik ben 83, moet u weten.’
‘Dus opnemen & storten? Bent u dan eerder aan de beurt dan deze heer hier?’
‘Nee, ik ben na die meneer.’
‘Wie nog meer opnemen & storten? & Wat kwam u doen, mevrouw?’
‘Een handtekening zetten.’
‘Dan kom ik u straks halen. Zo, dat is geregeld.’
De oude dame zat nog even te mompelen, maar de onrust was verdwenen. We lieten haar d’r gang gaan. We wisten dat ’t anders toch alleen maar nog onoverzichtelijker zou worden.
Een volgende dame betrad de bank. Ze werd ontvangen door een 3e bankmedewerkster.
‘Goedemiddag, mevrouw. Opnemen of storten?’
Haar stem ging aan ’t eind enkele octaven omhoog.

Zoals we ’t inmiddels gewend waren in Zijperspace.