onderdoorgang

100-en Meters reed ik regelmatig om, om toch vooral verrast te worden, je wist ‘t nooit, door een orkest van 2 accordeons, een stem die zong boven de oorspronkelijke tonen uit, een zielig koud viooltje dat bedelde om de gunst van een stilstaand oor. & Ik was elke keer verbaasd dat men die hele reis, vanuit Mongolië, vanuit voormalig USSR, vanuit relatief dichtbij Wenen, had gemaakt om ons toch maar even met enkele muzieknoten te betoveren. M’n haast werd vertraagd, m’n vaart vergeten, ’t schieten van mijn fiets & ik tussendoor de menigte dronken-van-verwondering-toeristen opzij gezet, m’n ros op standaard & ik een zitting lager op m’n eigen achterop, hopend dat ik ditmaal meer dan ’t laatste nr voorgeschoteld zou krijgen, niet alleen de hoed.
Menigmaal was ik reeds gegrepen door ‘tgeen me gratis aangeboden was tijdens de lunchconcerten aan de overkant, me opnieuw spoedend naar ’t leven van alledag, maar nog in de roes van ’t beste geluid, zo men beweerde, in concertzalen verkrijgbaar, werd ik bevangen door de beste echo, in ’t nagalmen, de akoestische gothiek van een onderdoortje.
Hoe vaak heb ik achteraf de pen willen pakken, me realiserend dat wat ik ook zou vangen aan woorden, die korte momenten die als vanzelf uit elkaar gerukt werden, doordat muziek plots niet voor podium leek te dienen, maar slechts voor daar waar ‘t ’t beste tot z’n recht komt, ’t moment/de plek/de gemoedsstemming gecombineerd, ik niet meer dan lucht zou bakken vergeleken met de belevenis zelf, omringd door anoniemen, passanten, glimlachers & orenspitsers, allen ‘tzelfde ervarend, ieder op z’n eigen manier, z’n eigen woorden zoekend, & nergens een gedachte van een pen voor handen.
Wat nu is, is nu, hier hier, de golven geluid kaatsten tegen de wanden, weerspraken wat gedacht werd, om ’t even later juist te bevestigen, om te doen realiseren dat alles een tel later anders kan zijn, maar toch in harmonie.
Een vader met kind in ’t zitje trok traag door de massa, z’n aandacht verdelend over ’t rechtzitten van z’n telg & ’t pogen elke seconde mee te pakken van de ervaring waar een kordon omstanders wél de tijd voor had gemaakt, ik zag ‘m in m’n ooghoek omkijken, de muziek meesleurend naar buiten, naar ’t licht dat nog wel een poos mocht blijven schijnen, maar dat even niet hoefde voor ons. ’t Had z’n importantie, z’n noodzakelijkheid even verloren. Die wegtrekkende schaduw die plots geen schaduw meer was als de zon op hun beider lichaam scheen, deed realiseren dat je juist die mogelijkheid moest hebben: vluchtig mee te pikken of vluchtig voorbij te zien gaan.
’t Voorbijgaan der dingen, & ’t gemis van ’t besef daarvan, juist door de combinatie van flaneren, drentelen, op een sukkeldrafje fietsen, slenteren, voorbij schieten, stilstaan in bewondering, & jezelf tussen de zigzaggende onoplettendheid door laten slingeren, daarbij vergezeld door verloren tonen, toevallig niet voor jou bestemd vandaag, deden deze onderdoorgang uitstijgen boven de ervaringen van alledag, mag daarom niet verloren gaan, zeker niet voor passanten op de fiets.

Ondertekent allen ajb de petitie, voor ‘t behoud van mooie ervaringen, niet alleen in Zijperspace.
(voor enige verdere toelichting, zie hier: link).

hoofdrol

Piepaliedeladeloe
(poeh)
Piepaliedeladeloe
(poeh)
Piepaliedeladeliedelade pie pa poe de liedeladeloe
Pie pa poe de liedeladeloe
Pie pa poe de liedeladeloe poooooeeeeh

& Dan moest ik er een beetje bij staan dansen. M’n heupen bewegen & met de microfoon staan zwaaien. Ik moest ’t zelf een beetje improviseren. Waar ik me op dat moment prettig bij voelde. Als ’t er maar swingend uitzag.
Pas op ’t moment dat ik ’t couplet zou beginnen, moest ik stil staan. Want dan was de tekst opeens anders. & De muziek verstild.

Ik voel me zo vreselijk verlaten.
Ik voel me zo akelig alleen.
Ik heb niemand om mee te praten.
Waar moet ik in godsnaam heen?

30 Jaar later & ik weet nog steeds de tekst uit m’n hoofd. Meester Rietwijk liet ‘t me helemaal in m’n kop stampen. & Ik deed ’t met veel plezier, want ik had de hoofdrol: Kleine Jopie. ’t Jochie dat ’t wel zou gaan maken in de hitparade.
Ik was er ook uitstekend voor geschikt, ik was immers de kleinste van de klas. Dat paste goed bij de naam Kleine Jopie. De grootste jongen, Andrew, werd Grote Joop. Meester Rietwijk kwam met de musical aanzetten, we kregen allemaal een kopie van de tekst uitgedeeld, & begon over de rollen. Wie waarvoor in zijn ogen ’t meest geschikt was. Ik zou Kleine Jopie worden; of ik dat goed vond.
Trots kwam ik ’t thuis vertellen. Kon Oma, die net op dat moment bij ons op visite was, niet een trui breien met de letters KJ erin? Of LJ, want halverwege de musical zou mijn naam veranderen in Little John. Meen ik me te herinneren. De nieuwe naam zou beter zijn als ik inderdaad in de hitparades terecht wilde komen. Grote Joop werd waarschijnlijk Big John.
Ik ging op m’n slaapkamer oefenen. Leerde de gehele tekst uit m’n hoofd. Vooral de nrs die ik moest zingen. Met een denkbeeldige microfoon in m’n hand stond ik naast ’t bed te swingen. Als m’n broertje plots binnenkwam was ik toevallig de dekens aan ’t herschikken. Of moest ik de trap van ’t stapelbed op een andere plaats ophangen.
Mompelend liep ik de weg naar school, om te controleren of ik alles al in m’n hoofd had zitten. Ik ging liever niet meer met m’n andere broers mee, want dan kon ik me niet concentreren. Zogauw m’n boterhammen op waren, rende ik de deur uit. Op ’t pleintje van school wachtte ik dan op andere hoofdrolspelers, konden we de tekst doornemen.
We werden de klas van de musical. We zouden ’t jaren later nog horen: ‘Oja, jullie zijn van de musical.’ Dat straalde blijkbaar op ons af. Konden de muzieklessen wat verder gaan dan doorgaans.
M’n Oma wist niet of ’t haar zomaar zou gaan lukken. Gewoon een trui breien & daar de 2 letters los op prikken; dat kon ook, dacht m’n moeder. Vond ik minder mooi, maar ’t was in ieder geval wat. Mijn moeder vond dat ik zowiezo weer ‘ns een nieuwe trui mocht hebben. Als die letters er op zouden staan, zou ik ‘m alleen maar voor de musical gebruiken.
M’n Oma zou aan de gang gaan.
Rond die tijd wilde de meester een praatje met me maken. Na afloop van de les. De rol nog even doornemen, dacht ik.
Maar hij ging wel heel serieus zitten. Schuins in z’n stoel achter ’t bureau. Z’n houding zo ontspannen mogelijk, maar met een gezicht vol inhoud.
Wat of ik zelf van m’n rol vond, vroeg-ie.
Leuk.
Wat moest ik anders zeggen. Ik had de hele rol uit m’n hoofd geleerd. Ik had m’n best gedaan op alle repetities. Ik was de kleinste van de klas. Wat moest ik meer zeggen dan ‘leuk’.
Hij had ’t een beetje zitten aankijken, vertelde hij, maar hij had ’t idee dat ’t niet helemaal goed liep.
Oh?
Maar dat zei ik niet.
& ’t Was beter dat-ie nu ingreep dan dat we te lang er op zouden wachten. Er waren nog 2 maanden te gaan. Als-ie nú maatregelen zou nemen, dan was er nog een kans dat ’t goed zou komen. Dan kon mijn vervanger, want daar wilde hij ’t over hebben, de rol nog bijtijds leren. Of ik dat ook niet beter vond?
Hm.
Zal ik wel gezegd hebben. Of misschien wel niks. Ik werd in die tijd nogal snel rood in m’n gezicht. Blozende kop. Ik werd er vaak om gepest. Dus zal ik wel een rode kop hebben gekregen. Bang dat er iets fout aan ’t gaan was.
’t Leek hem dat Dimitri beter de rol van Kleine Jopie over kon nemen. Hij was weliswaar niet zo klein als ik, maar dan veranderden we toch gewoon de naam. Dimitri durfde meer. Die zat wat losser in z’n vel. Die durfde waarschijnlijk wel te dansen tijdens ’t zingen. Die kon misschien ook wel beter toneelspelen.
Hm. Rode kop.
Dan zou ik in ’t achtergrondkoortje kunnen meespelen. Ook wel belangrijk. Had ik evengoed tekst.
2 Regels hooguit, dacht ik.
Maar dan kwam ik in ieder geval beter tot m’n recht, zo zei meester Rietwijk.

Ik ben naar huis gerend & heb m’n moeder gezegd dat die trui niet meer nodig was. Toen heeft m’n moeder me op de bank getroost. Met haar eigen zakdoek veegde ze m’n tranen weg. Die trui kreeg ik evengoed nog wel, zei ze. Zonder letters.

‘t 1e couplet werd nog maar ‘ns gezongen in Zijperspace.

telefoontje

‘Stom, hè. Ik heb z’n nr gewoon niet opgeslagen.’
‘Hij heeft je toch gebeld?’
‘Ja, maar da’s alweer een paar dagen geleden.’
‘Dat ding slaat de laatste 10 nrs op, geloof ik, die jou gebeld hebben.’
‘Hoe haal ik die dan tevoorschijn?’
‘Naar ’t Menu.’
‘Daar zit ik nu.’
‘& Dan. Even kijken. Oproep-info.’
‘Maar er staat geen naam bij dat nr.’
‘Misschien herken je ’t nr. Soms weet je wel de 1e nrs te herinneren.’
‘Ja, ’t begint met 06. Maar er zijn wel meer mensen met een mobiel die me de laatste dagen hebben gebeld.’
‘Goed. Van Oproep-info ga je naar Ontvangen Oproepen.’
‘Ja. Ik heb een telefoontje van Pes gehad.’
‘& Dan ga je naar beneden. Hier staat een 06-nr.’
‘Dan moet ik die maar gaan bellen.’
‘Je kan ook kijken wanneer die persoon heeft gebeld.’
‘Hoe dan?’
‘Via Opties. Hier links. Daarna Tijdstip opr.’
‘Hoeveelste is ’t vandaag.’
‘Weet ik niet. Wanneer heeft Pes gebeld?’
‘Gister.’
‘Dan was ’t gister dus de 17e.’
‘Even kijken. Dan heeft Tabe donderdag, da’s de 15e, gebeld.’
‘Dit 06-nr dus niet.’
‘Staat er nog een andere?’
‘Ja, hier. Da’s op de 15e. Om 10 uur ’s avonds.’
‘1st Even kijken of ik nog door iemand anders gebeld ben die dag.’
‘Rachel.’
‘Wanneer?’
‘Diezelfde dag. Vlak voor 6-en.’
‘Dan is dat nr daarna van Tabe.’
‘Moet je alleen dat nr kopiëren.’
‘Lijkt me toch niet nodig? Ik druk dat groene knopje gewoon in.’
‘Zou dat kunnen?’
‘Ik probeer ’t gewoon.’
‘Tuut. ( ) Tuut. ( )’
‘Hij gaat in ieder geval over.’
‘Nou moet-ie ‘m alleen nog opnemen.’
‘Hoi, Ton.’
‘Hoi, Tabe.’
‘Heeft-ie opgenomen?’
‘Hé, Tabe. Hmm. Er ligt een vrouw bij mij in bed.’
‘Ok. Dan kom ik morgenavond wel langs om ’t te fiksen.’
‘Goed. Zie je dan.’
‘Doei.’
‘Dat ging snel.’
‘Ja, mannen begrijpen zulke dingen onmiddellijk.’

& We keerden ons nog even om in Zijperspace.

blauwblauw

Nu zijn ze weer verkeerd. Een blauwe met een blauwe. Als ik ’t uitleg als in voorgaande zin, dan proeft men de nuance niet. & In ’t donker zie je ’t verschil ook al niet makkelijk, in ’t grote licht van m’n slaapkamer; dat is al donker genoeg, met z’n eeuwige gordijnen, om vooral niks van de straat te merken. Pas als ’t daglicht, & dan bedoel ik niet de herfstige variant die de laatste weken de boventoon voert, naar binnen schijnt op ’t moment dat ik m’n schoenen aantrek, zie ik dat er verschil is.
Ik heb ’t proberen te corrigeren. Vorige week bij de was. Of eigenlijk al eerder. Gewoon de niet gebruikte broeders van ’t eerder gebruikte onechte paar (hoe moet je ’t anders onder woorden brengen?) niet abusievelijk, maar met opzet combineren.
Dat voelt heel anders overigens dan dat je zoiets per ongeluk doet. Sterker: ik heb ’t die 1e keer niet eens gemerkt. Ik had ’t pas door toen ik me de 2 wilde aanmeten die ieder alleen achter gelaten waren; zonder ’t gezelschap dat zij ieder gewoon waren.
Op mijn sokken staan l-tjes & r-tjes, om aan te geven aan welke voet ze ’t beste passen. Kwaliteitssokken, met zorg gemaakt om juist de linker- dan wel rechtervoet optimaal te omhullen. Zodat ’t niet gaat wringen in even hoge kwaliteitsschoenen. Als je 1maal begint met aandacht besteden aan je voeten, ze in gaat pakken in degelijk- & duurzaamheid, dan wil je niet zo snel meer een stap terug. Vooral niet als je eigen persoonlijke podoloog dat aanmoedigt. Een podoloog heet immers verstand te hebben van voeten. & Bij Carl Denig zijn ze financieel afhankelijk van mensen die denken te geloven in een boven gemiddelde hoedanigheid. Ook zij zullen geen bezwaren ter berde brengen.
Dus eigenlijk hoef ik bij ’t aankleden slechts te letten op ‘l’ & ‘r’, & de kleur. Waarbij dat laatste dus fout is gegaan. Als ik goed terugreken, 2 weken geleden.
Goed, ik dus corrigeren. 2 Dagen ’t gevoel gehad (ik draag m’n sokken 2 dagen, dat voelen ze ’t prettigst aan: de 3e dag heb ik nog geen last van bovenmatige reuk, maar wel van ’t gevoel dat ik af & toe wegslip in vochtigheid) dat ik een beetje voor aap liep, maar dit keer vooral omdat ik me er bewust van was. Maar zomaar de ongebruikte sokken bij de was gooien, of wachten totdat de gebruikte schoon & gewassen uit de was tevoorschijn kwamen, dat kon ik niet. (Daar heb ik te weinig sokken voor). (Mijn inkomen is niet toereikend voor een garderobe van 2 weken lang kunnen wisselen in sokken).
Er is natuurlijk niet al te veel aan de hand: ik draag m’n sokken immers in schoenen, m’n broek valt er overheen, & slechts in ’t geval ik ga zitten met m’n beide benen over elkaar heen zou ’t op kunnen vallen. & Dan nog moet ’t plaats vinden in een ruimte waar meer licht heerst als in mijn slaapkamer. Buiten dat: ik ben die 2 dagen niet in die mate intiem geweest met iemand dat ik wat sokken betrof door de mand had kunnen vallen.
Terwijl ’t ene abusievelijke paar inmiddels droog was, is ’t volgende de wasmachine ingegaan. Eergisteren was alles droog. Alleen heb ik ’t toen niet onmiddellijk uitgezocht, zelfs enkelen niet van de lijn gehaald.
Door luiigheid, niets anders dan luiigheid is de oorzaak ervan dat ik sinds gistermorgen, vanochtend ontdekt, weer op ‘tzelfde, niet qua kleur op elkaar afgestemde paar, ’t paar waar ik m’n 1e vergissing mee maakte, loop.
Ik trek zodirect weer schoenen aan, m’n voeten zullen zich ’t grootste deel van de dag achter een toonbank bevinden, m’n broek valt ruimschoots over ’t reepje sok dat ontdekt zou kunnen worden, & ’t blauw dat staat tegenover ’t andere blauw is niet zó duidelijk herkenbaar als zijnde anders dat ’t in de intimiteit, of eigenlijk afstandelijkheid van mijn omgang met mensen vandaag makkelijk ontdekt zal worden.
Maar toch.
Nog een week. Dan zal ’t weer kloppen.

Dan schijnen we wat extra licht bij op ’t cruciale moment in Zijperspace.

klisma

De gastro-enteroloog zei: ‘’t Is eigenlijk een beetje een vrouwenkwaal.’
Waarbij hij een klein lachje produceerde. Een geruststellend lachje, van ‘zo erg is ’t eigenlijk niet’.
Hij legde me uit hoe de darmen werkten, & waar zij zich bevonden. Door ervaring bij eerdere klachten wist ik een groot gedeelte al, maar ik liet ‘m z’n gang gaan. In de hoop dat hij zou duiden op ’t ongewisse, op dat wat mij als een zwaard van Damocles boven ’t hoofd hing, op een fatale bijkomstigheid die slechts mij zou treffen.
Hij ging echter kalm met een pen over ’t papier. Schetste ’t hele stelsel, een zekere routine was eruit af te lezen, vertelde kalm de voortgang van mijn eten & de daaropvolgende vertering & hoe spanning & emotie hier op invloed konden hebben.
‘Over ’t algemeen een vrouwenkwaaltje dus,’ met weer dezelfde glimlach.
Ik snapte niet hoe hij na al die jaren die zelfde lach kon produceren. Ik zat er toch mooi mee dat ik blijkbaar mijn lichaam als een vrouw aan ’t besturen was. Er zouden toch heus wel meer mannen zijn die spastische darmen overhielden aan gespannen periodes.
Maar bij ’t opnieuw betreden van de wachtkamer, ik moest de assistente nog even afwachten voor ’t maken van vervolgafspraken, zag ik nog steeds dezelfde wachtenden, weliswaar van divers pluimage, verschillende leeftijd, maar hoegenaamd slechts als vrouwspersoon te herkennen. Ik bofte met mijn gewoonte altijd een boek bij me te hebben & niet aangewezen te zijn op de leesbak van libelles, margrieten, story’s & privé’s.

‘Ja,’ begon ik gister mijn uitleg aan Jos, ‘’t zal heus wel gelegen hebben aan ’t gebruik van surinaamse chutney, maar mijn darmen reageren op ’t minste geringste een beetje extreem.’
Ja, dat wist hij. Misschien wat minder gebruiken?
Ik had ’t potje al weggegooid. Deze wilde ik nimmer meer zien. Waarschijnlijk nog wat vetter doortrokken van olie dan de andere, maar een licht bederf kon er ook de oorzaak van zijn.
‘Daar moet je toch mee oppassen.’
‘Ja, dat zal ik zeker,’ luidde mijn conclusie evenzo.

De assistente haalde de agenda tevoorschijn. Wanneer ’t mij schikte?
‘Op welke termijn kan ‘t?’ was mijn wedervraag.
Ze hadden ’t nogal druk, er zou zeker een maand overheen gaan. Maar als ik een bepaalde voorkeur had, dan kon ze kijken of er nog een gaatje was.
We kwamen tot overeenstemming. 2 Afspraken werden geplaatst. 1 Voor bespreken van de in te leveren ontlasting & de volgende voor ’t kijkonderzoek.
De specialist had me er over ingelicht. Dat ’t misschien toch wel noodzakelijk was. Om eventualiteiten uit te sluiten. Wellicht zat er ergens een plekje, een bultje of een kuiltje, dat mijn darmen tot activiteit maande. & Met zo’n meterslang dun kabeltje met aan ’t uiteinde een minuscuul kleine camera kon er veel te weten worden gekomen.
’t Deed geen pijn. ’t Zou hooguit voelen alsof ik naar de wc moest.
Ik zag me daar al hangen met m’n benen omhoog, een team van deskundigen aan de monitoren, met afstandsbediening op jacht naar fraaie beelden van mijn binnenste, maar wilde de pret niet bederven. Normaal leven wilde ik ook wel weer.
De assistente ging verder. Ter benadrukking, dat ik er vooral toch op moest letten, vertelde zij me, de dokter had ’t vast ook meegedeeld, dat ik toch zeker 12 uur nuchter moest zijn. Dit ook in verband met ’t klisma.

Ik belde m’n moeder om te vertellen hoe ’t er voor stond.
‘Op zich wel interessant,’ zei ik, ‘zo’n camera die opnames maakt van gebieden die nog niet eerder in beeld zijn gebracht.’
‘Ja, maar echt lekker voelt ’t toch niet, lijkt me.’
Ze bereidde me er vast op voor.
‘Maar ze gaan ook een klisma doen. Wat zou dat zijn?’
& Als een wijze vrouw legde zij nog even uit wat de specialist gemakshalve had laten liggen.

Diezelfde middag besloot ik dat ik van alle spanning af wilde. Tijdens een vergadering, toevallig dezelfde dag om een uur of 4 vond deze plaats, heb ik m’n hoofdredacteurschap opgegeven, afstand gedaan van alle taken. Men mocht me om raad vragen & ik zou alles overdragen, maar verantwoordelijkheid wilde ik voorlopig niet.
Als een opgelucht mens fietste ik vervolgens weer naar huis.
Een week later belde ik de assistente. ’t Leek me voorlopig niet noodzakelijk, die kijkoperatie.
‘Ik zet ‘m wel tussen haakjes,’ zei ze. ‘Dan kunt u tot een week voor die datum de afspraak herzien.’

Maar de binnenste regionen van Zijperspace hebben ze nimmer kunnen bekijken.

gezelschap (2)

De volgende dag ben ik naar Helger gegaan. Hij maakte de roosters. Dat ’t misschien niet verstandig was als zij kwam werken als ik dienst had. Ik was tenslotte begeleider & moest ook aandacht aan anderen besteden.
Ik legde de situatie uit. & Een dag later deed ik ‘t nog een keer ‘tzelfde aan Sabine. We lachten een beetje.
‘Je mag je werk niet mee naar huis nemen, Ton,’ werd opgemerkt.
‘Ik ben bereid bepaalde mensen tot in ’t uiterste te begeleiden,’ pareerde ik.
Maar ze kwam in ieder geval niet meer werken als ik er was. Daar hoefde Helger niet ‘ns zo erg z’n best voor te doen. Na 2 diensten, die al geroosterd waren, kwam ze niet meer vragen om nog meer werk.

Toen heb ik nog wel even zitten nadenken. Hoe ik achter haar was gaan zitten, zogenaamd een boekje lezend, starend ook naar buiten, want een begeleider moet ook iets om handen hebben. Terwijl zij praatte. Zij praatte aan 1 stuk door. Sneller dan ze aan de andere kant van de lijn konden volgen, waarschijnlijk. Dat was de reden waarom ze goede resultaten haalde.
Daar was ik niet in geïnteresseerd. Dat wist ik wel. Men hoefde mij niet te overtuigen. Er werden goede resultaten behaald omdat men zich op z’n gemak voelde. Onder druk werd er bij dit soort werk verkeerd gereageerd, was mijn filosofie. Laat ze daarom, ’t komt vanzelf, met hooguit een paar aanwijzingen.
Dus zonder iets te doen, behalve ’t orde scheppen in de chaos, verdiende ik m’n geld, was ik de baas, onder ’t mom van begeleider. Ik las een boekje & staarde naar buiten. Achter haar rug. Haar rug, waar panty’s bij hoorden, onder haar rug, onder haar rok, haar korte rokje. Haar rug, waarboven ’t halsbandje zich bevond, dat weggebeten diende te worden, losgescheurd, waar woeste & wilde seks ’t gevolg van konden zijn. Haar rug, waar aan de andere kant haar blouse open viel, als zij zich voorover bukte om een pen van de grond te pakken.
Ik keek naar buiten & zag niet veel. Maar wel genoeg.

Ik kwam haar niet meer tegen. Hoewel ik wist dat ze gewoon was in dezelfde kroegen te komen als ik. De Hoogte, Winston, Korsakoff.

Ik zei tegen Helger dat ik haar niet meer zag.
Nee, want hij belde haar niet meer. Hij lachte.
‘Zo wilde je ’t toch?’
Ja, zo wilde ik ’t toch. Zonder vraagteken.

Ik heb schuld, had ik willen zeggen. Ik had m’n ogen open moeten houden. Luisteren, tot diep in de nacht van de volgende ochtend. Ik had moeten willen weten wat de bedoelingen hadden kunnen zijn. Ik had geen vraag mogen stellen. Zeker niet voor de 2e keer. Ik had niet mogen profiteren. Ik had er niet van uit mogen gaan.
& Bij haar vertrek had ik op moeten staan. Beleefd moeten opstaan. Ik had een shirt aan horen trekken. Een broek misschien. Ik had de deur kunnen open doen, ook al had ze dat geweigerd, & warm over haar schouder m’n hand kunnen laten glijden. Tot ze los was. Weg.

’s Avonds ging ik uit met Roald. Bijna elke avond. Vaak tot diep in de nacht. We waren afhankelijk van wat de nachtcafés ons te bieden hadden. Altijd dezelfde gezichten waren dat. Waren ze niet op de ene plek, dan waren de vaste gezichten wel te zien op de andere plek. De nacht had elke nacht dezelfde kleur, dezelfde structuur in zijn behang.
Zo had je Fred, de molukse homo, met z’n eeuwige linnen hangtas. De kleine neger met de pet. De caissière van ’t filmmuseum die z’n voeten nooit stil kon houden. De meisjes die te oud waren om nog mooi te zijn. De alcoholist die je overal in kon herkennen. De man met de baard, die slechts 1 soort drank lustte. De medestudenten. De acteur met de hond. De praters. ’t Bandje uit Den Helder. De stillen. ’t Meisje dat staarde, naar buiten, of misschien maar deed alsof.
Roald stelde vragen & ik wachtte af.

Op een nacht ben ik haar tegengekomen. In de Koophandel. Ze zat bij de uitgang, tegenover haar vrienden. De vrienden waren aan ’t converseren, stoer als echte punkers horen te doen, voorovergebogen, luidruchtig, geen interesse voor de rest. Terwijl zij rookte.
Dat was ’t onthutsende.
Ze rookte alsof niemand tot haar door kon dringen. Daar had ze geen luidruchtige conversatie voor nodig. Een rechte nek, mascara als pijlen richting haar oren getekend, een neus die hautain richting ver weg stond gemikt, een rokje, nog kort als toen, panty’s als toen, alles als toen, maar de tijd van een jaar er overheen. & Een sigaret, waar ze een gordijn van rook mee creëerde.
Ik wendde me tot Roald, zei dat ik ging, stond op, wachtte niet af, liep langs haar heen, deed de deur open & stond buiten in de nacht.

Ze keerde niet terug in de wereld van Zijperspace.

gezelschap

We waren klaar met werk, & we waren klaar met nadrinken in ’t gezelschap van collega’s. Maar ik was nog niet klaar met gezelschap. Dus vroeg ik haar of ze bij mij bleef slapen.
Ik was toen een betere barman als in de tijd dat ik daadwerkelijk barman was. Ik was overdonderend & liet ’t daar niet bij.
Zonder bijbedoelingen, maakte ik duidelijk. Gewoon (alles was gewoon in die tijd, of anders begonnen we onze zinnen er voor de zekerheid mee, voor ’t geval dat er anders over gedacht werd), omdat ik behoefte had aan gezelschap.
Ik had vaak behoefte aan gezelschap. Er ging geen dag voorbij of ik had tot ’s avonds laat gezelschap. Er gingen geen 2 weken voorbij of ik had tot ’s ochtends vroeg gezelschap.

& Zonder bijbedoelingen bleef zij slapen. Nadat we tot diep in de nacht wakker waren gebleven. & Toen zij ergens halverwege ontwaakte bleven we gezamenlijk een tijdje wakker om vervolgens de slaap weer in te halen.
Nee, geen bijbedoelingen. ’t Was gezellig. Ik kon m’n arm om haar heen slaan. Om haar tengere lichaam. & Zij kon zich dat laten aanleunen.

Ze had haar mascara doorgetrokken. Lijntjes staken voorbij haar ogen. Als pijlen richting haar oor.
Vlak voordat ze m’n bed inkroop waren die weggepoetst. In 5 minuten tijd op ’t toilet. Veel mooier, vond ik, maar dat zei ik niet. Voor 1 nachtje mocht je iemand niet willen veranderen.
Haar haren los. Roodgeverfde haren in lange slierten langs haar frêle schouders. Niks geen strakke tante meer van haar in een staart naar achteren, een tante die zelfverzekerd stoer alles van zich afschudde door een grote mond die daadwerkelijk groot kon zijn.
Een zoen werd nu teder ontvangen & ademde lichtjes.
Om haar nek een bandje. Bandjes die in de mode waren bij meisjes die naar dezelfde dranklokalen gingen als wij. Ik had ze alleen nog nooit van zo dichtbij bekeken. ’t Was ‘t enige dat van haar kleding was overgebleven toen ze m’n bed betrad.
Alsof er een chocolaatje om haar nek gebonden zat.
M’n lippen wilden peuzelen, maar schrokken terug toen ’t inderdaad slechts naar kleding smaakte. Dus concentreerde ik me op de rest.

De volgende dag weer werk. Wat nadrinken in ’t gezelschap van collega’s. Toen ze weer weg gedruppeld waren vroeg ik of ze bij me bleef slapen. Ik was in die tijd een barman zonder bar.
Zonder bijbedoelingen, ik meen me te herinneren dat ik dat heb gezegd.
Maar een dag nadat je gezelschap hebt gehad is zwaarder eenzaam als een week alleen.
’t Klonk wat meer verlegen dan de avond ervoor. Er woog een schuldgevoel mee in m’n woorden.

Ik bleef van haar nekbandje af, & van de rest niet. Zij liet mij tegen zich aanleunen, onderwijl wat meer met de mond open. Er kwamen vragen, er kwamen pauzes voor antwoorden.
Er kwamen stiltes.
Nee, zonder bijbedoelingen. ’t Is al zo alleen om alleen te wonen, zonder relatie, dan is gezelschap zwaar noodzakelijk, legde ik uit in andere woorden. Omtrekkende woorden.
‘Maar waarom?’ vroeg zij toen. ‘Waarom?’
In alle stilte.
Ik had geen beschermende arm meer om haar heen. We lagen niet meer lepeltje lepeltje. Ik had hooguit een hand op haar buik. Een vinger strelend over haar been, haar bekken, haar dij, voorzichtig haar borsten nog pogend. Om gerust te stellen. Om uit te leggen ook.
Dacht ik.
Maar de kloof tussen onze lichamen werd groter. Zij wilde de bijbedoelingen. Zij wilde bedoelen, zei ze. & Naarmate mijn antwoorden uitbleven voelde ik minder, raakte haar lichaam verloren.
Een kilte.
Ze trok pijlen van haar ogen naar haar oren. Daar hoefde ik haar niet voor aan te kijken. & Toen ik op een gegeven moment helemaal niet keek, me keerde in m’n eigen slaap, toen heeft ze 5 minuten op ’t toilet gestaan. Misschien wel langer.
Dat weet ik, omdat ze me wakker schudde. Lichtjes.
‘Ton,’ fluisterde ze.
‘Ja,’ mompelde ik.
‘Ik ga,’ zei ze.
‘Is goed,’ mompelde ik.
Ik keek naar haar ogen, waar de pijlen weer zwart zagen. Een grote mond gaf een laatste kus.

& Zijperspace was alleen weer gewoon alleen.

slapeloos

Ik had ’t er net met Marloes over gehad. Enkele uren voor slapen gaan. Dat ik vast wel weer te vroeg wakker zou worden.
Zij niet. Zij had zich voor de afwisseling een wijntje ingeschonken, vertelde ze me over de telefoon. Er was voor haar nu minder kans op 3 uur in de morgen.
3 Uur in de morgen, dacht ik jaloers. Dan heb je nog een hele tijd voor je. Ik stoot m’n neus meestal zo’n 2 uurtjes voor opstaan. Als ’t verder slapen steeds minder zin krijgt. & De kans dat ’t daardoor te laat wordt groter.
‘Maar morgen ben je vrij, toch?’ zei Marloes.
‘Ja, dan kan ik lekker de hele dag m’n slaap inhalen.’

Dus werd ik voor de afwisseling om 5 uur wakker. ’t Moment van de angstdromen. ’t Tijdstip dat m’n moeder steevast beneden zat. Bescheiden met 1 lampje aan zat ze dan de krant te lezen. Aan de achtertafel of in de keuken. Soms was ze vast maar begonnen aan ’t schillen van de aardappelen.
Dan stommelde ik naar die vrouw in een veel te dunne pyjama, waar zo af & toe een roze duster overheen hing. In de kou van alle verwarmingen uit wachtte zij op ’t moment dat de vermoeidheid haar weer zou bevangen of de hoofdpijn weg zou zakken. Een enkele keer had ze de thermostaat toch maar een klein tikje gegeven & had ze zich opgesteld bij 1 van de roosters in de vloer waar de hete lucht uitkwam.
‘Mam, ik kan niet slapen.’
Waarna ik warme melk kreeg, met anijs. Een pilletje als ik hoofdpijn had. Een beetje massage van m’n nek. Aan de grote tafel dronken we met z’n 2-en onze mokken leeg.
Ik weet niet of we praatten. ’t Zal haast wel. Dat ze me waarschuwde dat ik morgenochtend toch weer naar school moest. Of dat ik toch ook schapen kon gaan tellen. Jaren later een betere methode: proberen alle delen van je lichaam te ontspannen, te beginnen bij je tenen & dan ’t hele lichaam afwerken & de spanning uit ’t puntje bovenop je hoofd laten stromen.
Dat zeiden we wel, maar meer weet ik niet.
2 Mensjes die bedelden om slaap. Aan de tafel waar we normaal slechts een gebed deden vóór & ná de maaltijd.

5 Uur. Dan zit er te veel vocht in m’n lichaam. Dus daal ik m’n hoogslaper af & stap op ervaring door ’t donker richting toilet. Ik weet dat ik eigenlijk beter licht kan gebruiken, niet voor de heenweg, meer om de weg terug te vinden, als ik verblind ben van ’t schelle licht van de doucheruimte. Maar ik ben te moedeloos, ’t staat me niet aan dat ik rond dit tijdstip gedwongen word wakker te zijn, dat ik geen concessies wil doen naar de dingen die mij dwingen. ’t Zijn immers de dingen die de omstandigheden creëren, ik moet me er een weg door banen.
Vlak voor terugkeer neem ik een slok koud water. Om m’n mond te spoelen, de droge woestijn te bevloeien. Weer tegen beter weten in. M’n darmen zullen ’t moeten accepteren, die koude douche. Ik probeer derhalve de slok tot een minimum te beperken.
Teruggekomen besluit ik toch maar gebruik te maken van de dingen. ’t Licht gaat aan. Zodat ik een boek kan lezen. Ik ben morgen immers toch vrij. De hele dag de tijd om m’n slaap in te halen.
Zogauw ik lig begint de hoorbare tocht van de slok water richting darmen. Een schelle trompet in ’t middenkader wordt afgewisseld door een trage trombone aan de rechterzijde. Na 1 blz zoek ik m’n weg terug richting toilet. Boek voor de zekerheid mee. Straks duurt ’t lang. Trui aan voor de kou, sokken ook.
Deur dicht, want ’s nachts kan ik niet zien of er ratten door de donkere gang struinen.

Tijd is anders ingedeeld als ’t nacht is. ’t Laat zich niet gelden. Pas als de ochtend komt, reeds te laat om de benodigde nachtrust te compenseren, begin je je te realiseren dat ’t steeds meer in een gestaag tempo voorbij vliegt. Daarvoor schommelde ‘t, een trage minuut wordt afgewisseld door een kwartier dat plots verdwenen lijkt. Ik durf zelden op de klok te kijken, slechts een enkele keer word ik ertoe gedwongen doordat er licht door de gordijnen schijnt. De verontrusting van ’t mogelijke ochtendlicht.

6 Uur. ’t Tijdstip dat er nog geen mensen leven. Bij mij in de straat in ieder geval nog niet. De kinderen komen stipt 5 voor ½ 9. De vuilniswagen 8 uur. Hooguit de buurvrouw, de verloskundige, kan elk moment van de nacht haar auto gehaast starten. Voor de rest rond 6 uur nog niks.
Nu flappen er slippers op de stoep. Kleine slippers. Ik hoor ze aan de andere kant van de gordijnen. Van ver komen ze aangerend. Kleine stappen, want ze volgen elkaar snel op. Plat op de grond, zoals slippers alleen kunnen. Slechts heel langzaam rijst ’t geluid. ’t Kletteren wordt traag harder.
Een hijg ertussenin. Dat zou van alles kunnen zijn. Erger is ’t klapwieken van een zware regenjas, zo lijkt ‘t. ’t Geluid van canvas dat sloom andere vormen aanneemt. De canvastent bij de padvinderij klonk bij hevige windstoten net zo.
De slippers & de canvas regenjas willen niet tot passeren komen. Minuten trekken voorbij & zij zijn nog niet bij mijn voordeur, ’t geluid wordt alsmaar luider.
Ik denk aan een buitenaards wezen. Ik denk aan de rat in de gang. Ik denk aan de veilige tocht naar beneden, de wetenschap dat m’n moeder altijd wakker was. ’t Lichtje in de hoek van de woonkamer, waar m’n moeder iets las, of de aardappels deed, waar alles veilig & warm, waar een oplossing voor alle angsten was.
& Eindelijk besluit ’t geluid buiten, de slippers & ’t hijgende canvas, weg te sterven. ’t Hoogtepunt gepasseerd, verdwijnt ’t naar ’t einde van de straat.
Ik ben te lui om ’t licht uit te doen, trui & sokken heb ik ook nog steeds aan; ik trek ’t kussen naast me strakker tegen m’n zij & laat me onderdompelen in een tijd die niet bestaat.

Slechts ergens in Zijperspace, maar ook daar wordt-ie vergeten.

pastachoca

‘Alsjeblieft,’ zei ik met een donkerbruine stem.
Je moet ’t vooral niet te snel willen zeggen. Elke vocaal moet trillend de keel verlaten, & door de mond net even wat verder open te stellen dan anders kan je er nog een extra welluidendheid aan geven. Zodat je voelt dat de bar mee dreunt op de traagheid van je ‘alsjeblieft’.
De dame keek achterom. Ze wilde voor een moment weten wie aangesproken werd met zoveel diepte.
Je moet ’t kunnen richten. ’t Effect was niet bedoeld voor de jongeman die ’t wisselgeld ontving. ’t Was gericht naar de rug van de dame. Ik wilde ’t zien bewegen. De ogen op mij gevestigd hebben. Soms weet ik van tevoren dat ’t gaat lukken, maar ik moet wel de avond daarvoor flink ingenomen hebben.

Op mijn zaterdags werk in de bieb mocht ik altijd de afkondiging doen. Dat we gingen sluiten.
‘Dames & heren, jongens & meisjes, de bibliotheek gaat sluiten. Wil iedereen de boeken & andere materialen laten registreren.’
Microfoon op de juiste afstand. Zodat ik m’n stem er in voelde trillen. Een weinig corrigerend als ik feedback kreeg vanuit de enkele boxen die verspreid door de bieb waren opgehangen.
& Na de mededeling kwam soms een vrouwelijke collega vanuit de boekenrekken.
‘Oh, Ton. Ik stond boeken op te ruimen, maar moest daar onmiddellijk mee stoppen toen je zei dat we gingen sluiten. Ik kreeg rillingen in m’n nek & kon bijna niet meer op m’n benen staan.’
Voor de rest waren ’t zeer fatsoenlijke mensen, nooit een onvertogen woord, altijd netjes in ’t gareel van de burgermoraal, ’t ras van bibliothecaressen.

Ik wendde me tot de dame. Juliane wist ik dat ze heette. Er lag een bonnetje op haar naam. Ik leunde over de bonnetjes heen om me verstaanbaar te maken.
‘Ken je die reclame nog van “Pastachoca, beregoed!”?,’ vroeg ik.
Ze keek me niet-begrijpend aan. Net als haar vriendin ernaast. Ook wel logisch: ze kon moeilijk van nederlandse afkomst zijn met een dergelijke naam. Ze sprak onze taal weliswaar vloeiend, maar met de naam van de vroegere koningin verraadt je je buitenlandse afkomst al snel.
Ik probeerde weer ’t lage timbre er in te gooien. Zodat de beer uit de reclame te herkennen was.
‘Toen zaten we misschien nog niet in Nederland,’ zei ’t buurmeisje van Juliane.
‘Dat vermoedde ik al,’ zei ik. ‘Vroeger was er een reclame voor pastachoca. Weet je wat dat is?’
Nog steeds diezelfde blikken van niet weten.
‘Dat is dat nederlandse goedje, bruin vaak, soms met witte slierten erin verwerkt, waar een nederlands kind, zogauw-ie zelf z’n boterhammen mag smeren, z’n mes er in steekt & vervolgens extra kliederig klodders mee tevoorschijn haalt, die hij op z’n boterham smeert. ’t Ziet onpasselijk van bruine derrie, maar ’t nederlandse kind heeft een bepaalde genetische afwijking waardoor hij ’t er juist aangenaam vindt uitzien. Vooral als er klodders naast ’t bord terecht komen. Dat vergroot de vreugde, & daardoor de uiteindelijke trek. Dat laatste vinden de ouders dan weer prettig.’
Ik keek of m’n beschrijving enigszins was overgekomen.
‘Is dat pastachoca net zoiets als nutella?’
‘Ja, precies. Vies, kleverig, stroperig, met een zweem van stront dat makkelijk hecht aan ’t mes van een klein kind. Speelgoedvreten eigenlijk.’
Ze knikten dat ze ’t begrepen. Ze hadden een beeld, stond in hun ogen geschreven.
‘Vroeger,’ ging ik verder, ‘werd er dus reclame voor dat goedje op tv vertoond. Dan stonden er een stelletje kinderen op een rijtje, kan ik me herinneren, met een beer voor hen. & Dan hielden ze een ‘Pastachoca-beregoed-wedstrijd’. Wie ‘t ’t laagst kon zeggen. De deelnemende kinderen deden hun buik naar voren, hun kin naar achter, & dan zeiden ze dat zinnetje. Waarop de beer ’t ook deed & elke keer weer won. Maar dat kwam doordat ze niet konden horen dat ik ook meedeed. Voor de tv. Want als ze mij hadden kunnen horen, dan had ik gewonnen.’
Trots keek ik ze aan. Nog even een demonstratie, dacht ik.
‘Pastachoca, beregoed!’ met m’n laagste registers.
Ze lachten.
‘Die reclame was er nog niet toen wij hier kwamen,’ zei Juliane.
‘Dat is meteen ’t mooie van mijn verhaal: jullie zijn nu weer wat meer in de nederlandse samenleving geïntegreerd. Ik kan best mooi verhalen vertellen, hè?’
Ik keerde me om om weer aan ’t werk te gaan.
‘Hé, Jag,’ zei ik in ’t voorbijgaan tegen m’n collega, ‘Juliane is verliefd op mij.’

Als je ’t maar vaak genoeg herhaalt in Zijperspace.

ochtendritueel

’t Is ’t vaste ritueel. ’s Ochtends. Anders word ik niet wakker.
Wat eigenlijk niet waar is. Zonder thee in de morgen zal ’t uiteindelijk ook heus wel gebeuren. ’t Is een behoefte aan vastigheid, waar ik verklaringen voor wil vinden. Zonder van mezelf te denken dat ik in een sleur zit van elke dag ‘tzelfde. Ik eigen mezelf een logica toe die mijn zijn niet beledigt.
Tijdens rondleidingen vertel ik ’t graag. De 2 vingers schuim die de nederlander graag op z’n bier wil hebben. Dat ’t absolute onzin is, maar dat de mens nou 1maal behoefte heeft aan tradities. Tradities zijn onzin, behalve in ’t feit dat een mens ze nodig heeft. Een herhaling van gebeurtenissen doet een mens beseffen dat ’t zin heeft. 2 Vingers schuim is dezelfde onzin als helemaal geen schuim. Ik beweer & weerleg.
Dus sta ik in de keuken. Wachtend op ’t koken van ‘t water. ’t Is weliswaar geen ochtend meer, maar dat laat mijn behoefte aan vastigheid zich niet wijs maken.
Kijk suffig om me heen. Ik wrijf een beetje achter m’n oren. Onnadenkend.
M’n moeder rukte me wel ‘ns naast haar op de bank. Je zag aan haar gezicht al dat ze ’t van plan was. Een zakdoek kwam tevoorschijn & ze maakte haar duim al nat.
‘Kan je je nou niet ‘ns fatsoenlijk schoon maken?’
Waarop haar duim & zakdoek de schoonmaakbeurt achter de oren begonnen.
‘Mam, ik kan ’t ook zelf,’ zei ik dan gekweld.
Want m’n moeder was niet zachtzinnig in ’t vuil verwijderen van achter de oren. Alsof ze de vloer aan ’t boenen was. Onderwijl werd hoog bij de elleboog 1 van de tegenspartelende armen vastgehouden. Zodat ik niet kon ontsnappen. ’t Afknellende gevoel van de kneep werd verergerd door m’n weerzin tegen de schoonmaakbeurt. Want na ’t linkeroor was ‘t rechteroor aan de beurt. ’t Werd alleen maar erger. Des te meer je tegenspartelde, des te groffer werd de behandeling.
’t Meest afschuwelijk was toch wel de natte duim. Ze stopte ‘m in haar mond om vervolgens achter m’n oor te gaan boenen. Bah, schoonmaakspul rechtstreeks uit haar mond. Ik wenste dat ik nooit in de buurt van de bank was gekomen. Alsof ze me de hele dag had zitten beloeren, & als prooi uiteindelijk te pakken had gekregen. Ik was een vliegje dat geen rekening had gehouden met de opgekrulde tong van de kameleon.
Ik keek maar niet naar wat ’t resultaat was van m’n eigen schoonmaakactie. Ik kon ’t zo wel voelen. Kruimeltjes korrelden naar beneden, langs ’t lome lichaam dat nog in de roes van gister zat. De thee zou me straks wel doen ontwaken.
Water in de thermoskan. Theezakje. ’t Traag op & neer bewegen, zodat ’t proces sneller vordert. & Ook om m’n gedachten vast te houden, tegen te houden eigenlijk. Mezelf onderdompelen in rites. ’t Nieuwe ontwerp theezakje, waarbij ’t plakkend papiertje de vervanging van ’t nietje is. Milieubewust, dacht ik erbij. ’t Enige wat ik mezelf toeliet. ’t Was al erg genoeg dat zoiets traditioneels als thee ook onderhevig was aan vernieuwingsdrang.
Maar opeens kijk ik naar 2 zakjes, die door mijn op & neer bewegende hand keer op keer ondergedompeld worden in ’t hete water. Bruine sporen achterlatend. 2 Zakjes, de 1 hangend aan de andere.
Ik dacht dat ’t er altijd maar 1 was. 1 Zakje. Nu is 1 van de verbindingen tussen de 2 zakjes doorbroken (de vervanging van ’t nietje) & wordt me duidelijk dat er zich een revolutie op theezakjesgebied heeft voorgedaan. Of vergis ik me in deze & heb ik gewoon niet goed opgelet?
Ik haal een ander Pickwick theezakje tevoorschijn, haal ‘m uit z’n papieren omhulsel.
‘tZelfde. 2 Zakjes. Dunnetjes tegen elkaar aangevleid.
Ik prop ‘m terug in z’n papieren reservoir, waarschijnlijk zo gecreëerd dat de uitdroging minimaal is. Hebben ze vast allemaal over nagedacht, denk ik op mijn beurt.
’t Denken is gestart; ik hou ’t niet meer tegen. De molen is gaan lopen, de trein heeft vaart gemaakt & zal niet anders dan moeizaam te stoppen zijn. Beelden van gister komen terug.
Een klasje van 10 moeilijk te handhaven adhd-gevallen in een coupé voor 60 personen, stuk voor stuk bewerend dat ze webloggers zijn.
‘Kent u dat verschijnsel, meneer de conducteur?’
Een gil van 40 km onderneemt de reis van Utrecht naar Amsterdam. De kop lijkt al aangekomen te zijn, als de staart nog in de stationshal staat.

In Zijperspace drinkt men ogenschijnlijk rustig ’t ochtendlijke bakje thee.