Winterbanks

’t Vergt wat voorbereiding. Een dikke jas, ter plekke aangemeten want nog warm van de fietstocht. Een boek dat niet makkelijk afleidt gezien de, hoewel redelijk spaarzaam, passerende mensen & paarden. Kortevingerhandschoenen, langevingervarianten eroverheen, waarmee je evengoed de volgende bladzijde kan pellen. Krant voor onder de bips (al is ’t maar om bij navertellen nostalgische gevoelens los te maken bij toehoorders). Chips voor ’t rijmen daarop & bij gebrek aan alternatieven in m’n dieet. Etcetera…

’t Voelt goed, hoewel laagstaand, die volle zon, zich traag wendend tot achter de bomen naast ’t weiland, daar waar de zak goud verschijnt mocht de regenboog zich voordoen, zo heeft Oom Dagobert me ooit geleerd. De rust, gelijkertijds, ’t stilste plekje, naast alles wat inmiddels nat & slecht doorwaadbaar is in dit Diemerbos.

Er komt rust, met prettig glimlachen tussendoor naar iedereen die ’t durft me te aanschouwen. Niet wereldvreemd, gewoon: blij eindelijk vele bladzijden door te kunnen sprinten. Zelfs m’n huiskamer krijgt dat niet voor elkaar. Een pc met een veel grotere buitenwereld die me constant bij de les houdt, slash wegpingt, slash me noopt over andere hobby’s na te denken. & Nog veel meer: als in bang zijn wat ’t weer me brengt & eeuwig dat te blijven controleren, uitstelgedrag tot gevolg.
M’n huis, o zo vertrouwd, is gelijkertijd constant bezig me af te leiden van wat ik ’t liefste doe.
Een buitenshuisbankje brengt me gek genoeg weer bij mezelf.

& Dan denk ik per ongeluk weer aan al die bankjes die ik op ’t pad over de Southdowns tegenkwam. Plakketjes van reeds overleden vaste bezoekers van horizonten over zee. Een oom, een vader, minder vaak aanwezig moeders of oudtantes, maar niet minder memorabel in afscheid van hun. Een kort teder woord, hun liefde, hun rust beschrijvend. Hun thuis.
Een misschien wel reeds kreupel mens die zich de moeite gestroostte nog 1 keer de heuvel op te gaan. De volgende dag weer, tot ooit nooit meer.

Daar wil ik komen, ook al is dit een vlak land. Maar weids de blik, de einder traag bollend, dalend ver, ver weg, als er niets in de weg staat. Begraaf m’n hart daar, aan de Stammerdijk, waar ’t niet verder lijkt te gaan.

’t Is tijd voor m’n eigen boek in Zijperspace.

Kindskinderen

Ik leg m’n vingers, half gekromd, in m’n nek. Om beurten wissel ik de beide zijden af: linkerarm richting rechternek & vice versa. Vingers krullend, ook weer afgewisseld met zo lang mogelijk krommend om m’n nek. Hoewel binnenkant vingers minder last lijken te hebben van ’t temperatuurregime.
Ik ben naar bed aan ’t gaan. Een proces van hopelijk zo veel mogelijk uren. Aldoor kijkend of ik ’t nog wat langer vol kan houden. Een loopje richting wc, een hapje van een reep. Een slok bier.
& Dan bedenken dat ’t blik bier ook echt op moet & ik wellicht verkeerd geschat heb hoeveel energie ’t me op zou leveren. Verdoving, dat wel, zodat ik de niet al te beweeglijke ledematen in hun aanraking met de bank niet constant zou hoeven voelen. Z’n nukkig karakter, met veringen die de rug proberen te knechten. Een chagrijn die alles aanklaagt, elke verschuiving van spieren probeert terug te vertalen in krampachtigheid & zogenaamd gebrek aan uithoudingsvermogen.
M’n rug puft, een cm opzij & hij heeft tijdelijk nergens last van. M’n boek ophoudende arm wil aflossing van die ander, m’n ogen hebben alle overige lichten uit laten zetten zodat miniem licht van achter net genoeg is voor ’t volgen van de regels.

Ik breng hier nachten door, op deze plaats. Waarbij ik mezelf uren later terug vind met bladzijden die ik allang naar een vertaalslag heb gezonden om andere werelden te verzinnen. Niets stemt dan meer overeen met wat ik daarna denk te hebben ervaren, maar ’t boek dat een ander verhaal vertelt, opnieuw.

Ik ben een slaaf van die strijd. ’t Wel weten & ’t inmiddels vergeten. ’t Verhaal op willen pakken & waarmee ’t uit zichzelf steeds opnieuw met me aan de loop gaat.

Mijn opa sloeg met zijn wandelstok, hij kon niet zonder, richting onze oppasneef als hij weer eens des middags wakker werd. Boek op z’n schoot, sigaar gedoofd in de 1 meter hoge multifunctionele sigarettenhouder slash asbak.
M’n neef kon alles ontwijken, want hij was ’t al gewend doordat hij ook heel stiekem acteerde als hij sigaretten uit opa’s borstzak moest jatten voor z’n eigen gerief. Hij kon niet alleen leven van de bejaardenmaaltijden die ’t tehuis aan de overkant hem op kosten van opa toebedeelde.

Kinderen hebben & kindskinderen. Die langskomen, je bewaken als ’t wat minder gaat. ’t Zal steeds minder worden vermoed ik.
De macht die vergaande geschiedenis op je uitoefent evenzo.
Dus ik schrijf. Val daarbij gelukkig niet voortijdig in slaap.

Nu de resten bier nog geruststellen in Zijperspace.

Alsof

Alsof ik nog niet genoeg heb bekend probeer ik kopje onder te gaan in de tranen die zich, weliswaar als een kabbelend stroompje, een hevig lijdend door zwaartekracht gegeselde in Zwitsers hooggebergte klatervalletje daarbij doen klinken als een binnensmonds met stemverbod prevelende non in ’s werelds grootste giga-kathedraal, mijn stem doet stokken, een tel ajb hik ik naar de zorg, de psych, de coach, want ik moet weer ademhalen, m’n druppels zien te tomen, te laten zien dat ze niet bestaan, ze niet horen te dalen uit die hoeken, me niet te belemmeren te kijken in enige zuiverheid, onbezoedeld door roerselen die niet te grijpen zijn, de toreador die de rug toekeert, negeert, zijn wapens achter een bedekkend rode doek, een mondhoeken likkend monster die wél durft te morsen, uit andere motieven weliswaar, negerend, negerend, tellen, tellen, puur om de spanning te tergen, de rug nog wat meer te strekken, onderwijl de buiging reeds voor ovaties in te zetten voor onvermijdelijke toekomende, aankomende ovaties, ’t plengen, ’t mogelijk zijgen, de beelden doen er niet eer aan, hoewel de klank de naam achterna lijkt te gaan, want híj zal vallen, niet degeen waarvan ’t verwacht wordt, er blijft slechts één stoïcijns, in slechts een kleedkamer zich verradende reflectie bij een grimeur als alweer de doeken zijn gevallen, ’t gerumoer op aftocht klinkt, de treden neerwaarts worden genomen waar de zwaartekracht oorspronkelijk voor andere doelen leek bestemd, de leugen, de waarheid ook werd bestreden door een standbeeld, een mummie in futuro, omzwachteld, versierd, gestenigd, verzonken, afgedaald in stenografische, onbetekenende, niet meer te achterhalen waarheid.
Geplengd dus, in onverzadigbaar zand opgezogen, niet bekend, maar zich rustend in aarde tot de stilte weerkeert & ’t eventueel wel wordt gehoord, gewassen van onnodig vocht.

Er wordt evengoed gejubeld in arena Zijperspace, ’t was ’t jaar naar.

Rookmelding

’t Valt me af & toe mee dat ik de tel kwijt ben. Dat ik niet in dagen denk, of zelfs de tel der weken uit ’t oog ben verloren. Voorheen was ik blij als de noodzakelijke stoelgang zich eens een keertje niet 3 maal plus daags meldde. Of, om een andere reden weliswaar, dat ik me realiseerde dat de nervositeit, zich manifesterend als een opgeblazen ballon onder m’n borstkas, uitspreidend tot in m’n lies, reeds 2 dagen zich niet had laten horen.
Ja, horen.
Als een gezoem, zoals de ventilatortjes onder de verwarming, de gestage windzoem die je je pas bewust bent als je er juist niets van wil weten. Waar ’t geluid van de snelweg, A10 geheten, toch te ver weg is om ’t binnenshuis te kunnen waarnemen, maar een soortgelijk geruis je plaatsvervangend wakker, maar tegelijkertijd ook warm houdt. Vanwege dat laatste mogen ze blijven. Ik stel me er een knapperend haardvuur bij voor; ’t is ondertussen tenslotte genetisch bepaald dat een mens zich daarbij op z’n gemak gaat voelen.

Tot zo ver waren m’n zenuwen uitgegroeid. Een continue staat van alertheid, maar dan een curieuze mix van een dropje angst, een tintelend haren overeind als kropen ze onder m’n kleren gestaag omhoog als mieren in slowmotion hun mars naar hun luizenkolonie op een boom, plus een trilling die onwaarneembaar m’n huid om beurten een nanometer deed uitzetten & weer inkrimpen. Een cocktail zogezegd, maar niet dorstlessend, eerder tot gevolg een droge bek die net niet een kater doet vermoeden.
Zenuwachtigheid slurpt aan je lichaamsvocht.

Maar dus de tel van de dagen, inmiddels van de weken kwijt. Tot nu.
Ik kan weer hertellen. De dagen turven dat de wc niet de belangrijkste kamer in huis is.
Ter illustratie van dat laatste: ’t kostte me 1½e uur voordat ik ’t besluit genomen had om toch maar die kant op te gaan. Want straks zou wel eens heel snel kunnen zijn. Ik ben wel 1st buiten gaan kijken of er iemand z’n werkbusje geparkeerd had in de straat. Vervolgens nog net niet in de gang m’n broek naar beneden gedaan & gaan zitten.
Ademhalend. Vooral ademhalend.
Ik zou weer toonbaar zijn als de bel zou klinken.
Nog maar net trouwens.
Maar 1 persoon bleek uiteindelijk 2. Hij voor de trap beklimmen tot rookmeldershoogte, zij voor de admin plus ’t tijdelijk uitzetten van de elektriciteit.
Ook dat laatste deed m’n borst uitzetten zoals hierboven de bijbehorende verschijnselen staan omschreven.

Normaliter gaat de pc slechts middernachtelijk uit in Zijperspace.

Trillers, schorsen & korsten plus een rode vlek

Gele trilzwam

Foto: ©Diana Erkelens

 

Het zou goed kunnen dat er nog best opvallende trilzwammen te vinden zijn in dit begin van het nieuwe jaar. De conclusie aan het einde van 2024 was wederom dat (net als in 2023) het op jaarbasis ontzettend warm is geweest. De Gele trilzwam maar vooral ook de Gele hersentrilzwam profiteren daarvan. Je kan ze zelfs gezamenlijk op hout vinden waar ze parasiteren op andere paddenstoelen, hoewel ze daarbij ieder een eigen voorkeur hebben: de Gele trilzwam vindt schorszwammen lekker, de (relatieve) nieuwkomer Gele hersentrilzwam geeft de voorkeur aan de Gele korstzwam.

Wellicht enigszins verwarrend al deze namen voor schimmels die met elkaar te maken hebben. We hebben hier te maken met twee parasiterende trilzwammen (beiden geel), een geparasiteerde korstzwam (geel in de naam, maar niet altijd die kleur in verschijning) en diverse geparasiteerde schorszwammen met een verscheidenheid aan kleuren.

Hoewel je die slachtoffers niet altijd zal kunnen waarnemen, zeker niet als de temperatuur zich aangepast heeft aan wat je eigenlijk van een winter zou verwachten. Maar het leeft (en profiteert) ondertussen wel degelijk in de bast van de boom, waardoor je de twee gele trilzwammen nog een tijd lang kan blijven waarnemen: die blijven onverstoord nog een tijdje geel schijnen in het verder in dit jaargetijde grauw ogende bos ten koste van ondergedoken korst- en schorszwammen.

De Gele hersentrilzwam heeft Amstelveen nog niet bereikt, maar wel gepasseerd in zijn reis vanuit de zuidelijker gelegen landen: ondertussen zijn er diverse plekken in Amsterdam aan te wijzen waar hij rond hangt. Dus wie weet is hij nog niet als zodanig herkent – de gelijkenis met de Gele trilzwam is groot, hoewel de hersenkronkels in de hersentrilzwam doorgaans gemakkelijker te herkennen zijn.
Tegelijkertijd: het menu van de Gele trilzwam beperkt zich niet tot één schorszwam, terwijl de Gele hersentrilzwam zich beperkt tot de Gele korstzwam. Maar die laatste heeft een grote keuze aan bomen en struiken die hem wel bevallen en is bijvoorbeeld ruim aanwezig in het Amsterdamse Bos.

Eén van de schorszwammen waar de voorkeur van de Gele trilzwam naar uitgaat is de Paarse schorszwam. Onderzoek in de jaren ’80 van de vorige eeuw heeft uitgewezen dat deze laatste een goede bestrijder is van de Amerikaanse vogelkers: een invasieve exoot waar beheerders van natuurterreinen graag vanaf zijn. Er zijn nog maar weinig andere organismen die deze vogelkers als gastheer hebben ontdekt. Je komt een enkele keer rode vlekken (gallen) op de bladeren tegen, veroorzaakt door een schimmel.
Maar inmiddels hebben enkele experts de strijd tegen de Amerikaanse vogelkers al opgegeven. Er mogen best rode vlekken, paarse schorsen op voorkomen, maar laat die gele triller tegelijkertijd maar profiteren van dat paars in gezelschap van wat gele hersenen en geelbruine korsten: dat geeft wat kleur aan de Nederlandse natuur.

Geel kleurt goed in Zijperspace.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

IJsdonker

Hij komt de laatste tijd weer voorbij. Midden in de nacht. Of misschien wel vooral ’s ochtends vroeg. Als ik richting randje ontwaken ben gekomen.
Ik ben ‘m al jaren kwijt. Ik was 41, hij heeft ’t niet verder gebracht dan 42. Ik ben ’t jaargetijde kwijt geraakt in de tussentijd. Ik weet nog wel dat ’t koud was, tussen de nachtbrakers wachten op de trein naar Alkmaar.

Hij klopt aan als ik aan de afgrond van de nog overheersende slaap ben: schudt me wakker door z’n stem te beroeren. Ik hoor z’n enigszins rustende stem & schrik dan op. Doe een weerwoord. Kijk dan rond, tast onze kinderkamer af.
Vraag me ook af waarom ik boven lig, terwijl we er op een gegeven moment voor gekozen hadden dat we dat andersom moesten doen: ik onder, hij boven.
Ik raak bijna ’t plafond terwijl ik opschrik. Dat doet me enigszins beseffen dat hij niet mogelijk is in deze omstandigheid.
Maar hij valt me wel lastig hier. Hier, waar ik hoor te zijn.

Vervolgens doe ik mijn best om alles te herkennen. In ’t ijsdonker. M’n naakte bovenlijf blootstellend aan de slaapkamer in winterconditie. Vervolgens zien/niet zien dat ik elders ben. Wel thuis, niet in onze gezamenlijke slaapkamer. De gordijnen dicht met isolerend velours, er op vertrouwend dat ik elke cm ken in dit huis.
Had me echter niet voorbereid op steelse opmerkingen na (ik begin te rekenen hoeveel ’t er ondertussen zijn) zoveel jaren.

Ik moet m’n slaapkamer herontdekken, geruststellen dat ik ’t ben & er geen vreemden zijn. Nog een vermanende zin naar Carel, er op doelend dat hij er niet is.
Hij zwijgt.

Enkele dagen later zegt Ma dat ik moet gaan slapen. Wat me juist wakker schudt, wederom.
& Ik ga daarom maar de jaren tellen. Van hoe oud wie wanneer vertrokken is, bij elk jaar een schaapje over ’t hek. Doe 1st Carel, vervolgens Ma. Bij Pa heb ik nog wel een rekensom gemaakt van dat hij 2 jaar ouder dan Ma was.
Maar ik vind mijn hoofd voortijds begraven te midden van 4 kussens, waarvan 3 koud. ’t Velours schijnt dezelfde temperatuur, maar kiert gelukkig ochtend.

Maar er wordt nog veel bezoek verwacht in Zijperspace.

Stiljaars

Ik heb nog eens geprobeerd om hier te zitten & zoveel mogelijk posts te schrijven de avond van ’t komend jaar. Of anders een tijd van verdriet, ook al was ’t alweer een paar maanden geleden. Ben wel eens in slaap gevallen, heb een conference gezien, had bedacht dat alles verspilling was, incl de knallen, maar gelijkertijd mijn manier van tijd spenderen & evengoed ongeduldig zijn.

Ik heb vooral vaak verlangd naar de volgende dag, staan achter de bar, me ’t middelpunt voelen, de nieuwjaarszoenen van alle vrouwen vangen & zien dat ze ’t me ook gunden (met natuurlijk uitzonderingen; zo makkelijk was ik niet voor iedereen). M’n nieuwe T-shirt tonend van weer een jaar verder (‘Nee, alleen voor personeel’). De bar sluiten, nog harder schreeuwend dat de bar gesloten was, de dronkelappen verjagend, pratend, gemoedelijk, hun de tijd gunnend als ze maar buiten stonden.
Dus heb ik ook verlangd de toiletten te kunnen schoonmaken, lange tafels naast elkaar & pizza’s te knippen met een schaar zodat je de verschillende smaken kon delen. ‘Wie wil er nog 1tje?’ schreeuwen, zonder morsen buiten ’t lekdienblad te tappen & proosten, proosten, nog eens proosten tot er een ronde was waarbij ieder dat vergat.
Muziek hard, muziek zacht. Of soms was de installatie alweer opgehaald & moesten we ’t hebben van onze eigen aankloppende aangeschotenheid & ons laten verleiden om eindelijk eens de waarheid te zeggen. ’t Ene jaar de 1, ’t ander jaar de ander. & De slachtoffers wisselden net zo.
& Elkaar weg zien druppelen.
Tot op een gegeven moment helemaal bijna leeg & er 1 te dronken aan tafel of mond aan de tap, de anderen de wc, de tafels nog ff deden.
‘Vergeet de bar niet.’
‘& De dienbladen.’

& Als die waren gedaan, wist je dat ’t verlangen alweer was begonnen. Hoe zware klappen je ook had mogen ontvangen.
Want niemand is zo hard als degene waar je elke dag mee omgaat. & Een zoete zachte kus staat bij slapen op je wangen gebrand. & Hoe laat dat was weet je niet meer. Morgen vast weer wel, want dan zag je ze weer & was er veel te vertellen.

Zulke nachten bestaan niet meer in van na Nieuwjaar in Zijperspace.

Sssst

Zo nu & dan dwingt een schilfertje mijn tong tot actie. Roerend, kroelend, niet meer stil staand omdat er nog steeds een puntje te voelen is tussendoor de tandranden. Als een worm is ’t in die spaarzame spleet terechtgekomen.
Was ’t gedroogde peterselie, een flintertje kip?

Ik blaas lucht, een piepklein stroompje, door de tanden, maar juist bij de nieuwe gast kan ik er niet doorheen komen. Ik peuter tegen beter weten in & onvermoeibaar dwingt m’n tong zich in een bocht om de juiste locatie te vinden.
Z’n spieren zijn onverbeterlijk, niet moe te krijgen, zonder dat ik in staat ben ’t te beseffen. Pas achteraf, me realiserend dat hij de hele avond naar links heeft gewezen, puntje naar boven. Ampele pogingen vat te krijgen op niet meer dan een millimeter houvast.
’t Heeft zich in de grot genesteld, de spelonk, van aaneengegroeide kalkrotsen, in de hoop hier te kunnen blijven. ’t Heeft de zuurdamp uit de diepte van m’n keel al mogen waarnemen, maar voorlopig acht-ie zich veilig. Slechts ’t uiteinde loopt ’t gevaar te kunnen slijten, maar voorlopig heeft hij ’t me onmogelijk gemaakt er ‘wind’ doorheen te blazen.

Zoals ’t nu nog wel lukt bij mijn snijtanden. ’t Is goed dat m’n buren dit niet gewaar kunnen worden; ’t plafond is weliswaar voetstapdoorlatend, maar dat gesjis, gepssst & af & toe een aanhoudende ’tssst’, daar hoef ik me niet ongerust over te maken. Over ’t algemeen hou ik m’n mond toe bij dat orgel van minimale variatie. Slechts m’n wangen doen wat geluid resoneren richting inwendige trommelvliezen. Komt dicht bij m’n hersenen terecht, zo voelt dat, maar verbreidt zich niet.

Er gebeurt weinig hier. Slechts een paar voetstappen van hierboven. Misschien had ik, als ik me daarop had gefocust, een trein voorbij kunnen horen komen. Maar vooral mijn gehemelte maakt lawaai, soms ’t verzitten op de 40-jarige stoel. Een ruis, van de wind die de warmte moet doen verspreiden. Dat machientje dan, dat de ventilatortjes onder de verwarming in een eeuwige gang zet tot ’t van stof ooit vast komt te zitten.
Als ik er niet meer ben.

Zodat alles stil zal zijn in Zijperspace.

Leesbank

De laatste dagen kom ik bij deze bank terecht. ’t Diemerbos klinkt vertrouwd. Ik ken elke steeg, elke kruising, de stoplichten. Misschien zijn ze mij ook gewoon inmiddels, de bomen, de struiken, de insecten. Al die andere dingen die er toe doen in dit gedeelte van natuur.
& Hoewel ik de laatste dagen de gewoonte heb opgebouwd om toploze handschoenen te dragen als ik stil zit, heb ik besloten, op ’t moment dat ik typ, die juist nu af te doen. Ik moet de woorden weer voelen. ’t Rampestampen van vormende zinnen over een bank.

Die bank staat in ’t Diemerbos, waar overigens weinig verkeer plaats vindt. Iedereen gaat vanzelf wel aan de kant als dat noodzakelijk is.
Af & toe waag ik te denken: een bos van niks. Dat heeft met bramen te maken, met aangelegde paden, een scheiding van delen door een snelweg. & Nog wat pietluttigheden als je de beleving van andere bezoekers met die van mij vergelijkt.
Zij zullen mij voor gek verklaard hebben, 5 jaar geleden, toen dit cultuurbosje de enige oplossing was om weer te leren ademhalen. Toen ze mij konden waarnemen, zwaaiend met een sleepnet, of zuigend aan een buisje om insecten te vangen.
Maar toen werd ik kalm, juist toen, door niet meer dan dat te doen. Aan ’t eind, moe van turen, een boek plus bier op een schaduwrijke plek.

Nu heb ik dus een bank gevonden, een bank voor ’t koude seizoen, nog net niet té. ’t Ligt in de zon, staat daar waar deze rond 3 uur ’s middags nog steeds schijnt & daarbij van plan is dat nog even langer vol te houden.
Ik zit, nog enigszins in actieve houding, de bank laat z’n planken liggen & gunt mij dezelfde hoedanigheid. Ik laat me traag overleveren, boek in de hand.
Poeh, verzucht ik somtijds. Maar gelukkig niemand die ’t hoort.

Evengoed komen er anderen. Ik lorgnet m’n bril tot bedenkelijk niveau & groet. Dat hoort in deze rust. Ook al zijn er zelfs in deze situatie anderen nog bedenkelijker.
Oortjes heet dat soms, aandacht voor de hond is een ander excuus. Gesprekken met wandelpartner komt ook voor, maar lang niet altijd. Men is over ’t algemeen op zichzelf in deze hoek. Tenzij in ’t bezit van paard die ook een wandelrondje behoeft.

’t Zijn 2 bankjes. Dat gebeurt niet vaak, zo naast elkaar. Bedoeld wellicht voor de late middagwandelaars, op zoek naar de namiddagherfstzon.
Dus een passant plus hond nam gister plaats op de andere naast die van mij. Elkaar gedag gezegd. Hij vervolgens een appel, ik mijn boek.
Nog even gevraagd of hij een krant nodig had. De bank was vochtig tenslotte. Maar nee, z’n jas bood genoeg bescherming als hij die als zitvlak gebruikte. De zonnewarmte verzorgde de rest van wat hij nodig had.

Vandaag herkende ik hem aan de vooraankondiging van zijn hond. Dat zei ik hem ook toen hij ’t beeld in druppelde. Hij aan mijn fiets, liet hij me weten. Er was veel groen van braam die ’t zicht belemmerde tussen mijn zitplek & waar hij vandaan kwam.

Maar dat vergeet ik te zeggen: hij moest wel naast me komen zitten, want de andere bank was gebarricadeerd door een man met fiets.
Ik had ‘Goedemiddag’ tegen hem gezegd toen ik arriveerde. Dat deed hem niet verroeren. Wat toch een beetje gemeengoed zou moeten zijn als de frequentie mens op zo’n laag niveau ligt als hier.
Juist op ’t moment dat ik ’t nummer van deze parkbank dacht door te moeten geven aan een alarmdienst, veegde een hand die vastzat aan ’tzelfde voorovergebogen lichaam de neus schoon.
Voor de rest was ’t wel gezellig te kunnen blijven lezen vooraleer ik gestoord werd door een herkenbare hond & daaropvolgende baas.

Ik moet zoeken waarom ik dit vertel. Hoe ik woorden moet vinden die kloppen met hoe ik me voelde, dat minieme wat er gebeurde in, pak ‘m beet, anderhalve uur. Ik had m’n plek gevonden, een bankje, een manier hoe ik me daar comfortabel kon voelen als ik een krantje gebruikte als tegen de vocht beschermend zitvlak, met de wetenschap dat ik zo af & toe mensen zou moeten groeten. Incidenteel, vooral niet te vaak. Onderwijl 50 bladzijden lezend tijdens mijn verblijf.
Een gesprek met de hondenuitlater was een grote uitzondering, maar niet te vermijden bij deze 2e ontmoeting. Gezellig ook, elkanders raakpunten zoekend, bevestigend.

De oude man op de andere bank hief op een gegeven moment zijn hoofd op. Rechtte zijn waarschijnlijk stramme rug, en bedekte vervolgens zijn witgrijze haar met z’n oudemannenfietshelm.
Nagenoeg niets van zijn gezicht gezien. De herfstig lage zonnescheuten waren voor ons niet aan zijn huid af te lezen die hij, mogelijk, evengoed genoten heeft. Hij liet ons anoniem achter, vertrok in de verte van ’t verlengde van de 2 banken.
We voelden ons waarschijnlijk beiden gekwetst, maar hadden ’t te druk met ’t gesprek weer opvatten om dat te laten blijken. Een leegte was achtergelaten van iemand die hier niets toegevoegd had. De man zonder gezicht, noch stem, had alles opgezogen.

Een gesprek gedwongen ten einde in Zijperspace.

Verscheiden

Misschien trek ik mijn sloffen wel nooit aan. Blijven ze verstoft in plastic onaangetast mijn kleine wereld aanstaren. Geleidelijk aan mild, milder, minder enthousiast; ’t lengt in dagen dat neerwaarts gevoel, over wat er te wachten staat.
Je weet niet wanneer iemand de deur open doet. De telefoon te lang niet geantwoord heeft. Een rekening niet automatisch betaald. De brute kracht ontwaakt is om te weten wat hier schuil ging.

Ik weet ’t niet. ’t Is moeilijk inschatten, net zoals ’t lastig te peilen is wat mijn hoofd al verlaten heeft voordat ik kon bepalen dat de poorten al jaren open stonden. Alles op de vrije vlucht, herinneringen hadden vrijkaartjes voor verre reizen, niet seizoensbepaald.

Terwijl mijn sloffen zich bleven vernieuwen, zolang genoeg geld voorradig. Me te doen beseffen dat ’t leven traag was, ’t wel zou duren voor die twee. Stap voor stap hun gang zouden blijven vinden van achter ’t beeldscherm naar keuken, naar toilet nog wat vaker, richting bed, maar dan achtergelaten naast beeldscherm opnieuw. Daarbij wachtend op een nieuwe dag, die ze menig keer als 1e zagen sprankelen.

Ik heb ze omhuld, gedurende de winters, minder noodzakelijk allengs de tijd, met grootmaatssokken. Om hen, zowel mijn teer gestel, te doen beschermen, de tijd te lengen, gelijk hun als mij. Daardoor hun zware taak, al was ’t slechts 72 kilo aan gewicht, te kunnen ontlasten, te verlichten, hun te koesteren, nog wat dichter, wederzijds overigens, zich opwaarts tegen me aan te voelen leunen, geen afscheid te hoeven nemen voortijds.

Maar we zijn inmiddels minstens 4 generaties verder gevorderd sinds ik hun merk heb ontdekt: ik moet ondertussen bij mezelf beseffen dat zelfs ik eindig ben. ’t Voelt weliswaar nog steeds warm, behaaglijk, m’n tenen van beide zijden keuvelen genoeglijk richting elkander mocht de temperatuurregulering aan mijn aandacht voorbij zijn gegaan:

Er is echter eindigheid. Zo hebben ze mij geleerd. Een vergeten worden, vergeten te worden te zijn, vergeten woorden mocht je er niet bijtijds bij zijn.
Dat is aanstonds. Ik voel dat ik dat weet. Plastic verpakking kan dat niet verhullen.

Forever Sokken- ondanks exit Zijperspace.