foto

Heb ik gelijk, of niet? Marianne (& niet Marjan, zoals ik eerder schreef; mijn geheugen draaide mij weer ‘ns een loer) was een stoer meisje. Ik zit daar, ½erwege ‘t eindfeest van ’79, moeizaam overweg kunnend met de vingers die ik aan m’n handen blijk te hebben zitten. & Marianne doet onderwijl een padvindersgroet naar de fotograaf. Waarschijnlijk een leraar, fanatiek met ‘t fototoestel experimenterend. Zij trok zich daar niks van aan. Zij had niet zoveel ontzag voor autoriteiten. Haar gebaar was behoorlijk stoer, vooral omdat ze geheel niet op de padvinderij zat. ‘t Zou ook iets anders kunnen betekenen, bedacht ik me toen, die 2 vingers van haar. Ik wist alleen niet wat.

We waren 15, ik zelf was dat net 2 maanden ervoor geworden. We dronken nog geen alcohol, we rookten niet. Niemand die dat deed, moet ik zeggen, behalve Marianne & Jenny. De laatste een goede vriendin van Marianne, zeer bedreven in ‘t maken van stekelige opmerkingen die de lach van Marianne konden aanvullen. Of oproepen.
Marianne heeft op de foto een peuk in haar hand. Misschien had ze ook wel gedronken. Ik ben verliefd, of anders in ieder geval erg trots op ‘t feit dat Marianne zich verwaardigd heeft naast mij te komen zitten. Ik was niet zo stoer. M’n kapsel had zich bijv nog niet aangepast aan de new wave-normen.

Ik droeg blousjes. Altijd. Zoals ik nu altijd t-shirts draag, droeg ik toendertijd altijd blousjes. Geschreven met ‘oe’. Blousjes met een blokmotief, streepjes, & enkele, niet te veel opvallende, kleuren. Die blousjes stopte ik toen nog niet in m’n broek, zoals een jaar later verplicht gesteld in mijn omgeving. ‘t Bovenste knoopje hield ik geopend, dit in tegenstelling tot Marco. Maar die had er dan ook geen bal van begrepen. Minder dan ik. Marco droeg ook een bril & toen we geen vrienden meer waren kreeg-ie al snel een buikje. Een bolling van ong een cm. Dat was behoorlijk, op die leeftijd. Z’n rode wangen werden nog roder bol, sindsdien.
Later, we zaten inmiddels niet meer bij elkaar in de klas, ging Marco lenzen dragen. Veel te laat, want de beweging van z’n vingers richting bovenkant neus zat al helemaal in z’n lichaamsneuroses vastgeroest. Z’n hoofd werd ook rood als ik ‘m tegenkwam. Kwaad als-ie was dat ik niet meer z’n vriend wilde zijn. Hij was tot 3 keer toe weggestuurd door de vrienden die ik op de ‘omloop’ had gevonden, degene die wel tot de new wave-scene van de school behoorden.
Op ‘t moment dat de foto van Marianne & mij genomen is, was ik nog blij met Marco. Hij had me nl de ketting die om m’n nek zit bezorgd. Iedereen droeg dat, ook Marianne. ‘t Lijkt op de foto alsof we precies dezelfde ketting dragen. Maar juist de geringste variaties in de nekkettingen lieten zien hoe koel je was. Toendertijd schreef je koel nog niet met een c & 2 o’s. Marianne was heel koel. Stoer. Dat waren niet zoveel meisjes. Ik was gek op Marianne, maar ik geloof nog steeds dat zij mij toendertijd vooral pestte.
Marco had de ketting op de kop getikt toen we op zoek waren naar een ketting voor hem. Ik mocht van m’n moeder er geen geld aan besteden; ze vond ‘t maar onzin. Marco daarentegen wel. Per ongeluk had-ie 2 exemplaren in z’n handen toen hij bij de marktstal er slechts 1tje voor zichzelf wilde aanschaffen. Die overbodige 2e kreeg ik van hem. Je bevestigde ‘m door achter je nek ‘t ene uiteinde in de andere te draaien. Vanaf dat moment hoorde ik erbij. Totdat ik vond dat ik er maar een beetje verwijfd mee uitzag. Al snel was de nekketting toen kapot. & M’n kop kaal. Marco geen vriend meer.

Marianne stuurde me deze foto. Ze draagt nog steeds ‘tzelfde kapsel, zegt ze. Ze groet me.

Van een afstand, want 1 keer Zijperspace is genoeg, schrijft ze.

gesprekken

Vrouwen spreken je gewoon aan, als je in dienst bent als barman. Barmannen zijn interessant. De meest interessante wezens die je in de vorm mens kan ontmoeten, zeker de mannelijke uitvoering ervan (misschien daarom dat men minder vaak van de vrouwelijke variant spreekt). Heb ik tenminste altijd begrepen van horen vertellen. Van vrouwen. Van wie zou ik ’t anders moeten hebben. De barman wordt met bewondering tegemoet gezien. Heerlijk zelfverzekerd, altijd in ’t middelpunt van de belangstelling, & bovendien kan-ie zorgen voor gratis drankjes, waarbij hij subtiel voorover dient te buigen, ellebogen op de bar. Anders heeft ’t aangebodene geen effect. Daarnaast heeft de barman vaak een lekker ‘coole’ doorrookte stem, enkele octaven lager dan gewoon, kriebelbuikgevoel veroorzakend, & weet-ie tussen ’t tappen & inschenken door precies de juiste blik op ’t juiste moment te plaatsen. Want blikken plaats je als barman, waar anderen dat met opmerkingen pogen.
Behalve op de plek waar ik werk. Een enkele keer kijkt een vrouw mij aan, smekend om eindelijk eens aan de beurt te zijn, mij onmiddellijk vergetend zogauw ze de bestelde buit binnen heeft.
Ik heb besloten geen vrouw meer in m’n leven toe te laten, slechts af & toe ze schielijk te aanschouwen, maar zeer zeker niet meer te trappen in de verlangende dorstige blikken. Dorstig voor bier, weet ik inmiddels, geen interesse in mij behalve dan dat ik ‘t noodzakelijk hulpmiddel ben in ’t lessen van hun dorst.
& Alle voornemens ten spijt laat ik me elke keer, die enkele keer, toch weer verleiden tot een gesprek dat tot niet meer leidt dan dat ik uiteindelijk ‘t café sta schoon te maken & de dame in kwestie als een balletje de zaak verlaat. Zij vol van alcohol & genoten ontboezemingen mijnerzijds, ik vol van leegte; alles wat ik overboord gegooid heb in een gesprek dat niet meer was dan een aangeschoten luchtbel die tussen ons in hing, zal ik moeten omzetten in een schone vloer, een zindelijk toilet, een smetteloze bar & kraakhelder glanzende tafels. Zij hoeft niet meer te doen dan heelhuids thuiskomen & zo snel mogelijk ’t gesprek vergeten.

‘Nou kom ik al jaren,’ zei een vrouw van ong m’n eigen leeftijd, ‘maar jij lijkt niet ouder te worden.’
‘Ik heb toch echt inmiddels duidelijk herkenbare grijze haren,’ zei ik, ‘& ’t schijnt ook dat m’n kraaienpoten bij m’n ogen aanzienlijk zijn toegenomen.’
‘& Toch zie je er niet ouder uit dan enkele jaren geleden.’
‘’t zal toch echt zo moeten zijn dat ik ouder ben geworden; ik heb in ieder geval elk jaar m’n verjaardag gevierd.’
‘Maar ’t lijkt alsof jij helemaal geen zorgen hebt. Je kijkt nog altijd even jong uit je ogen & even onbezorgd.’
‘& Juist al mijn ex-vriendinnen beweren dat ‘zorg’ mijn middelnaam is.’
‘Heb je kinderen dan?’
‘Nee.’
‘Hoe kan dat?’
‘Ach, ik wilde altijd wel graag kinderen hebben, maar ze hebben me tot nu toe wijsgemaakt dat een man daarbij niet buiten een vrouw kan. Die vrouw ontbeer ik.’
‘Dat kan natuurlijk altijd nog gebeuren.’
‘Nee, dat kan niet. Ik heb besloten dat ik niet meer m’n best ga doen een vrouw te krijgen.’
‘Wat dan niet?’
‘Ik heb er genoeg van altijd maar versuft hopeloos wanhopig achter vrouwen aan te hobbelen. Ik weet dat ik niet geschapen ben om een vrouw te hebben, ik ben inmiddels te oud & te veel relaties zijn op niets uitgelopen. Kortom, ’t wordt nooit meer iets met mij. Ik ben blijkbaar te moeilijk.’
‘Als je dat op zo’n manier zegt wordt je juist aantrekkelijker voor vrouwen.’
‘Nee, helemaal niet. Want ik wil niks meer.’
‘Juist wel, want doordat je onbekommerd ze tegemoet treedt, je gaat ervan uit dat je niets met ze krijgt, word je zelfverzekerder, word je onbereikbaarder, word je bijzonder. Volgens mij heb jij over een jaar een vrouw met kind.’
Vrolijk lachend zei ze me 5 minuten later gedag. Ze liep achter een man aan. Veel groter & sterker dan ik. Ze gingen ergens eten, hoorde ik nog net. Ik wreef onderwijl de bar schoon.

‘Mijn vriendin wil je iets vragen,’ zei een andere keer een dame aan de bar.
& De vriendin in kwestie barstte verontschuldigend roodgloeiend in lachen uit. Sloeg ½ achterover terwijl ze haar handen tegen de ellebogen van de dame sloeg.
‘Nou, zeg,’ gilde ze. Hinnikend.
‘Ja, ze wilde je echt iets vragen,’ ging de dame door, ‘ze wilde ‘ns een keertje met je praten.’
‘Dat moet je niet zeggen,’ zei de vriendin.
‘Dat moet ze juist wel zeggen,’ zei ik, ‘ik wou dat ik zulke vrienden had. Hoewel ik me in dit soort situaties dan ook altijd bedrogen zou voelen.’
‘’t Is toch leuk dat je hoort dat iemand ‘ns met je wil praten?’ vroeg de dame mij.
‘Ja, ik vind ’t heel leuk. Zo vaak gebeurt dat niet. Ik heb zelf ook heel vaak dat ik denk dat ik iets tegen een vrouw wil zeggen. Dan zie ik een hele mooie vrouw op een afstand staan & denk ik: die moet ik wat zeggen. Maar dan weet ik alleen nog niks.’
‘Wat doe je dan?’ vroeg de dame.
‘Dan doe ik niks. Dan ga ik me terugtrekken in een hoekje, totdat de vrouw in kwestie mij aanspreekt.’
‘Dus dat gebeurt dan uiteindelijk wel?’ vroeg de vriendin, ietwat gekalmeerd.
‘Nee, dat gebeurt nooit. Maar ik wacht daar wel elke keer op. Dus je boft maar dat je zo’n vriendin hebt, want nu praten we toch met elkaar. Alleen niet zo lang. Ik moet nl nog alle glazen ophalen. Ik beloof dat ik volgende keer met je zal praten. Maar dan moet je wel snel komen.’
‘Nee, nu durf ik niet meer te komen. Zó stom.’
‘Dat moet je nu juist wel doen. Want nu heb ik verteld hoe ’t bij mij zit, waardoor ik eigenlijk heel verlegen moet zijn. Dat ben ik echter niet, want ik moet nu schoonmaken. Ik heb ’t veel te druk om verlegen te kunnen zijn. Als ik straks stil zit dan voel ik ’t wel. Dan denk ik weer dat ik allemaal stomme dingen gezegd heb. Dan ben jij allang al weg & zit ik me dood te schamen over alles wat er uit m’n mond gefloept is. Daarom moeten we de volgende keer met elkaar praten. ’t Is dus beter dat je wel langskomt.’
‘Waar hebben jullie ’t over?’ zei plots de man die naast haar zat.
‘Jij moet je er nou even niet mee bemoeien,’ zei ik, ‘we hebben ’t nu even over een man-vrouw-onderwerp.’

Een onderwerp van levensbelang in Zijperspace.

onderbroeken

Voor onderbroeken zou je eigenlijk je leven lang je moeder bij de hand moeten hebben. 1Maal heb ik een vriendin bijna zover gekregen met me mee te gaan op onderbroekenjacht, maar op ’t laatste moment belde ze op met de mededeling dat ze ’t toch maar niks vond. Waarschijnlijk wilde ze niet de tot dan onzichtbare kleding van een vriend helpen uitzoeken. Ze wilde misschien zelfs niet ’t idee krijgen dat ik later die kledij wel aan andere vrouwen zou tonen & niet aan haar. Met een lichaam erin, bedoel ik dan. Zij zou ze slechts in de hand hebben genomen om ’t motiefje te beoordelen, de vorm, de spanning of misschien wel ’t draaggemak. & Naar aanleiding daarvan had ze me geadviseerd ’t te kopen of dat juist te laten. Haar leven lang had ze ’t complex met zich mee moeten dragen dat vrouwen mij in haar raad rond zouden zien lopen. Terwijl een mens niet voor niets de woorden ‘raad’ & ‘daad’ bij elkaar gevoegd heeft, maar er iets mee probeerde uit te drukken.

Mannen zijn niet geschapen om door te hebben wanneer ze op pad moeten voor ’t inslaan van dergelijke kledij. Meestal ondervinden ze op ’t verkeerde moment dat er een gat ontstaan is, een slijtplek. Altijd op de plek waar ‘t ’t minst uitkomt. Dan moeten ze er nog zeker 2 dagen mee doen, want de wasmachine kan net vandaag niet draaien & tijd voor bezoek aan de Onderbroekengigant is er niet. & Juist die avond hebben ze een leuke afspraak met een charmante dame (degene die ze reeds een ½ jaar op ’t oog hebben, nooit hebben durven vragen, zelfs nooit hebben durven benaderen, maar die afgelopen dinsdag toevallig op de stoep stond om een kopje suiker te komen lenen, wat resulteerde in een goed gesprek & de afspraak een balletvoorstelling te gaan bezoeken)(dit om via een voorbeeld ’t gegeven wat meer in ’t leven te plaatsen).

Vroeger, in de tijd dat de man nog schoolgaand was, toen zat de wereld stukken eenvoudiger in elkaar. Men maakte bij ’t ochtendkrieken z’n ontbijt, z’n lunch & z’n tussendoortjes gereed, tezamen met wat thee, misschien wel koffie, & tussen neus & lippen door bestelde men een 3-tal nieuwe onderbroeken bij de godalmachtige, altijd voor haar kinderen gereed staande moeder (wat heb je lekker vlees bij de slager gehaald; de boerenkool gister was heerlijk; eten we vanavond de restjes; je moet je vandaag vooral niet te druk maken; denk om je hoofdpijn, Moe; kan je, als je toch de stad ingaat, een stapeltje nieuwe onderbroeken bij de Hema inslaan?). De wereld was simpel, moeder had dat immers zo uitgelegd, zo gecreëerd & hield ’t graag zo in stand, & ’t enige wat je voor die constitutie over hoefde te hebben was een keertje extra afwassen. Desnoods een laken vasthouden & helpen vouwen als ze aan ’t strijken was.
Schone nieuwe onderbroeken waren ’s middags bij thuiskomst de beloning voor dergelijk blijk van hulpvaardigheid in ‘t huishouden.

’t Leven is zwaar voor een man alleen. Hij zal zelf de Hema in moeten gaan. Hij zal de schappen af moeten lopen, rij voor rij. Hij zal verwonderd de damesslipjes, de strings (zijn die nu ook al bij de Hema verkrijgbaar, vraagt hij zich onderwijl verwonderd af), de luiers, de kindermaatjes, de bh’s (elke keer weer anders) moeten passeren. & Puntje bij paaltje ziet hij zich genoodzaakt een vrouwelijke medewerker aan te schieten. Er werken alleen maar vrouwen in de Hema, zo luidt zijn conclusie (misschien wel de belangrijkste conclusie van de dag), behalve misschien die bedrijfsleider die een te net getrimde sik heeft om je een Hema-slip erbij voor te kunnen stellen. Bovendien zal zijn vrouw vast verantwoordelijk zijn voor die inkopen.
’t Voordeel van de Hema-verkoopsters: ze geven geen advies. Tenzij ’t een vriendin is. Maar dan had je haar net zo goed mee kunnen nemen bij ’t inslaan van de nieuwe voorraad onderbroeken. De Hema-verkoopsters onder je vriendinnen schromen niet je daarin bij te staan.
Hema-verkoopsters, misschien is medewerksters een beter woord, wijzen je ’t schap, desnoods ’t vak, & laten je dan in de steek. Vervolgens staan ze enkele meters verder met een collega hard te gniffelen, onder ’t mom dat ze ’t over hun nieuwe collega hebben. Je bent druk doende de juiste maat te vinden, die had nog niemand van je ex-vriendinnen je verteld; de Hema-medewerksters hadden dat reeds vermoed toen ze je de winkel in zagen schuiven & observeren hoe jij je daar uit redt. Om je vervolgens met een maatje allemachtig bij de kassa te zien afrekenen. ’t Verhaal van de dag in de personeelskantine.

O heilige Maria, moeder van God, bid voor ons mannen. Mannen die niet zelfstandig de juiste onderbroek op de kop weten te tikken. Zend ons een vrouw die zo af & toe bereid is bij te staan in raad & daad, maar dan toch vooral op ’t gebied van ’t uitzoeken van de juiste maat. Zend ons een vrouw die tersluiks ’t onderwerp 1 keer in ‘t ½ jaar weet aan te snijden, zo rond ’t moment dat de gaten er nog net niet in zitten & ’t elastiek niet is geknapt. Zend ons bovenal een vrouw die geen voorliefde heeft voor boxershorts, gezondheids-onderbroeken & strings voor mannen.

Maar wees vooral zo vriendelijk met spoed een stel op maat gesneden onderbroeken naar Zijperspace te sturen.

vecht (2)

‘We zullen moeten doorlopen tot Vreeland,’ zeg ik, ‘er is geen brug richting Nederhorst den Berg.’
‘Dan gaan we daar wat drinken,’ zegt Rachel.
‘Blijken daar straks ook, net als in Nigtevecht, alle cafés gesloten te zijn.’

We lopen & praten door.
‘Ik vind ’t de laatste tijd een beetje zinloos,’ zeg ik, ‘heb je allerlei dingen in je leven gedaan, maar aan ’t eind weet je je er niks van te herinneren.’
‘Alles eindigt uiteindelijk in niets. In een moment dat er niets over is van alles dat daarvoor heeft plaatsgevonden. Maar dan vind ik nog wel dat ’t zin heeft om ’t meegemaakt te hebben.’
‘Maar wat heeft ’t dan voor zin dat ik een keer over prikkeldraad ben geklommen, maar me dat alleen maar kan herinneren als ik voorbij datzelfde punt loop?’
‘Nou, je hebt ’t meegemaakt. Dat is genoeg.’

In Vreeland steken we de Vecht over, op zoek naar een café. ‘t 1e Dat we tegenkomen is een snackbar annex cafetaria. Op de deur prijkt de mededeling: Alleen op vrijdag geopend.
‘Hoe verdienen de mensen hier hun geld, als ze alleen maar op vrijdag tot leven komen?’
We lopen door een smal straatje, waar, aan ’t eind, een dame haar goed staat uit te kloppen. Ze staat enkele meters boven ons, in de raamopening op de 2e verdieping.
‘Mevrouw,’ vraag ik, ‘is er hier in ’t dorp misschien ook een café dat open is?’
‘Als je hier naar rechts gaat & dan de 2e weer naar rechts, dan kom je bij ’t Pannenkoekenhuis. Daar kan je misschien wat drinken. Als je perse een café wilt hebben, dan moet je die 2e rechts negeren.’
‘Dankuwel.’
We lopen de hoek om.
‘Ik vond haar wel iets van een bediende hebben,’ zegt Rachel.
‘Ik moest onmiddellijk denken aan Saartje, van Swiebertje,’ zeg ik.
We horen nog wat achter ons. We kijken om. ‘t Dienstertje uit Swiebertje steekt boven de zojuist gepasseerde struiken uit, nog steeds in de raamopening met ’t beddengoed.
‘’t Pannenkoekenhuis is in ieder geval open,’ zegt de dienster vanuit ’t raam, met lichte stemverheffing.
‘Jemig, wat reikt ’t geluid hier ver,’ zegt Rachel.
‘Dat moet ook in een dorp waar nooit wat gebeurt, & cafés zelden open zijn.’

Even verder staren meisjes vanuit hun kamer naar ons als we passeren. Op ‘t open raam zit nog een poster van Jamai geplakt.
‘Waren jullie voor Jamai?’ roep ik.
‘Jaaah,’ roepen ze enthousiast.
‘Ik vond Jamai niks. Ik vond Jim veel beter.’
Hevige consternatie in de meisjeskamer. Ze roepen ons dingen over Jamai na. Dat Jamai veel beter was. Wij lopen verder. Ze blijven roepen totdat we de hoek van ’t Pannenkoekenhuis om zijn gegaan.

‘Zullen we ook maar een pannenkoek nemen dan?’ vraagt Rachel.
‘Dat heb ik al jaren niet gedaan.’
‘Ik trakteer.’
‘Een pannenkoek is wel groot, hè?’
‘Ik neem een kinderpannenkoek met kaas.’
‘Da’s wel een goed idee. Neem ik een kinderpannenkoek met spek. Meer kan ik waarschijnlijk toch niet op.’

‘Eten kinderen zo’n hele pannenkoek op?’ vraag ik na afloop aan de serveerster.
‘Ja, hoor,’ antwoordt ze, ‘misschien niet met kaas; die vult wel heel veel.’
‘Oh, maar dan eten zij dat natuurlijk als maaltijd. Wij eten ’t als tussendoortje.’

We lopen via de brug over ’t Amsterdam-Rijnkanaal naar Loenersloot. De serveerster heeft uitgelegd dat ’t nog minstens 2 km lopen is voordat we daar een bushalte zullen vinden. Onderweg laten we omstebeurt een boer.
‘’t Was wel lekker, hè,’ zeg ik.
‘Heerlijk.’
‘Volgende wandeling duiken we meteen een pannenkoekenhuis in als we er 1 tegenkomen.’
Een uur later herinnert een oprisping van pannenkoek met spek & stroop me nog aan onze avonturen in Vreeland.

& Zolang Zijperspace blijft bestaan, herbeleven we avonturen.

vecht

‘Je moet bij honden altijd maar denken, van die honden, bedoel ik dan, die van ’t erf wild blaffend op je af komen rennen; je moet bij dat soort honden altijd maar denken: ze gaan niet verder dan hun eigen territorium. & Hun territorium gaat meestal niet verder dan ’t hek. Waar de oprit ophoudt, zeg maar. Da’s wel belangrijk als je aan ’t wandelen bent in een gebied waar je veel boerderijen passeert.’
‘Oh, wat schattig,’ zegt Rachel iets later.
‘Wat?’ vraag ik.
‘Dat hondje.’
Ik kijk even wat beter de woonboot in.
‘Vind je ’t niet schattig?’ vraagt Rachel.
Inderdaad ligt ’t kleine witte hondje er heel mooi voor pampus bij, midden op de fauteuil van de grote baas.
We zijn nog niet uitgekeken op ’t snoezige hondje of er weerklinkt woest geblaf voor ons. Op ’t erf van een boerderij tegenover de Vecht staat een hond ons wild toe te blaffen. Als we ondanks ‘t afschrikwekkende effect ervan toch door blijven lopen, besluit-ie op ons af te stormen.
‘Dit is een hond die niet echt een territorium heeft,’ leg ik uit. Opofferend steek ik m’n hand uit, zodat de hond verkennend m’n hand kan betasten met z’n neus. ‘Waarschijnlijk zwerft deze hond veel meer over ’t terrein rond de boerderij.’
Tot m’n grote opluchting steekt de hond z’n neus in m’n handpalm & loopt-ie vervolgens voor ons uit. Alsof-ie ons de kortste weg van zijn terrein af wil wijzen. Bij de brievenbus van de volgende woonboot aan de Vecht ruikt-ie hoe ’t met de buren gaat & laat-ie ons in de steek.

‘Kijk, als je dit soort wandelingen maakt, moet je heel vaak over stukken weiland waar koeien in staan. Ik heb ‘ns een wandeling om ‘t Naardermeer gemaakt, tenminste, dat was de bedoeling, toen moest ik ½erwege plots door een stuk land waar een 10-tal koeien stonden te grazen. Ik ben teruggekeerd & heb dáár,’ ik wijs naar de andere kant van ’t water, ‘aan de overkant van de Vecht, de tocht naar Weesp gemaakt. Ik had geen zin om via die koeien nog in Bussum terecht te komen.’
‘Ik denk dat ik ook niet langs koeien zou durven lopen,’ zegt Rachel.
‘Ik ben er zelf ondertussen geloof ik wel overheen. Afgelopen zomer in Engeland moest ik een paar maal langs koeien & met een stok in m’n hand durfde ik ’t wel aan. Koeien zijn banger dan de mens, dacht ik de hele tijd maar. & Ondertussen scheet ik in m’n broek.’

‘Maar ’t is vooral een kwestie van weten waar je loopt. Je moet eigenlijk op 3 dingen letten. Ik let in ieder geval op 3 dingen als ik loop. Anders houd ik ’t niet vol.
Ten 1e moet je zorgen dat je zoveel mogelijk op ’t midden van ’t pad loopt. Want in ’t midden is ’t pad ’t meest vlak. Da’s beter voor je voeten. Als je de hele tijd langs de zijkanten loopt worden je voeten onevenredig belast. Krijg je last van.
Dan moet je zorgen dat je altijd zoveel mogelijk afsnijdt. Afsnijden is een sport. ’t Gaat er misschien om dat je de hele wandeling maakt, maar dan wel via de kortste route. Nooit een stap te veel afleggen.
& Vooral als ’t heet is, je weet dat ik niet zo goed tegen de hitte kan, als ’t heet is & de zon schijnt fel, dan moet je zorgen dat de zon zo min mogelijk op je lichaam schijnt. Altijd in de schaduw proberen te lopen dus. Elke keer zoek ik dan naar de meest schaduwrijke kant van de weg. & Die probeer ik te vinden via ’t midden van de weg, liefst op een manier dat ik een zo groot mogelijke afstand van de gehele route afsnijd.
Moet je allemaal om denken.’
‘Ik heb ’t allemaal precies andersom,’ zegt Rachel.
‘Wat?’ vraag ik.

& Men liep door in Zijperspace.

gebakken

Ik heb ’t gebakken eitje herontdekt. Ik wou ’t gister nog aan Jeroen van m’n Delicatessen bekennen, dan had ik kunnen verklaren waarom ik niet zoveel bij ‘m kocht, maar m’n hoofd deed ’t me niet herinneren toen ik daartoe de gelegenheid had. Dat heb je soms wel ‘ns. Zal je zien dat ik volgende week door hem verwelkomd word met de mededeling: ‘Zo, dus jij hebt ’t gebakken eitje herontdekt.’
Ik weet van mezelf dat ’t iets tijdelijks is. Ik ben nou 1maal afhankelijk van vernieuwing, zeker als ’t mijn ontbijt & lunch betreft. De dagen mogen niet te veel op elkaar lijken, zeker niet in de vorm van dat wat ik in m’n mond stop. Daarom eet ik er ook altijd maar 2 met gebakken ei. De overige 4 boterhammen worden met paté of salami belegd. Of iets anders, als ’t maar afkomstig is van m’n Delicatessen.
’t Is een heerlijk ritueel, heb ik ontdekt. ’t Is niet alleen dat de gebakken eieren redelijk vet (al ’t vet is lekker, is 1 van m’n deviezen, dit telkens weer tot grote ontsteltenis van mijn darmhuishouding) m’n mond in schuiven, ’t is ook de rust die over me komt als ik plakjes ontbijtspek afsnijd, boter laat smelten, eieren breek, plakjes kaas schaaf. Onderwijl bedenk ik dan of een gebakken tomaatje er wellicht bij past, misschien wat extra peper, een teentje knoflook, of anders wat bieslook. Ik laat de zon door ’t keukenraam schijnen, observeer de takjes verzamelende merels, mors gloeiend heet theewater over m’n sokken, ik maak er een kliederzooi van, ruim ’t ook weer op, hoewel de koekenpan 3 dagen later met gestold vet teruggevonden wordt, & vermaak me kostelijk. Dat is: in alle rust laat ik alles over me heen komen, maar dat slechts op dagen dat ik er ook de tijd voor kan nemen.
& Wat ’t ook is: ik heb ’t idee dat je minder uit je mond stinkt als dat je een gekookt eitje tot je genomen hebt.

Zodat men ’t idee krijgt dat iedereen met graagte luistert naar wat er gezegd wordt in Zijperspace.

flaming (2)

We mochten meezingen, zo probeerde hij ons duidelijk te maken vanaf ‘t podium. We moesten ons eens lekker laten gaan. Want ook al speelden zij ‘tzelfde repertoire avond aan avond, ze probeerden er toch een feestje van te maken. Een feestje voor ons, hier in Amsterdam, hier in de Melkweg.
Ze hadden ballonnen meegenomen & in de zaal rond laten gaan; de zanger gooide regelmatig met confetti, zwaaide met een looplamp om z’n hoofd; & bovendien hadden ze zeker niet onaardig ogende meisjes aan beide flanken geplaatst, gekleed in levensgrote dierenpakken.
We zouden mee moeten zingen. Dat werkte bevrijdend. We zouden zien hoe heerlijk ’t gevoel zou zijn als we met z’n allen hardop met de tekst meezongen. Luid. Luidkeels. Ook al zouden we de regels niet allemaal uit ons hoofd kennen (de buurman zou dat toch niet merken door ’t lawaai), dan nog zou ’t bevrijdend zijn om met z’n allen de zaal te vullen met ons gezang.
Iedereen lachte. Nog nooit zo’n leuke preek gehoord om de mens te bewegen tot zingen, leek men te denken.
& De muziek begon. Op de achtergrond speelde een clip; de ballonnen werden ijverig door de zaal heen & weer geslagen; de olifant, de haan, de eend, de kat, de aap: ze begonnen allemaal te dansen.

Klik maar op 't plaatje, dan gaat de muziek vanzelf wel spelen (mits men in 't bezit is van de juiste programma's). & Als er genoeg verzoeken hiervoor zijn, wil ik dit nr desnoods wel vervangen voor de allermooiste van the Flaming Lips. Maar 1st zal men 't enkele dagen moeten doen met deze uitvoering.
(link niet meer beschikbaar)

Ik zong niet mee in de kerk. Net als m’n broer. Dat wilden we niet meer. We schaamden ons dood als iemand ons zou zien zingen. Stel je voor dat iemand ons betrapte op een valse noot. Of de baard die in de keel zat.
Stijf zaten we in de kerkbank. ’t Misboekje naast ons. Ook daarvan mocht niet gezien worden dat we die in onze handen namen. We kregen af & toe een stoot van Pa of Ma om ons ertoe te bewegen met aandacht bij de mis te blijven. Kregen we ’t boekje weer in onze handen gedrukt. Een vinger wees naar waar we gebleven waren.
‘Zing nou toch ‘ns mee,’ siste m’n moeder zacht.
We knikten nurks, hielden ’t boekje even vast, om ’t weer opzij te leggen zogauw de ouders zelf de mis probeerden te volgen.
Als we in de gaten gehouden werden, bewogen we onze lippen licht. Alsof we geluid uit onze monden probeerden te laten komen. We hoopten dat Pa of Ma niet in de gaten had dat ’t slechts lucht was. Dat was ook de reden dat we niet naast ze wilden zitten (‘t liefst stopten we een jonger broertje ertussenin); dan hadden ze de schertsvertoning eerder door & kon je een knijp in je zij verwachten. Soms pakte Pa de dichtstbijzijnde hand vast & kneep ‘m fijn. Dan moest je wel zingen. Met een chagrijnige kop deden we mee met de rest van de kerk. Zo’n kop zou God vast niet goedkeuren.

Ik hoorde 2 plaatsen van me vandaan een jongen hard ‘Yoshimi’ meezingen. M’n beide buren op ’t balkon deden niets. Ze lachten wel, maar daar bleef ’t bij. Ik had geoefend afgelopen week, maar dat mocht niet baten. Buiten ’t feit dat ik de tekst me allang niet meer wist te herinneren, was ’t schaamtegevoel nog veel te groot. Ik stond als vroeger in de kerk naar lucht te happen, de schijn op te houden, maar wel op zo’n wijze dat zelfs de mensen naast me niet konden zien dat m’n lippen bewogen (de zanger had dit van te voren als ‘mumbling’ afgedaan).
Ik lachte, dat wel, dat mocht iedereen zien. Tenslotte lachte iedereen.

In Zijperspace is men afhankelijk van de kudde.

gewoon

De schade die ik mezelf de dag ervoor heb toegebracht voel ik meestal pas als ik de deur uitga. & Zelfs dan voel ik weliswaar dat m’n benen niet zo graag willen fietsen als normaal, maar besef ik nog niet dat die loomheid veroorzaakt is door de overmatige alcoholconsumptie. Zogauw ik ‘onder de mensen’ ben, doet ’t zich daadwerkelijk gevoelen.

De dame van de bakker is ‘t 1e slachtoffer van mijn lusteloosheid. Lamlendig sta ik te wachten op m’n beurt, ik bestel m’n brood & in totale onoverzichtelijkheid overhandig ik 100 muntjes van 2 cent. Daar zal ze ’t mee moeten doen.
‘Dat zijn allemaal muntjes van 2?’ vraagt ze.
‘Ja, ik had alleen dit in m’n kassa zitten. Geen muntjes van 1. In ieder geval niet genoeg.’
Onzin. Ik had gewoon geen zin om te tellen. & Nu heb ik geen zin om na te denken hoe ik dat met een simpel zinnetje uitleg.

Op naar ’t volgende slachtoffer: Jeroen van m’n Delicatessen Berkhout. Uitgeput van 300 meter fietsen stap ik z’n winkel binnen. Hij stelt me enkele vragen met betrekking tot wat ik zou willen hebben. M’n automatische piloot voert ’t woord.
‘Ik geloof dat ik een beetje onder invloed van de dag van gister sta,’ excuseer ik me, ‘dus als er een walm van alcohol om me heen hangt, dan weet je waarvan ’t komt.’
‘Da’s grappig,’ zegt Jeroen, ‘ik heb net je stukje over geur gelezen.’
‘Geur?’ vraag ik apathisch.
‘Over die vrouw die zei dat je naar vanille rook.’
‘Oja,’ zeg ik plots wakker, ‘die dame die haar neus in m’n oksel stak.’
‘Juist, ja,’ zegt Jeroen licht gnuivend.
‘Ik had erg veel lol in ’t schrijven van dat stukje.’
‘Dat kon ik zien.’
‘Maar ik ben bang dat ik vandaag niet naar vanille ruik.’
Jeroen lacht. Ik laat ook even een glimlach over m’n mond glijden, maar weet ondertussen al niet meer waarvoor ik in deze winkel sta.
‘Oja,’ bedenk ik me, ‘ik moet ook nog iets van Amuhado hebben.’
Ik wijs naar een gerookte salami.
‘Hoeveel wil je daarvan hebben?’
Zulke vragen stelt-ie me anders nooit. Hij solt met me.
‘Oh, gewoon. Gewoon. Of gewoon gewoon. Wat doe je anders altijd?’
‘Om & nabij een ons.’
‘Doe dat dan maar gewoon. Sorry hoor, ik moet over alle vragen 10 minuten nadenken vandaag.’
We rekenen met elkaar af.
‘Prettige weekend,’ zegt Jeroen.
Altijd leuk als iemand weet dat mijn weekend op dinsdag begint.
‘Dank je. & Tot volgende week,’ roep ik door de deuropening terug, terwijl ik de fiets van iemand anders van slot probeer te halen.

Gisteren duurt nog wat langer in Zijperspace.

weggewist

Ik begin me steeds vaker af te vragen wat voor zin ’t eigenlijk heeft. Vooral als ik m’n vader zie die steeds minder vaak op zoek lijkt naar door hem vermiste woorden, maar ’t steeds vaker gewoon helemaal niet meer weet, alles kwijt is. Als ik m’n vader zie die grote gaten in z’n geschiedenis heeft zitten. Misschien is er wel meer gat dan dat er opvulsel van herinnering zit, durf ik af & toe te denken.
Als-ie ’t maar naar z’n zin heeft, hoor ik mensen zeggen, als ze ‘t over m’n vader hebben; ’t is belangrijk dat hij zich nog vermaakt. Maar in hoeverre blijft vermaak prettig als je ’t moment waarop ’t plaatsvindt ’t moment daarop alweer vergeten bent?

‘Kan jij je nou nog herinneren hoe ’t was toen Frank uiteindelijk optrad, afgelopen vrijdag?’ vroeg ik Fret.
‘Hm, nee. Toen hadden we al zolang zitten wachten & zoveel gedronken dat ’t eigenlijk langs me heen ging.’
Ik had ’t gevoel dat ’t achteraf allemaal gecomprimeerd was. Een optreden van minstens 15 minuten is bij elkaar gevoegd tot slechts enkele plaatjes die ik nu slechts met moeite bij mezelf kan oproepen.
Een band die speelde. Vriendinnen die ze aanmoedigden. Fret & ik die de jassen aantrokken & ’t schip verlieten.
Niet meer.
Voor die beelden had ik zo m’n best gedaan. Ik weet dat ik over een maand nog meer m’n best moet doen om me stante pede te herinneren dat ik op een bepaalde avond bij die gelegenheid aanwezig was. Over een jaar is misschien een enkel plaatje nog in m’n geheugen aanwijsbaar aanwezig.

& Dan: als ik op vakantie ben & landschappen zie, uitzichten ervaar, bestaan die ervaringen nog zogauw ik m’n rug ernaar toe heb gekeerd? Teruggekomen van vakantie, zonder foto’s, zonder ansichtkaarten, maar slechts beelden in m’n hoofd die langzaam worden verdreven door ‘t leven van alledag. De beelden van de mooie vakantie zullen zich moeten vestigen in m’n lichaam als een gevoel van tevredenheid ipv oproepbare eenheden in beeld & kleur, geur & geluid.
Als je een leuke periode hebt meegemaakt, maar je weet je de situatie niet meer voor de geest te halen, zit de lol dan evengoed nog in je lichaam? Net als dat een weggestopte vervelende gebeurtenis kan blijven hangen als een steeds terugkerend trauma.

Waarom heeft m’n vader die hele reis gemaakt van jong kind, langs volwassen vader, verantwoordelijke directeur, naar vergeetachtig hoopje mens dat geholpen moet worden als-ie naar de wc moet? Had-ie de tocht ook ondernomen als-ie van te voren wist dat ’t eind alles wat daarvoor had plaatsgevonden doet vergeten? Als uiteindelijk alles waarvan hij getuige was is weggewist.

Misschien is ’t wel de bedoeling dat men aan ’t eind van ’t leven ’t wegvagen meemaakt van alles wat vroeger heeft plaatsgevonden, zodat ’t minder moeite kost afscheid te nemen van ’t verhaal dat iemand zelf heeft helpen schrijven. Opdat men dan niet meer beseft dat men er onderdeel van is, bij gebrek aan ’t begrip van tijd in ’t hoofd, bij gebrek aan de geschiedenis van toen die zich steeds weer laat herinneren.

Als zelfs Zijperspace er niet meer is.

beachy head

‘t 1e Wat me opviel was dat Beachy Head zoveel met de dood te maken had. Bankjes kwam ik tegen, met gedenkplaatjes erop.
‘Hier zat Emma elke avond, 25 jaar lang, te genieten van ’t uitzicht dat ze had over haar geliefde stad, Eastbourne.’
‘Totdat hij niet meer de weg naar boven kon maken was dit de favoriete plek van James Winniter. Tot z’n 80e jaar bleef hij de tocht maken. We missen nog elke dag onze vader, grootvader, overgrootvader.’
Ik was op dat moment nog niet ½erwege de tocht naar boven. De dood had z’n eigen weg gebaand via bankjes & stenen, & legde daar nog steeds getuigenis van af voor de toevallige passanten, op hun weg naar de bovenkant van de bult.

’t Was een prachtig uitzicht, op de bank van Emma, over de stad Eastbourne. Ik dacht nog dat ik langer wilde kijken, maar m’n wandelende benen, de balans van mijn lichaam & rugzak, ’t zweet dat toch door zou blijven stromen, de belofte aan mezelf van een slok water zogauw ik boven was, dreven me verder omhoog. & Steeds weer trok een nieuw herdenkingsteken m’n aandacht. Ik sprak de teksten in op m’n voicerecorder, van plan ze later uit te schrijven, schichtig om me heen kijkend of niemand ‘t geheimzinnig in m’n vuist praten gadesloeg. Hijgend, zo hoorde ik ’s avonds op de camping, verwoordde ik de groeten van nabestaanden aan hun doden.

’t Werd steeds drukker. De paadjes breder, hoewel nog steeds smal, de mensen ouder & strammer. Hele gezinnen liepen tot mijn verbazing bovenop de heuvel die Beachy Head vormde. Ik vroeg me af hoe ze daar gekomen waren, niet op de hoogte van de drukke verkeersweg die nog geen 20 meter, soms minder dan 5 & toch voor mij niet storend hoorbaar, van me vandaan lag.

’t Contrast van heldergroen gras, dat vlakken vullend over de rug van de ‘downs’ glooide, met ’t letterlijke krijtwit dat dwars steil naar beneden donderde, plots ’t ogenschijnlijk oneindige leven afbrekend, was fascinerend. Je wilde dichter bij ’t eind van ’t leven komen, daar aan de rand van de steile wand, & toch zo snel mogelijk ver ervan vandaan.
Dit was de grens van Engeland; dit was ’t einde van de wereld zoals mensen zich ‘t in vroeger tijden hadden voorgesteld. Een plotse afgrond, die slechts met onmiddellijk neerstorten was te beslechten.

In de verte stond een vuurtoren. ’t Baken, ’t teken dat ’t allemaal niet zo verschrikkelijk vervaarlijk was als dat ’t er uitzag. Je kon ‘m op ’t uiterste hoge uitkijkpunt verderop zien staan, uit de kust stekend. Alsof ’t op ’t punt stond ’t hoekje om te duiken van de klif die nog net niet zo ver reikte. Ik gebruikte m’n 1-ogige verrekijker om te kijken of er misschien leven in de vuurtoren huisde.

Ik liep verder. ’t Was te druk. Ik schaamde me als ik m’n verrekijker of voicerecorder tevoorschijn haalde. Ik voelde me bespied door 100-en toeristenogen. Op jacht naar iets bijzonders. Fototoestel gereed om ’t vast te leggen. ’t Moment van z’n beweging te beroven.
Ik liep verder, met m’n rugzak. Ik was de enige die z’n eigen slaapplaats met zich meedroeg.

Je mocht niet te dicht bij de rand komen. Daartoe had men gaas gespannen op een afstand van 2 meter van de afgrond. De krijtrotsen brokkelden langzaam af; ze moesten beschermd worden tegen de vernietigende voeten van de mens, zo stond er aangegeven op borden die op de afscheiding waren aangebracht. Deze tralies voor de diepte maakten de afgrond nog afschrikwekkender. Ook al kon men er zonder moeite overheen stappen.

Ik hoorde vanavond pas dat Beachy Head een zelfmoordplek is. 10 Maanden na m’n wandeltocht daar. Een documentaire deed me dat verhaal. De meest populaire natuurlijke zelfmoordplek zou ‘t zijn. Door de natuur gecreëerd, niet door mensenhanden.
Ik zag mezelf weer lopen, maar nu langs onmetelijk lange rijen lijken. Beneden hadden die allemaal gelegen, beneden, ver onder mijn voortstappende voeten, die de grond beroerden waar de lichamen zich ooit afgezet hadden. Ik, onwetend, had niet eens bedacht dat men juist hier graag naar beneden stortte.

Een mooie plek, Beachy Head, waar groen, blauw & wit bij elkaar komt. In de verte zag ik toendertijd een zeilboot dezelfde kant opgaan als ik. Langs de kust, door de windstilte ong 5 km per uur, ‘t tempo van mijn wandelen volgend. Maar hij zag wat ik niet kon zien. & Ik nam waar wat hij niet waar kon nemen.

Nog is ’t beeld niet volledig in Zijperspace.