ehoiai (dl c)een moderne ‘catalogus van vrouwen’ in 26 letters

Of zoals de hand van Patty in die van mij lag. Onze handen, die getekend waren van ontelbare gepelde bollen, wreven de ongevoelig geworden plekjes een zomerliefde in.
We stonden op, ervan bewust dat dit ’t laatste moment zou zijn, reikten met onze vingers terug naar dat plekje waar ’t warm was, spannend, onbestemd, misschien wel iets voor de toekomst waar we nog geen weet van hadden, hielden nog even vast & gaven elkaar de 1e kus.
Zoetjes op de wang.
Zij lachte de lach die ik de hele zomer zou blijven onthouden. Met glinsterende oogjes, waarvan ik ’t wonder, onderweg naar onze vakantiebestemming, aan m’n ouders uitgelegd probeerde te krijgen.

Ik zat achter m’n vader in de auto. ’t Grootste gedeelte van de reis, die toch zeker 2 dagen duurde, deed ik niets. Ik las hooguit treurige boeken. Speciaal geselecteerd vlak voor vertrek. De stripboeken die m’n broers zoet hielden liet ik voorlopig liggen.
Ik vroeg bij wijze van verklaring, toen mij gevraagd was waarom ik zo stil was: ‘Hebben jullie wel ‘ns iemand met grijsblauwe ogen gezien?’
& Schaamde me de rest van de vakantie voor die vraag. Ik had onmiddellijk de moed opgegeven dat iemand zou kunnen begrijpen dat dergelijke ogen aanbeden konden worden.

3 Weken later keerden we terug in ’t nog immer warme Nederland. Heerlijk weer opnieuw om aan de slootkant te zitten, achter een bollenschuur. Ideale omstandigheden om de radio door een dergelijke schuur te horen schallen, over ’t geluid heen te schreeuwen om te vragen hoeveel kistjes zij had gepeld. Prachtig licht ook bij die spaarzame wolken om te zien of zij door die altijd schijnende zon veranderd was.
Maar er waren geen bollen om te pellen, er was geen reden om in een bollenschuur rond te hangen & de slootkant lag er verlaten bij. Ik kon ‘m zien liggen, vlak buiten Den Helder, als ik er met m’n broer met de trein op uittrok met onze tienertoerkaarten.
De waterstand was onveranderd. ’t Kroos nog even groen. & ’t Water stroomde nog steeds nergens naartoe.

De laatste 2 weken ben ik rond gaan fietsen. Ik kon me niet elke dag van de vakantie op m’n kamer in romans blijven verstoppen. M’n benen wilden leven, m’n ogen wilden licht, m’n hart wilde bonken.
Ik bestudeerde de kaart van Den Helder, zocht ’t adres waar ik een vakantiekaartje naar had gestuurd.
‘Hier schijnt de zon. We hebben ’t hier leuk. Groeten, Ton.’
Meer had ik er niet van durven maken. Wat schrijf je een meisje met een lachlach & glinsteroogjes van grijsblauw?
Ik besloot de zelfde kant op te fietsen als de ansichtkaart, maar niet te stoppen als ik ’t huis gevonden had. Stel dat ze m’n bezetenheid konden zien.
Dat ritueel volgde voortaan elke dag van die 2 weken, een enkele keer zelfs 2 maal daags. Ik had verder toch niets te doen dan verlangen.

De vrijdag voordat de scholen weer zouden beginnen kreeg ik een kaart uit Spanje.
‘’t Is hier heerlijk warm. We doen de hele dag niets. Ik ben al lekker bruin. Van m’n bollenpelgeld heb ik een radio gekocht. Daar luister ik mee naar de wereldomroep, om te horen wat voor weer ’t is in Nederland. We komen de allerlaatste vakantiedag thuis. Meteen de volgende dag naar school. XXX Patty.’
Ik vroeg me af wat die kruisjes betekenden, maar durfde ’t haar niet te vragen toen ik haar een jaar later weer in de bollenschuur tegenkwam.

In Zijperspace speelde men slechts de herhaling van die ene kus een miljoen keer af.

ehoiai (dl b)een moderne ‘catalogus van vrouwen’ in 26 letters

Of zoals Jeannette, die een bril droeg. Een grote bril. Ruime glazen overschaduwden haar ogen.
Een bril die ik midden in die jaren 70 waarschijnlijk ook niet mooi kan hebben gevonden. Hoewel ze duidelijk een product ervan waren.
Maar een mens vergeeft veel. Hij wil wel ‘ns een oogje toeknijpen. & In mijn geval was dat omdat Jeannette een vrouw was. Veel vrouw.
Voor haar leeftijd, gelijk die van mij, héél veel vrouw.

Bij haar heb ik ’t aanraken geleerd.
Zij zat aan mij, dus mocht ik aan haar zitten. Ik maakte m’n 1e wereldreis dankzij haar. Ze kreunde wel op een bepaalde toon, mocht ik de verkeerde weg inslaan.
Kreunen was ook de manier waarop we communiceerden. Kreunen, met smakken van de mond voor bepaalde accenten.
Was ’t lekker, dan hoorde je een kreun. Was er een vreemd geluid, dan klonk er een vragende kreun. Was ’t tijd om naar huis te gaan, volgde er een kordate korte kreun.

Ik probeerde haar semi-professionele communicatievermogen te imiteren. Onder haar begeleiding probeerde ik me ’t jargon eigen te maken.
Uh. Hmm. Mmhmm. Uhhum. Mwwoh. Oh. Mmmm.
Veel variatie was er niet. ’t Ging er slechts om welke intonatie je ’t meegaf. & Waar de handen zich op dat moment bevonden. Of als we lagen: 1 van de 4 benen.
Ik eigende me geleidelijk haar vocabulaire toe. 1 Die me eigenlijk helemaal niet stond.

Jeannette had zoveel lichaam, zoveel vrouwelijk lichaam ook dat dirigeerde, dat ik te veel moest nadenken. Ik was tijdens ’t zoenen constant bezig met te bedenken waar ik m’n handen naartoe moest sturen. Of hoelang ’t op een bepaalde plek moest blijven. ’t Zweet op m’n hand plakte vanwege bewegingloosheid al op haar huid terwijl ik probeerde aan te voelen of ik ‘m al verplaatsen kon. Wachtend op een bevestigende ‘hmm’, of een motiverende ‘uhhum’.
Ik wilde verder. Ik probeerde nog onontgonnen gebieden te bereiken. Maar de in mijn (door onervarenheid nog onwetende) ogen gigantische oppervlakte moest wel duiden waar ’t ontdekt wilde worden.

& Toen ik eindelijk bereikt had waar m’n nieuwsgierigheid me al die tijd naartoe had willen leiden, daar waar alle meisjesgeheimen zich samengebundeld hadden, waar ik geen weet van kon hebben omdat ik in een gezin van mannen, jongens nog, was opgegroeid, toen ik voelde waar ik slechts van had horen praten, met stoere verhalen, met zinnen die gekopieerd leken uit vunzige boekjes die ik in de boekenkast van m’n oudste broer gevonden had, uitgesproken door juist die jongens in de klas waarvan je niet zou verwachten dat die ooit een dergelijke ervaring zouden gaan meemaken, toen ik voelde dat ’t zweet op m’n handen, veroorzaakt door die gespannen bewegingloosheid, door de noeste arbeid ook die in ons beider mond plaatsvond, toen dit vochtige zweet in ’t niet viel bij de letterlijke poel des verderfs waar ’t nu in terecht was gekomen, toen, ja toen!, toen heeft zij ’t de volgende dag uitgemaakt.

Een paar dagen later liep ze met Jan. Rooie Jan.
Ze liepen samen door school. Arm in arm, samengebonden. Zij arm om zijn middel. & Hij heel doelbewust zijn hand op haar gat.

Daar was ik nog niet aangekomen in Zijperspace.

ehoiai (dl a)een moderne ‘catalogus van vrouwen’ in 26 letters

Of zoals Betsy naar de bovenkant van de lucht gleed van de ½e cirkel die de schommel bereiken kon, achterna gezeten door haar eigen krullen.
’t Zal wel zo zijn dat ze krullen had, maar ’t beeld is vertekend doordat ik haar 30 jaar later weer tegenkwam.
Ik zwabberde met m’n lichaam om de spijlen van de schommelconstructie heen. ’t Vriendinnetje Emma als nog ‘ns een extra blokkade. Zoals te doen gebruikelijk kwebbelde de laatste, terwijl koningin Betsy wijselijk wachtte tot ’t haar beliefde iets te uiten.
Emma hoorde me uit over vanzelfsprekendheden. De hele school moest ’t inmiddels wel weten, wist ik. De hele speeltuin ook, waar we ons op dat moment bevonden.
Waarom of ik daar stond, was de 1e vraag. Waarom er geen andere plekken waren om te staan? Wie ik leuk vond? Waarom ik niet thuis was? Moest ik niet naar huis?
Met als apotheose, dat waar iedereen op had zitten wachten, maar toch liefst zo lang mogelijk uitgesteld had moeten worden, in ons aller belang behalve die van Emma, dat loeder, dat mispuntig akelig schepsel, met haar scheve bakkes & ijl dunne spillepoten: Ben je hier dan misschien alleen maar voor Betsy?

Ik wist al wat rood worden was. Hoewel ik ’t nog nooit bij mezelf had zien gebeuren. Ik had al zo vaak voor de klas moeten staan & daarbij geen antwoord op de vraag van de meester geweten. Ik had al meermaals de lach van de volledige klas over m’n hoofd horen donderen. Ik had wel ‘ns de droogte van m’n mond gevoeld, de tong die wanhopig naar speeksel zocht om toch maar een antwoord te kunnen geven, geheel uit ’t luchtledige waar zich niets & niemendal aan tekst of ook maar enig woord bevond, slechts de imitatie van ’t gupje in de vissenkom van m’n jonger broertje.
’t Was een heet gevoel, alsof er plots ladingen warm water met m’n bloed vermengd raakten & in allerijl naar boven, naar m’n hoofd gepompt werden.

Vertekend dus, zoals Betsy daar door de wolken ging, haar mogelijk slanke kinderlichaam gehuld in de latere vermomming van een vrouw van net niet middelbare leeftijd, maar wel van boven gemiddeld gewicht.
Zoals zij daar nu zat, tegenover haar demente, scheldende moeder, met blozende wangen op haar beurt. ’t Bezoekuurtje van onze beide ouders, die inmiddels wat dichter bij hun kindsheid waren komen te staan.

‘Ik woon in Haarlem.’ ‘& Ik in Amsterdam.’ ‘Dit is mijn man.’ ‘& Ik ben alleen.’ ‘Ik doe aan bellen.’ ‘& Ik schenk bier.’
Zo vatten we in 2 minuten onze levens samen. In andere zinnen, in een ander formaat, maar de inhoud van ons gesprek kwam daar zo’n beetje op neer.

Emma ging weg. Op instigatie van de wenkbrauwen van Betsy.
Ze liet haar schommel los, liet zich vallen op de grond & de lege schommel bleef betekenisloos onordelijk heen & weer zwieberen.
Niet als uitnodiging, dat voelde ik wel aan. Nee, Betsy moest als enige hoog verheven boven de rest, vooral boven mij, blijven hangen. Soms op gelijke hoogte, maar dan al snel weer verder weg.
’t Werd tijd dat zij vragen ging stellen aan haar onderdaan, vanaf haar hoge, veel te hoge troon.

Ik weet nu pas dat haar vragen zacht hebben geklonken. Niet zo bits als op de momenten dat zij zich tegenover stoere jongens moest verdedigen in de klas.
Maar ze ging zo ver de lucht in, ze was zo onbereikbaar, dat kijken ’t hoogst haalbare leek voor mij.
‘Waarom kom je steeds hier bij de schommel staan?’
Ik probeerde te vergeten hoe de lach door de klas van 24 leerlingen kon rollen & hoe een bak heet water van m’n nek tot aan m’n kruin m’n huid verhitten zou.
‘Ik kom voor jou.’
Vervolgens rende ik hard, heel hard, terug naar huis.

& Ik zou Zijperspace nooit meer verlaten, zo was ’t plan.

leugens

Ik ga haar vertellen: ik ben de man die nooit scheten laat.
Ik kijk vaak uit ’t raam & staar nergens naar.
Ik ben er eentje die de afwas doet.
Zogauw ’t eten is gedaan.
Ik spoel alles om & doe de plee elke dag.
Planten krijgen water, hoewel ik ze niet heb.
& De tuin wordt ook goed bijgehouden, jawel.
Ok, ik stop maaltijden in de vriezer, maar daar eet ik slechts van als ik ’t laat heb gemaakt.
Liefst elke dag sta ik achter ’t fornuis.

Ochtend, middag, avond.
Ze bestaan allen voor mij.
& Ik maak me geheel niet druk om de regelmaat.
Die is er al.
’s Avonds een biertje, misschien wel 2.
Daarbij een boek, soms slaap ik in val.

Ik heb veel vrienden die ik nooit zie.
Allemaal kinders, tijd te kort.
Ook eet ik fruit, ja, ik eet fruit.
& ’s Ochtends geen koffie, da’s net zo waar.
Alleen maar thee, meer dan genoeg.
Ok, met veel suiker, slordigheidsfout.
Komt door m’n vader, die ’t ook graag had.

Verder ben ik eerlijk.
Discreet bovendien.
Ik zal niet over hem praten.
& Als ik ‘m zie,
Zal ik niets zeggen,
Behalve dan,

Dat ik ‘m mag.

& Ik weet nog steeds niet wanneer je je mond moet houden in Zijperspace.

zelfstandig

Ze komen binnen zoals een tante van mij haar dochters zou hebben aangekleed. Regenjassen, tot bovenaan de kraag dicht geritst. Haar in een staart. Rugzakken gevuld met dagrantsoen.
Ze kijken rond & als ze zien dat ik even niets te doen heb, komen ze op me af.
De 1 zwijgt, de ander spreekt in middelbare-school-engels.
Wat of ze zou moeten kopen.
Ik vraag haar terug waar ik aan zou moeten denken.
Ze lacht. Haar vriendin ook, op de achtergrond.
Zij, hier op de voorgrond, is de zelfstandige. ’t Meisje dat weet dat ze later wel mooi zal worden. Waarschijnlijk vinden de jongens op school dat al.
De ander is de volger. Zij grinnikt meer. Die vriendin van haar doet ’t toch maar weer. ‘Ik ben blij dat ze m’n vriendin is, want zelf zou ik ’t niet durven.’
Ze heeft net te bolle wangetjes & haar sproeten zitten op de verkeerde plaats. De jongens op school zien haar alleen omdat ze die vriendin heeft.

Maar ondertussen komt er nog niet een zinnig antwoord.
‘I hope you could advise me beers,’ hoor ik na de lach & de grinnik.
Ik zeg dat ze overal uit kan kiezen. & Dat ’t daarom handig is te weten welke kant ik op moet denken. Duits, belgisch, nederlands, engels? Er staat van alles, duid ik met m’n handen.
De grinnik op de achtergrond. Een peinzend koppie staat ervoor. Met een vinger die naar haar lippen wijst.
‘I had a friend,’ vertelt ze, ‘last year. He was drinking strong beers.’
Ze glimlacht naar haar vriendin. Die haar grinnik weer ten beste geeft.
‘Dus je wilt sterk bier?’
‘Ik wil wel eens proberen of ik dat lekker vind.’
We verstaan elkaars engels nog maar net.
‘Natuurlijk kan ik je dan wel helpen met wat uit te zoeken.’
Ze bedankt me. Ik begrijp dat ’t niet nu meteen moet. Dat ze later terug zullen komen.
& Achter elkaar verlaten ze de zaak.

Ze komen terug. Diezelfde middag nog.
Ik denk weer aan ’t vriendje van vorig jaar. Die, terwijl zij erbij zaten, bier aan ’t drinken was. Sterk bier. Bier dat zij niet kenden.
De stoerste jongen van de camping. Hun tonend dat ook zij zelfstandig konden zijn. Zonder ouders. Ooit.

Ze dwarrelen een beetje rond, zie ik door de drukte van dat moment heen.
Ze lopen naar de afdeling Nederland, steken over naar België, scannen vluchtigjes de bieren in blik af & belanden uiteindelijk bij de koelkasten. Waar we eerder die dag hadden staan praten.
Ze wachten tot ik tijd heb.

‘It is strong?’ vraagt weer de gespreksleidster van de 2, me een blikje witibier voorhoudend.
‘5 %,’ antwoord ik. ‘Not too strong.’
Er hangt weer een vraag ergens in de lucht, maar blijkbaar is die vraag nog niet in ’t juiste engels omgezet.
Willen ze nou net als dat vriendje van vorig jaar drinken, vraag ik me af, ‘strong’, of gaan ze een eigen keuze maken?
Eindelijk, gelijk met een aanmoedigende grinnik op de achtergrond, komt er een vraag. Een kort verhaaltje eigenlijk.
‘We travel around,’ zegt ze. ‘We leave Amsterdam. Next week we go back. Then we want to drink a beer. I know which beer. So I want to ask something.’
Ik glimlach m’n vriendelijkste, bemoedigende, engelstalige ‘ja’.
‘If we come in the morning, when you open…’
Ik glimlach nog maar weer een ‘yes’ te voorschijn.
‘Is possible to put in that beer in freezer? So later, we come back, at 4 o’clock, and then we buy beer.’
O ja, zeg ik, dat vind ik goed.
Ze zijn blij & keren zich om. Om een week lang weg te blijven.
In de deuropening hoor ik nog net een grinnik weerklinken.

Kijken hoeveel ouder ze zijn als ze straks terugkomen in Zijperspace.

dopje

Ik wil nooit dat m’n dopje mist. ’t Moet een vanzelfsprekendheid zijn, met ’t risico erin gebouwd dat ’t fout kan gaan.
De hoeveelheid fout is gelukkig dermate hoog dat ’t interessant blijft de wens van raken intens te verlangen.

Ik ben niet ontevreden als ik mis. Ook niet als ik per ongeluk achter elkaar door raak. Dat maakt eigenlijk niet al te veel uit. Gelukkig maar.
Maar ik moet 1 keer in de zoveel pogingen de bevestiging hebben, of juist de ontmoediging, dat ik ’t kan. Of juist niet.
Alles niet vanzelfsprekend. Alles tegelijkertijd wél vanzelfsprekend.

Gister gooide ik vanuit m’n onderarm, een simpele knik makend vanuit m’n elleboog, in de donkerte van een uur of 12. De lichten waren al uit, ik was kort ervoor al van plan geweest naar bed te gaan, maar ik lustte dat slaapmutsje op ’t laatste moment toch nog wel. Er was toch niets speciaals de volgende ochtend om vroeg voor op te staan.
Die knik met m’n onderarm, vanuit m’n elleboog, kostte totaal geen moeite. Ik wist ook dat ’t goed zat. Dat ’t geluid van ’t dopje tegen ’t metaal bevestigend klonk was al helemaal niet nodig.
Ik wist.
Daar had ’t bij kunnen blijven.
Hoewel de kakofonie van minieme opeenvolgende geluiden me sterk in m’n schoenen deed staan. Ik tilde kort m’n rechtervoet op. Tikte met m’n tenen ’t behaalde resultaat op de keukenvloer in.
’t Zijn minieme bewegingen. Niemand die iets hoort, er zich ook maar iets van aantrekt evenmin, maar de teen hupt toch even een nanoseconde op ’t zeil van m’n keukenvloer.

’t Klinkt allemaal tegenstrijdig. Ik wil niet dat ’t er toe doet, maar ondertussen juich ik van binnen dat ik ’t toch voor elkaar krijg.
Ik wil ook niet dat iemand er vanaf weet, maar beschouw mezelf wel als wereldkampioen dopjes-in-een-bakje-gooien.
Ik schrijf voor mezelf in gedachten de olympische discipline al uit.
Met handicap. Zonder handicap.
Per ongeluk stel ik mezelf al voor in een rolstoel. Of dat ik blind ben.
Dat is oneerlijke competitie, bedenk ik dan. Die moeten meedoen met de Paralympics. Die gemankeerde versies van mij.
Of nee, van mijn fantasie. Als ik daar sta, in de keuken, m’n flesje openend & de dop weggooi.
Dat is niet allemaal mij. Dat zijn allemaal andere personen van mij. In al die luttele seconden.

’t Mag raak. Maar ’t mag ook niet raak.
Zo soepel ben ik tegenover mezelf.
Ik wil ’t perse. Maar als ik van mezelf verlies, dan moet ik er niet mee zitten.
Eigenlijk een topsporter gelijk. Er naar strevend verbetering in jezelf te vinden. Gelijk wetend dat er nederlagen voor nodig zijn om motivatie uit te kunnen putten.
Vreemd eigenlijk, in die paar vierkante meters die mijn keuken uitmaken.
Een mens komt zichzelf ’t makkelijkst tegen als-ie zich op een klein podium begeeft.

Vanavond wierp ik, ditmaal bij vol licht, vanuit m’n bovenarm.
Je weet wel, arm op borsthoogte, nog net klaar met ’t openen van ’t flesje, flesje op aanrecht, arm geen tijd gehad om zich lui langs ’t lichaam te laten hangen.
Dus een horizontale streep zou m’n onderarm gaan maken. M’n pols er zwiepend achteraan.
Dat is niet de meest moeilijke. Eigenlijk best makkelijk.
Ik miste echter met 5 cm.
M’n arm gaf onmiddellijk de moed op. Deed de rest van de avond niets.
Ik heb m’n boek met m’n linkerhand omhoog moeten houden. ’t Loslatend als ik behoefte had aan een slok.

We hebben de dorstige ondanks alles gelaafd in Zijperspace.

cannabis

‘It smells like cannabis,’ zei de vrouwelijke douanebeambte.
Ze keek over haar schouder naar ons, na 1st haar collega’s een blik toegeworpen te hebben.
Hugh glimlachte. Ik deed maar even met ‘m mee. Daar op dat lage muurtje, waar wij geacht waren met onze gat op te zitten.

Hugh werd er bij geroepen. Om uit te leggen wat er mogelijk in de fusten zou kunnen zitten.
Van op afstand luisterde ik mee, zover als mogelijk.
Hij had ’t over vergisting. Resten bier. Resten gist. Allerlei stoffen die invloed hebben op ’t proces. Vooral als er lucht bijgekomen was.
Ach, ik verstond ’t niet allemaal. Kon ’t ook niet helemaal volgen. Ik kon me beter concentreren op m’n uitstraling.

Of juist niet. Ik wist op dit moment niet meer wat ’t beste zou kunnen zijn.
Nonchalant, belangstellend, verontwaardigd, geduldig, lacherig of ongerust?
Maar waarom zou je ongerust zijn als je zeker wist dat er niets kwalijks in de fusten zat?
Dus die laatste maar weggestreept.

Naast me zat een man die onze identiteitsbewijzen in de hand had. Hij maakte aantekeningen. Sloeg daarbij af & toe ’t paspoort van Hugh open.
Die van mij hoefde niet opengeslagen te worden. Dat was gewoon een kaart. Ter grote van m’n bankpas. Nadeel eraan is dat de foto niet al te duidelijk erdoorheen schijnt.
Dus keek die man me aan. Pas ernaast, ter vergelijking.
Ik zette m’n pet af, bril ook.
Ik mompelde iets als: ‘Maybe I should have done that earlier.’
Maar de man scheen zich aan niets te storen.
Van ons geval (hoe moest ik ’t anders noemen dan ‘geval’? ’t Was nog geen zaak, we waren nog niet gearresteerd, er was nog niets offiicieel) had-ie al meer dan 2 kantjes in zijn notitieboek geschreven.
‘Hé, een Moleskine,’ wilde ik zeggen.
Met de gedachte dat mensen met een Moleskine automatisch een band met elkaar hebben. Motorrijders zeggen elkaar ook altijd gedag.
Ik wist echter niet hoe je Moleskine op z’n engels uit moest spreken.
Moolskein? Vast niet.

We mochten verhuizen. Hugh in de bus. Ik in de bus. M’n pet weer op.
Er werden aanwijzingen gegeven. Douanebeambtes die duidelijk maakten welk gebouw we nu in moesten rijden.
‘They’re gonna scan them,’ zei Hugh.
Hij klonk niet ongerust. Hij liet ’t over zich heen gaan.
Dat zou ik dan ook maar gaan doen, nam ik me voor.
Hoewel ’t me wel verontrustte dat-ie aan de overkant van ’t Kanaal had gezegd dat we geen handel hadden meegenomen. Dat mocht niet bij deze veerdienst.
Nu was dat ‘t 1e wat-ie gezegd had.
‘We’re going to a beerfestival and got lots of empty kegs with us. 4 Of them are filled with beer. I do have the papers with me.’
Ja, als ze toen een leugendetector op me aangesloten hadden, dan hadden ze gemerkt dat ik stomverbaasd was geweest dat-ie nu opeens wel de waarheid had verteld.

De douane droeg de fusten om beurten richting scanner. Een kast met een lopende band van binnen.
Ze lieten er 4 doorheen gaan. De lege die naar cannabis stonk en 3 volle.
Ja, als je cannabis smokkelt, moet je iets dergelijks natuurlijk wel volstoppen, moeten ze gedacht hebben.
Hugh gaf een enkele keer wat extra info, indien verlangd.
Ik was op een bankje aan ’t moodhoppen. Een woord dat ik zo nobel was in ’t engels uit te vinden, om vooral m’n voorgewende maar wisselende gemoedstoestand te beschrijven. Ongerust kwam ook weer voor, want stel je voor dat Hugh wel extra geld had willen verdienen.

Ze lieten ons na een ½ uur gaan.
Maar voordat we wegreden liet Hugh me nog even aan ’t bewuste fust ruiken.
‘That’s their cannibis,’ zei hij.
‘Well, all the people attending the festival will be stoned this year.’
‘Those 4 kegs will do for all citizens of Canterbury.’

Gelukkig bleef Zijperspace nog aan de andere kant van ’t water gevestigd.

pont

‘Volgens mij fietsen we een andere route.’
‘Nee toch? We zijn dezelfde kant opgegaan.’
‘Maar op de heenweg zijn we langs een camping met allemaal stacaravans gekomen. Die heb ik nu niet gezien.’
‘Hm ja, da’s waar.’

‘Ik moet weer pissen.’
‘Alweer?’
‘Ja, als ik 1maal begin.’
‘Dan moet je minder drinken.’
‘Maar da’s niet gezellig voor jou.’
‘Nu ook niet. Kijk, ’t gaat zo weer regenen.’
‘Rij jij maar vast door. Ik haal je toch wel in.’

‘Zie je, ’t gaat hier heel anders. Op de heenweg reden we op een gegeven moment aan de andere kant van ’t kanaal.’
‘Ja, ’t ziet er hier heel anders uit. We konden vanochtend ’t water voor een groot gedeelte helemaal niet zien.’
‘& Waar moeten we nu naartoe?’
‘Ik weet niet. Jij bent degene met de kaarten.’
‘Ja, maar dan ga ik meteen nog een keertje pissen.’
‘Alweer?’
‘Als ik dan toch de tas los moet maken van de bagagedrager.’
‘Nu we zo stil staan voelt ’t ook wel raar in mijn kruis.’
‘Misschien is mijn kruis wel wat gevoeliger.’
‘Dat zal ’t zijn.’

‘Dit gaat niet goed.’
‘Nee, maar we kunnen ook niet terug.’
‘Ja, dat kunnen we wel. Maar dat duurt dan alleen heel lang.’
‘Is zonde van de energie.’
‘Maar als we binnen 10 minuten niet een normaal pad krijgen, kunnen we toch beter wel terug gaan.’
‘Ik rij vast vooruit om te kijken waar we uitkomen.’
‘Er rijden wel auto’s hier verderop.’
‘Ja, ik hoor ze.’

‘Hè, da’s een pont.’
‘Ja, echt. Een pont. Ik wist niet dat ze die hier ook hadden.’
‘Moeten we wel naar de andere kant van ’t water?’
‘’t Is ’t enige wat we kunnen doen. Of we moeten weer terug.’
‘Da’s nu te laat. De man van de pont heeft ons al gezien.’
‘O ja, hij komt al deze kant op gevaren. Dan kan ik net zo goed snel m’n regenkleding weer uitdoen. & Pissen.’
‘Alweer?’

‘We varen op de stroom.’
‘Hij gebruikt totaal geen motor. Maf zeg.’
‘Ja, hij heeft ook geen motor nodig. De stroom duwt ons voort.’
‘Maar hoe kan ’t dan dat hij héén & terug kan?’
‘Doordat-ie de kabels heeft veranderd.’
‘Dat snap ik niet.’
‘Nou kijk, we zitten vast aan die oude brug daar. & Door een andere hoek te nemen tov de stroming worden we teruggestuwd.’
‘Dan snap ik ’t nog niet.’

‘Sinds 1200.’
‘Zei hij dat?’
‘Ja, sinds 1200. ’t Stond ook op dat plakkaat.’
‘& Hoeveel auto’s kon-ie nou meenemen?’
‘O, ze hadden 3 tegen ‘m gezegd. Maar volgens hem niet meer dan 2 in 1 keer.’
‘Ongelooflijk. & Ze hebben wel de meest achterlijke vent er neergezet.’
‘Je hoeft ook niet zoveel te weten als je steeds dezelfde route neemt naar de overkant.’
‘Ja, z’n familie woonde hier natuurlijk al vanaf 1200. Mensen overzetten. Generaties lang. & Dan krijg je te maken met wat incest natuurlijk. De hele tijd dezelfde mensen.’
‘Zolang ze maar weten hoe ze naar de overkant moeten.’
‘Zag je z’n tanden?’
‘Die zaten er ook niet allemaal meer in. & Schots & scheef, met alleen maar zwarte plekken.’
‘Ja, dat was de reden waarom ik z’n duits zo moeilijk kon verstaan.’
‘Dat was duits zoals zijn familie al eeuwen sprak. & 1 keer in de week iemand naar de overkant brengen, daar leer je niet al te snel Hoogduits van.’

‘Waar moeten we nu heen?’
‘We moeten proberen weer aan de andere kant van ’t water te komen.’
‘Weet je ’t zeker?’
‘Ja, ’t kan niet anders.’
‘Maar niet via de pont.’
‘Nee, dat staat een beetje raar.’

Want aan de overkant zouden we weer een stapje dichter bij Zijperspace terecht komen.

bergman is dood


Hij is dood. De man waarvan ik bijna alle films heb gezien. Wiens films ook bijna allemaal, zo’n 3 kwart van z’n gehele oeuvre, in m’n kast staan. M’n videobandkast. Waarvan ik waarschijnlijk niets meer zal kunnen bekijken, want ze zijn inmiddels alweer 15 jaar oud. Vergaan. Zoals z’n maker weg is gegaan, vergeten zal worden, onbekeken ook, omdat er niets meer aan hem te bekijken valt.

Ik wilde ooit nog naar z’n eiland. Fårö. Een klein eilandje boven Öland.
Ik wilde ook ooit nog de film zien die hij over ‘t eiland had gemaakt. Zo’n beetje de enige docu die hij heeft gemaakt.
Beide plannen, dromen, zijn niet gelukt.

Hij was m’n held. 1 Van de weinige helden die ik mezelf kon bedenken. Een sjachrijnige man, gevoelig, snel uit z’n humeur, maar iemand die alles bij anderen voor elkaar wist te krijgen. & Iemand die gevoelens naar ‘t witte doek wist te vertalen.

Ik zat uren in de filmzaal van ‘t Filmmuseum. Ik moest zo snel mogelijk al z’n films hebben gezien. Ze hadden me afgewezen bij Kriterion, als filmprogrammeringmedewerker. Ik nam wraak door alles over films te weten te komen. Meer te weten dan zij die mij afgewezen hadden. & Ik begon bij Bergman.
Film is daarna niet meer wat ‘t geweest is, mijn filmbeleving in ieder geval. Er was niemand die zoveel verborgen tranen in een film wist te stoppen als hij. Ik bewonderde hem om die verborgenheid.

Hij is dood, 1 van de laatste helden van Zijperspace.