Selfmade

Er was een tijd dat ik ook de humus zelf maakte. Dat werd een beetje te veel. Om een beetje te kunnen rommelen, in de loop van ‘t proces de smaak te kunnen perfectioneren, was ‘t noodzakelijk een grote hoeveelheid te maken. Dat leerde al snel de ervaring me. Bovendien had ik dan ook een bakje voor Tineke. & Er bleek daarnaast belangstelling van collega’s. Kwam ik uit de kosten, dat was ook wel een voordeel.
Dat liep dus uit de hand. Want er moest ook een tekst bij. Bij ‘t recept. Alleen de ingrediënten oplepelen, dat is iets wat ik niet kan. Er moet een waarom bij. Of hoe ‘t zo kwam dat.

Dat is de reden dat de foto van m’n aanstaand ontbijt (als je dat letterlijk neemt duurt die bij mij tot vlak voor ‘t avondeten; ik krijg ‘t niet in 1 keer in m’n mond gestouwd) ook gezelschap nodig had. Naast ‘t beleg uitleg.

De green chilli pickle links; de fabriekshumus rechts; onderop ‘t brood.
Laat ik bij die laatste maar beginnen. Rechts heeft bovendien al genoeg aandacht gehad: ik maakte zelf beter & gevarieerder.

Ik kreeg voorschriften. Anderen noemen zoiets een dieet. Ik beschouw ‘t meer als een aanpassing aan m’n dagelijks leefpatroon. Ter meerdere glorie van mezelf & de daaraan gepaard gaande mate van leefcomfort.
Stel bij dat laatste zoiets als buikrommel voor, enige vorm van noodzakelijke petomanie (indien mogelijk zonder omstanders) & regelmatig gezelschap van een toiletpot. Maar dan vooral bij een zekere verandering in eetgewoontes liefst iets minder van dat alles tot gevolg.

Vandaar dat ik, naar voorbeeld van Tineke, besloot m’n eigen brood te gaan bakken. Eeuwigdurend. Zolang m’n lichaam dat aan zou kunnen in ieder geval, er vanuit gaande dat de verzorgsters in ‘t bejaardentehuis van de toekomst daar geen gewoonte van zullen willen maken.
Gezond, met diëtistvoorschrift spelt, luchtigheid zemelen, uitgestelde aftakelingsingrediënt walnoot & een verdere verdieping van smaak middels een bepaalde hoeveelheid gebrand graan.

Op een gegeven moment in ‘t niet al te verre verleden, maar toch enige jaren terug, zag ik een groen goedje in blik bij m’n favoriete toko in ‘t schap staan. ‘t Deed me denken aan m’n jaarlijkse deelname aan de ‘staff’ van een engels bierfestival, waarbij de slotavond opgevrolijkt werd door een barbecue voor de vrijwilligers, gelardeerd met restanten bier die niet meer goed op smaak was. Plus een keur aan potten pickles van Pataks, die toen nog nagenoeg onmogelijk in Amsterdam verkrijgbaar waren.
De engelsen wisten daar wel weg mee: door de pickles kon je vaak ‘t vlees op je buurmans bord niet meer ontwaren. & Zo wilde ik voortaan ook gaan leven.
Was er niet die dame die op enig moment in m’n leven verscheen & me voorschriften, weliswaar vrijwillig op te volgen, oplegde.
Vanaf die gedenkwaardige mijlpaal in m’n leven bevatte alleen ‘t potje Green Chilli Pickle van alle verkrijgbare Pataksvarianten geen fouten in de ingrediëntenlijst.

Toen kwam Corona in m’n leven. Eigenlijk hoor ik daar Covid19 te schrijven, maar ik pas me in deze aan aan de hedendaagse gezelschapstaal, ook al krijg ik altijd een dode-mussensmaak in m’n mond bij ‘t uitspreken van dat merk bier.
De Pataksfabriek bleek geen chinese groene pepers te kunnen krijgen, werd mij tijdens een conversatie van mondmasker naar mondmasker verteld door een tokomedewerker. Dat kwam door Covidgerelateerde exportverboden.
Dus heb ik thuis m’n beeldscherm aangezet & filmpjes van over de hele wereld zitten bekijken over hoe je dat goedje zelf kon maken. De meeste daarvan onverstaanbaar in een on-europese taal, maar waren wel ingrediëntondertiteld in ‘t engels.

Zodoende. Er staat voor de 3e maal een pan gevuld met m’n eigen interpretatie van wat die van oorsprong hindi mensen me voorgekauwd hebben. Dit keer niet té heet. Wel te zout. Maar juist dat doet ‘t goed met m’n niet al te veel bepekeld brood.
Over 3 à 4 maanden ga ik weer aan de slag & zal ‘t resultaat net zo onregelmatig in seriekwaliteit blijken als voorgaande versies & de diversiteit aan de Youtube-keukeninfluencers van hindi makelij.

Bij wijze van uitzondering is Zijperspace ditmaal visueel opgekleurd, maar dat ‘t vooral geen gewoonte mag worden.

Vlagend

‘t Moeten van opschrijven, van weten wat er is & was.
Je moeder die vragen stelde, vader die z’n hobby’s deed. Broers, welke ruzie’s we gewoon waren te beslechten.
Waar ‘t gevoel ophield dat je altijd verloor. & Als ik wilde dammen, dan gaf niemand thuis in een strijd van 1 op 1 zonder handgemeen.

Achter m’n bureau, niet meer dan een plank hangend aan de ‘systeem’-railingen van een soortement boekenkast, aan gene zijde die van m’n broer, dacht ik. Alsof ik niets anders dan dat wilde, overwegen hoe de wereld zich voegde, de relaties, wanneer ‘t ooit m’n beurt was. Zwijgend liefst, want dan klonk ‘t voor m’n ouders alsof ‘t huiswerk vorderde. De leegte tussen ons broers zich vullend met muziek op een pickup van niet meer dan hooguit 3 plaat.
We waren nog niet zo oud & ons verdiende bollenpelgeld, een begrip in onze regio, niet genoeg voor een verdubbeling of meer.
Bovendien was de 1e brommer voor m’n broer een droom. Variatie ontstond hooguit in meer gebrom als er meer zakgeld was.

Dat is wat mij mankeerde, geen droom hebben. Ik wist dat ik liever iets schijnbaars wilde bezitten, de fascinatie ervoor wilde koesteren door ‘t luchtig te voelen tintelen tussen m’n handen, m’n linker & rechter oog hun grensvlak.
Een boek met veel letters. Woorden met meer betekenissen. Planken gevuld met multitask bestuivende waarheden. Leegheid in m’n hoofd zodat ‘t zich daarmee zou kunnen vullen.
Dat ik links zou kunnen gaan waar m’n vinger de richting van de andere bocht aanwees.

Maar alles liet mij overkomen. De boeken vulden weliswaar vele leegtes in m’n hoofd, maar niet verantwoord. ‘t Was meer als een dijk waar de golven zich vanzelf weer terug zouden trekken. Slechts ‘t strelen der druppels een verdampende herinnering, een terugtrekkende beweging van zee-spijt ertegenop te zijn geklommen.
Waar ik zandstrand had moeten zijn. De absorberende werking die de kuil van een visiterende duitser niet zou kunnen vergeten. Noch, of zeker niet zíjn, als dank voor ‘t verblijven, nimmer weg te wissen vocht.

Ik droomde van blote borsten, juist in ‘t tijdperk dat ze zich onbekommerd toonden. Waar iets wat je gegeven wordt niet genoeg is & doet verlangen naar meer. Stranden vol, iets ten zuidwesten van centrum Den Helder. Ze bevestigden m’n zoete droom, maar 1tje die zich nimmer liet stillen.
Zo werd ik oud & keerde ‘t zich tegen me. Een hekel aan dat zand, maar toch kan de wind inmiddels niet hard genoeg van voren komen.

Men weet in Zijperspace dat al naar vlagende lucht neigt.

Late Kerstbal

<p>De goudwesp.</p>
©Piet de Boer 

Als men nog niet de Kerstboom heeft afgetuigd van alle kleurige tierelantijntjes: een goudwesp zou er vast niet in misstaan. Met hun verschijning vallen goudwespen namelijk behoorlijk op. Zelfs ondanks hun grootte: de kleinste heeft een lengte van niet meer dan 2 mm en op een enkele uitzondering van 2 cm is de rest ook niet reusachtig te noemen. De kleuren spatten er evengoed vanaf.

Een paar jaar geleden werd er een nieuwe goudwesp voor Nederland gevonden. Nog niet eerder hier vertoond. Zo kleurrijk dat het Jeugdjournaal er aandacht aan besloot te geven. Een van de redacteuren kwam met de naam Regenbooggoudwesp aanzetten, vanwege, men raadt ‘t vast al, al die verschillende kleuren die het beestje leek uit te stralen.
Helemaal niet gek bedacht, die naam. Want net als de echte regenboog die aan de horizon verschijnt tijdens natte herfstige dagen met een lage zonnestand, zitten de kleuren niet daadwerkelijk op het insectenlichaam. De buitenkant van een goudwesp is opgebouwd uit microscopische laagjes die in verschillende richtingen zijn gepositioneerd, waardoor (net als ‘t licht van de zon in geval van de regenboog) de golflengtes van het licht worden gebroken en in verschillende kleuren aan ons verschijnen. En dat is afhankelijk van de hoek: bekijk je de wesp van de andere kant dan kan wat eerst rood zag, nu groen lijken.

Net als het grootste deel van de wespen doen ze de mens overigens totaal geen kwaad. Ze kunnen niet eens steken, zoals vooral ‘sociale’ wespen kunnen.
Evengoed zijn ze bij bepaalde bijen- en wespensoorten niet erg geliefd. Het zijn namelijk koekoekswespen: ze leggen hun eitjes op het broedsel van een bij of wesp, de soort afhankelijk van waar de specifieke goudwesp in is gespecialiseerd. De uitgekomen larve eet het voedsel en vervolgens de gastheer op.
Wordt moeder goudwesp tijdens haar zoektocht naar plekken voor haar eitjes lastig gevallen, dan rolt ze zich op tot een bal. Alle breekbare onderdelen worden verborgen.

Dan zijn we dus terug bij de kleurrijke kerstballen.
Maar ook al laat je je Amstelveense kerstboom tot diep in de lente staan, het jaargetijde dat goudwespen weer verschijnen, dan nog zal ze zich niet in de buurt van je woonkamer begeven. Daar zijn deze wespen veel te bewegelijk voor en te veel op zoek naar de onderkomens waar de geliefde lekkernijen van haar kinderen zich bevinden.

Vanavond maar vega gegeten in Zijperspace.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Mesje

Je zou ‘t bijna zonder hoofdletter schrijven. Zo’n miniatuur. Hooguit goed voor ‘t snijden der enveloppen. Hoewel hij inventief genoeg was ‘t ook elders in te zetten.
De Zwitserse alpen. ‘t Afknakken van zeldzaam in zijn ogen. Niet omdat ‘t die waarde zou verhogen, maar juist zou behouden. ‘t Moest immers geboekstaafd worden. Geregistreerd, behouden ook, dubbelzijdig beplakt in weet ik wat voor truc. Z’n plastificerende technieken die hij ooit van iemand had aangereikt gekregen. Hij kon daarmee conserveren.
Nimmer vergeten de alpse bloemen van 3 weken zomerreces.

Er waren bladwijzers. Smal met verdroogd omhoog starende aren, berankt met tedere vluchtig kleine bloempjes. Ik leerde later de namen, enkele familienamen dan. Hun bergendom, alpen zo hoog, zouden mij nooit meer bereiken. Hoe zacht hij ze ook ooit vleide op ‘t plakkend vlak. Dat nog even spiegelde & uiteindelijk de lucht tussen beide lagen uit perste.
Niet voor ‘t definitieve einde, een onomkeerbaar ‘niet meer’. Maar meer voor een punt zonder punt, z’n hand wrijvend om elke stip zuurstof er uit te drukken, vlak tegen vlak, druppelsgewijs uitknijpend. Zodat ‘t eeuwig leven begon.

Een boeket van klein formaat. Hij gaf ‘t m’n moeder kado. Zodat zij haar steeds zeldzamere streekromans kon sieren. Van waar ik gebleven was in de aldoor voortgaande liefde die ze beschreven, gerelateerd aan zwartwitte foto’s die mijn, hun, geschiedenis moesten vertellen.
Een boeket dat weliswaar niet geurde, niet in al z’n bekoring riekte van ooit straks gepasseerde, voorbijgaande liefde, maar voorbij de dood gaande glorie. Stromende zonsopgang die plots ‘t dal tussen de bergen deed stomen & alles opnieuw deed ontluiken.

Verborgen in verloren streekromanerfenis ergens in ever lost Zijperspace.

Gepleisterd

Waarom men niet makkelijk over pleisters praat of schrijft, dat vroeg ik me af. Terwijl ik de lipjes die ‘t plakgehalte ervan moet beschermen, aan weerszijden van de wond weg trok.
Je wordt als vanzelf melancholisch bij zo’n handeling. De vermankte lege fles in ‘t zelden zo dik voorkomende schuim der zee die me lang geleden m’n meest zichtbare litteken heeft bezorgd, ondanks de bescherming die er 5 min later op werd gemetseld. M’n gymleraar die de wandeling had georganiseerd, gaf me, ipv een stempel van afgelegde etappe, een tedere geruststellende behandeling. In tegenstelling tot de mondelinge ransel die ons moest dwingen tot beter ringoefeningen, bokspringen, volledige & niet halfwassen salto’s van de maandagavonden, van 7 tot 8 uur elke week, uitgezonderd schoolvakanties.
Later 8 tot 9 met nog grotere eisen. De stinkende pubersokken in de kleedkamer net zo pregnanter.

Hij was daar blijkbaar niet gevoelig voor. Of misschien juist wel. Maar een huilebalk wist-ie teder van uitstromend bloed te ontzien.

Ik gebruikte mijn zakmes. Er moest een plastic koordje verwijderd worden.
Men zou zeggen dat ik met m’n padvindersachtergrond wel op de hoogte zou moeten zijn van in welke mate ik afstand moest nemen, met élk lichaamsonderdeel, van ‘t scherpst van de snede. Op zeer jeugdige leeftijd al ‘t ‘insigne boomstronk hakken’ behaald, daarbij er wijselijk op gewezen dat de snede nooit in de richting van enig lichaamsdeel mocht wijzen. Slimme vaandrig die overijverige kampvuursprokkelaars wist te beteugelen & onbekommerd levenslessen gratis & onopvallend meegaf. Weer vergeten bij ‘t latere daadwerkelijke vuur proberen te punten van de pijl die hoorde bij een daardoor nimmer afgemaakte boog.
Bloed, bloed, pleisters tot gevolg. Mond kon ‘t niet stelpen. Tijdens kampvuur niet, met dat plastic koordje niet.

Tuurlijk ook m’n moeder. Gewapend met onzichtbaar. De spuitbus telkens duidelijk in beeld, al lang voordat ze ‘t zou gaan hanteren. Maar ik, m’n broers net zo bevreesd, bij ‘t minste wondje wetend dat ze mij zou binden in een ingewikkelde greep, die ‘t mogelijk moest maken de onzichtbare pleister toe te dienen. Veel bijtender dan de verontwaardiging van Ma zelf die ons binnen zag komen met 1 van ons verminkt.
Martelwerktuig. Een bij voorbaat dreigement om geen avonturen te gaan beleven waarbij splinterende takken of verminkende stenen deel van ‘t spel konden vormen.

Maar ik, later, die een schreeuwende, gillende keukenmeid-performance uitoefende vriendin wist te beteugelen door onmiddelijk te weten hoe je moest geruststellen, een vlinderpleister zelf bereidend in handomzien, stelpend, verbindend, voor zolang ‘t duurt.
Ze had even vertrouwen, de pijn die wij elkander deden kort gestild.

De zakmes inmiddels verborgen in diepe groeven van Zijperspace.

Vlakhandig

M’n broer, 1 jaar ouder, legde me uit dat je sneller liep als je je handen vlakhandig hield. Vingers dicht tegen elkander & zorgen dat ze in dezelfde richting stonden als de rest van je arm.
De hoeken van ellebogen waren toegestaan, maar liefst niet te veel. Daarom vlakhandige armen maar vooral handen, heen & weer suizend tijdens de sprint: extra belangrijk. Windvang, of juist ‘t gebrek daaraan, was van even grote importantie. De armen een ietwat hoekig, gezien de ellebogen die niet anders konden, die je, ondanks dat gebrek, juist verder konden stuwen. Vanwege de rest die vlakhandig ging.

Dus we gingen.
Hard.
(waaschijnlijk onderweg naar de maandagavondse gymzaal van 7 tot 8)
& Terwijl ik dacht dat hij een zwabberachtige afwijking in z’n armcontrole had (die uitdrukking bestond toen nog niet), wist hij me toch elke keer te verslaan.

Ik had de indruk dat ‘t aan mijn dikke aanleg lag, die ik nog steeds met me meedroeg, van bij geboorte, die de reden was om mij Ton te noemen. Als dik. Rond. Zwaar. 1000 Kilo. Te weldoorvoed.
Carel wist daarvan. Met die voorkennis was ‘t makkelijk mij te verslaan. Kon hij sprookjes vertellen van vlakhanderigheid die mij zouden moeten verbeteren in voortvluchtigheid.

Soms voelde ik me ook wel over de aarde zweven, verlost van broer, onderweg naar doelen anders dan gemeenschappelijke school, hoewel in andere klassen. Doelen als ‘snel brood halen vanwege onverwacht tekort’, ‘tante krant bezorgen, want interessant nieuws & onze krant was al uitgelezen’, ‘uien voor andere tante -> winkels waren reeds dicht of die van ons goedkoper’, ‘zwembroek aan neef uitlenen vanwege afzwemmen voor diploma B’. Waarbij ik, naarmate de jaren groeiden vooral, steeds vaker op ‘t zadel van m’n fiets gezeten was in deze gratis bode-functie.

Maar dat weerhield me niet, hoewel reeds bedrogen, om de airplanningstheorieën van Carel op andere terreinen ten volle te benutten: voorovergebogen, benen dicht tegen elkaar (ondanks of juist dicht tegenaan ‘t frame), handen vlak met vingers vooruit gespitst, schuin omhooggaand, zodat de wind m’n hoofd over zou slaan, ook al was die reeds behoorlijk dicht staand bij ‘t stuur.

& Ik had ‘t idee dat ik daarin nooit verslagen werd. Hoewel m’n concurrentie meestal rustig rustend strips lezend thuis zat. Handen uitgestrekt aan beide zijden van de nieuwe Kuifje. 1 Jaar ouder, maar mijlen ver vooruit.

& Me straks vertellend hoe ‘t zou eindigen in Zijperspace.

In 1 klap

Het breedvoetvliegseizoen loopt alweer op zijn einde, maar dat deze afgelopen maanden aan de gang was, zal vast aan veel mensen voorbij zijn gegaan. Het hoogtepunt was dan ook gedurende de herfstmaanden, de tijd van het jaar dat de meeste mensen denken dat insecten een veilig heenkomen hebben gezocht of dat snel zullen doen.
Maar breedvoetvliegen zijn afhankelijk van paddenstoelen. En hoewel het hele jaar door aanbod van zwammen in de natuur te vinden is, groeit het overgrote deel tijdens de herfstmaanden.
Buiten mag het nat zijn, binnenin de verschillende paddenstoelen (iedere soort breedvoetvlieg heeft zo zijn eigen voorkeur) heerst het juiste klimaat voor de eitjes van de breedvoetvliegen. De eitjes worden larven en in die hoedanigheid verblijven ze na afscheid van hun eerste onderkomen in of op de grond, beschermd door een humuslaag van bladeren, takken en naalden. Eind maart/begin april kunnen dan de eerste soorten weer vliegend waargenomen worden.
De reden voor de benaming ‘breedvoetvlieg’ laat zich natuurlijk raden, maar je hebt een goede bril nodig om de bredere achterpootjes te kunnen ontwaren. Overigens hebben ze dat niet allemaal, maar indien aanwezig kan je aan de snelle wendingen die ze op bladeren maken merken dat ze er zijn.
Een aantal jaren geleden, bij de uitgave van een overzicht van de breedvoetvliegen die hier voorkomen, hebben ze allemaal een Nederlandse naam toebedeeld gekregen. Erg prettig, want zo’n naam geeft meteen een (ultra-)korte beschrijving van wat je van het insect kan verwachten. Vooral als ze verwijzen naar de waardpaddenstoel kan dat handig zijn. Kom je bijvoorbeeld een breedvoet tegen op of vlakbij een honingzwam, dan heb je een goede kans dat het om de grijze honingzwambreedvoet gaat. Zo’n beetje de meest algemene breedvoet die in regio Amstelveen rondwaart.
Pech met gokken als het dan toch de rode honingzwambreedvoet blijkt te zijn, die slechts een halve maand eerder verschijnt en verdwijnt.
Herken je een van de twee soorten zonder de begeleidende paddenstoel te hebben waargenomen, dan weet je dat die niet ver weg kan zijn. Daar is vanwege de grootte van de vliegen enige oefening voor nodig.
Van de 36 soorten breedvoetvliegen is de tonderzwambreedvoet zo’n beetje de bekendste. Niet bij het grote publiek, maar wel bij de paddenstoelliefhebbers. Deze breedvoet veroorzaakt namelijk de enige gallen die op paddenstoelen voorkomen. Als je deze tepelgallen op een tonderzwam tegenkomt, weet je meteen dat je met een platte tonderzwam te maken hebt en niet met een sterk gelijkende dikrandtonderzwam. Twee determinaties in één klap.

Men moet een beetje moeite doen om tepels waar te nemen in Zijperspace.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Requiem for a Father – The Durutti Column

Misschien was hij wel helemaal niet streng. Had ik de straf die somtijds mijn deel was te vaak als een onterechte reprimande beleefd.
Ik hoor hem lopen tijdens Requiem for a Father. Lege gangen, begeleidende galm, weerkaatsende muren. Strengheid ook.
De schreeuw die een meisje doet verstarren. Hoewel je realistischerwijs niet van een schreeuw kon spreken. Gewoon opheftoon. Een vol gebruik van de keel & mondholtes om ‘t te laten resoneren. Rekening houdend met de eerder genoemde muren plus de hoogte van ‘t plafond. In die tijd nog zonder demperprofiel.

De voortstappende hakken die hun tred vervolgen.
Waar een afstandelijke eenzaamheid uit klinkt.
Elke vooruitgang afzonderlijk klinkend, met donkerbruine toets.
Echo van de 1 wordt vervolgd in die daarop.

Waar ik ook ben geweest: ‘t mensen laten weten dat zoiets niet kon! Stem verheffen wat tot uitvergroting resulteerde. Je legt ‘t achter in je keel, schampt de wanden & de voort trekkende trilling doet de rest.
Heb je hakken tot je beschikking & je kinders blijven ‘t luisterbeeld behouden. Komen ze niet meer vanaf. De gangen, de holheid, de snelle, korte terugkomst van wat al geklonken heeft, daarbij alles meenemend wat ‘t omgeeft.

‘t Stapt voort, terwijl de kinders babbelen, een licht gekijf. Ze verzinnen nieuwe spellen, terwijl Pa de regels benadrukt door voort te schrijden. Alleen in een net wat sneller tempo. Waardigheid wel, maar koninklijkheid onttroond.
Vaderschapsontzag vooral.
U hoort de voortgang, voelt, denkt beter te weten, maar houdt wijzelijk de mond. Er was immers ook nog zoiets als onverwachts kladderadatsj.

Dan liever de stappen die hun onophoudelijke gezag voortplanten.

De dreiging hing in Zijperspace, maar stapte slechts voorbij.

Verdonkeremanen

Ik word inmiddels moe van ‘t schijnen van ‘t beeldscherm. Alles zoveel mogelijk op zwart. Ik wil niet meer dan nodig zien. Slechts wat noodzakelijk is uitgelicht.
Er verschijnen blauwe spots. Inktvlekken van ‘t lichte soort. Mispixels.
Hoewel zo nu & dan, niet constant.

Je probeert rustig te blijven. Jezelf, met tutoyeren overtuigen dat je toegesproken wordt door een wijze stem. Je wordt ouder papa, klinkt vals door de vale lucht in je hoofd. Schemer die naar ouder worden stemt, gelijkelijke aanname dat ‘t wel goed zal komen, maar evengoed uiteindelijk stopt. Een punt achter de laatst geschreven punt.
Zichzelf herhalend zodat ‘t woord waar wordt.

Ik zal in die toestand nog wel door kunnen typen, minder snel, want fouten vermenigvuldigen zich bij ‘t vingervlug trippelen over toetsen. ‘t Voelt heerlijk, maar terug backspacen maakt je altijd minder overtuigd van wat je zegt.
Stel dat je niet kan zien wat je spreekt, tot een brabbelen verwordt. Van: ‘Zuster, alstublieft, vervang mijn schrijflint.’ De woorden schijnen dan niet helder als voorheen.

Waar mijn vader wijzelijk tippex gebruikte, tot ‘t potje verkalkt leek. Meestal bleek dan tevens dat de zonen (wij spraken thuis in gemakkelijk meervoud wat dat aangaat) de verdunner te rijkelijk hadden laten vloeien. Vandaar de verspreide witte vlekken op ongeschreven woorden. De andere, misplaatste woorden, letters waren ‘t nog maar eigenlijk, niet meer weg te schonen.
Een gedeelde schaamte thuis. We deden ‘t allemaal richting in te leveren verslagen. Voor ‘t hoger doel, waar meneer de directeur, ons vader, zo op hoopte. & Tegelijkertijd zo streng op toezag.

Hoewel hij z’n vinger slechts zelden opstak als verwijtend geweer, verweer zo men wilt, was hij een orkaan die z’n tucht als directeur thuis nog even opnieuw botvierde. Hoewel slechts als ‘t fout ging, een slecht rapport, enige reuring over gedrag op school of bij geen zin de hond uit te laten, veroorzaakte dat dat ‘t geluid in huis gedempt moest worden door ‘t te overschreeuwen.
Maar ‘t ging vaak fout als je 6 keer dezelfde fouten kan maken in ‘t opgroeien van een gezin.

Hij had tippex om met dat wit z’n fouten te verdonkeremanen. Ik zie blauw gekleurde pixels om de gaten op te vullen. Of ‘t 1 met ‘t ander te maken heeft, doet er behalve de familierelatie waarschijnlijk niet toe. Ons moeder zijn vrouw zou ons tot rust gemaand hebben, ‘Niek, Niek!’, of ‘Ton, Ton!’: ‘Laat ‘t even gaan’, & of: ‘Laat ‘t los’.
Want zij wist wat hoofdpijn was, hoewel niet hoe ‘t te voorkomen. Evengoed deed ze haar best.
We kregen ‘t echter wel te horen als ‘t niet was gelukt.

Maar wrijven helpt wel in Zijperspace.

Nr 100: 26 Nov 2021

Ik heb in ‘t verleden kort bijgehouden wat er op de wc gebeurde. De spinnen voornamelijk. Ik deed er verslag van hier. Dat maakte ‘t mogelijk om de veranderingen bij te houden. Bovendien zorgde ‘t er voor dat ik m’n toetsenbord beroerde.
Na te denken ook.

M’n ouders kwamen bijv voorbij. De slechte momenten, hangend met m’n hoofd over de rand van de toiletpot. Blij dat m’n ouders bereid waren me op te halen & een dagje terug in ‘t ouderlijk huis te nemen.
Ik heb nooit gevraagd hoe ze daar tegenover hebben gestaan. Wat ze er aan hebben beleefd. Ik geloof dat we dat soort aspecten van gevoelsleven, hechten aan elkaar, niet deelden. Niet al te veel, niet al te duidelijk.

Tussen de regels door vooral. Men moest echter wel een goede verstaander zijn. Gelukkig kenden we elkander al lang. Dat hielp.

Vandaag vond ik de Satijnvleugelsikkelmot. Een zogenaamde ‘zeldzame soort’.
Ik had ‘t idee dat-ie ondertussen wel van die lijst gehaald mocht worden, al toen ik ‘m afgelopen zomer op een avond met speciaal licht in m’n tuin kon waarnemen. M’n tuin is groen, dat wel, maar de andere in de directe omgeving niet.
Nu de Satijnvleugelsikkelmot zich zelfs op m’n toilet heeft laten waarnemen, is ‘t allemaal niet zo spannend meer. Zelfs de herkennings-app heeft er totaal geen moeite mee mij met een zekerheid van 100% te overtuigen dat ‘t ‘m is.
‘t Beestje vindt ‘t gewoon machtig interessant om door een luchtkoker op avontuur te gaan richting warme zones, de relatieve kou van de douche- & toilettegels deren ‘m niet.
Wie weet heeft ‘t straks de kans zich onverwacht in een ander seizoen dan gewoon voort te planten. Ter meerdere glorie van ‘t ras & de verovering van de binnenshuize wereld.
Wie weet heet ‘t straks de Wc-satijnvleugelsikkelmot; de 1e motmug is al naar die plek vernoemd.
Dan heb je straks Wc-satijnvleugelsikkelmotten die alleen maar kunnen kruizen met die van hiernaast. Want die andere oorspronkelijken ruiken te veel naar de buitenlucht ipv de schoongeboende douchekamertegels.

& Ik: ik kijk omhoog.
In tegenstelling tot de spieren die belast werden tijdens de middagse naar-beneden-blik-sessies heb ik nu niet al te veel te lijden gehad. Die spieren waren druk doende er voor te zorgen dat paddenstoelen, anders: op of in die paddenstoelen zittende insecten konden worden aangetroffen.

Nu kijk ik omhoog & zie opnieuw die 3 spinnen.
Vast 3 zussen. Vast elkanders maaltijd straks, op 1 na. Misschien juist niet die ene die een mot op z’n tafel zag geserveerd vanmiddag & er nu met z’n volle buik zelf uitziet als de maaltijd.
Een dinner for two. Zolang ‘t nog kan & zelf nog niet gegeten wordt.

Druk bezig met herkauwen in Zijperspace.