verdwenen

Boek gekocht. Over kunst. Nussbaum. Felix.

Hij was opeens verdwenen. Hij was er plots niet meer. Zoals wel meer joden rond ‘t jaar 1944.
Vorige eeuw zou ik ‘rond ‘t jaar ’44’ geschreven hebben.
Maar in die tijd had slechts een enkeling de mogelijkheid te schrijven wat-ie wou, hier op ‘t internet.

Nussbaum.
Nussbaum.
Ik heb wel ‘ns van z’n naam gehoord.
Er ging me ook een lichtje branden toen ik
Verfemte Kunst
Exilkunst
Widerstandskunst

op de cover zag staan.
Dat moest een jood zijn, dacht ik. Een dooie jood.

Niet zo vreemd. Ik kijk alleen maar dode kunstenaars.

Ik gaf de man ‘t geld. Pinnen kon niet. Zo’n marktstal, waar een apparaat nog niet aanwezig is.
Raar als contant straks verdwenen blijkt te zijn. Ook op de markt. Of als je een noodruftige wat toe wil stoppen. Die zullen ze dan ook wel afgeschaft hebben.

‘U heeft iets gevonden?’ vroeg-ie terwijl hij ‘t geld aannam.
Wachtend op ‘t wisselgeld zei ik: ‘Ik krijg de krantenartikelen er gratis bij?’
Ze zaten tussen de schutbladen ingeklemd. Zorgvuldig uitgeknipt. Betrekking hebbend op ‘t onderwerp.
‘Ja, die gaan er over,’ zei de marktkoopman.

Of zou een boekenverkoper op een boekenmarkt liever anders willen heten?

‘… van toen er een expositie van hem was.’

Van toen.
Ik heb een boek van toen, dacht ik.
Méér toen kan een mens niet krijgen, of ‘t moet uit een erfenis afkomstig zijn.

Er zijn nog weinig mensen over die knippen in de krant. Ik weet dat m’n opa alles wat met een boek te maken had tussen de bladzijden geneigd was te stoppen.
Maar na zijn dood is die gewoonte bij de mensheid zo’n beetje opgehouden met bestaan.

‘Ja,’ reageerde ik, ‘daar wordt ‘t boek nog interessanter van.’
Maar te zacht om bij deze wind mezelf voor de koopman verstaanbaar te maken.

Ik zie de kartelrandjes van waar de schaar een kort moment de verkeerde kant op wilde gaan. Op een ander document zie ik de sporen van een scherpe lineaal die de bladzijden van elkaar heeft gescheiden.

Daar voor me buigt een oude man, de man die nog niet zo lang geleden van aarde verdwenen is. Hij drukt zijn bril wat dichter op z’n neus & slaat de volgende bladzijde om. Hij leest wie Nussbaum was. Hoewel hij dat eigenlijk al wist. Hij had ‘t immers al in de krant gelezen.

We lezen nog een stukje nieuws in Zijperspace.

henkie!

Hij is waarschijnlijk de koning van de Canta’s.
Henkie wordt-ie genoemd.
‘HENKIE!’
Zo’n Henkie. & Dan op z’n West-Amsterdams. Op z’n Slotermeers, zogezegd.
Waarschijnlijk met ‘sch’ geschreven. Want daar spreken ze ‘t waarschijnlijk nog zo uit.

‘HENKIE!’ werd er dus geschreeuwd.
Waardoor ik ontwaakte uit m’n roes & er achter kwam dat ik van achter bekeken & uitgelachen werd.

De Canta-koning. & Ik had ontdekt waar hij zich ophield.
Hij woonde dan wel niet in een paleis, maar hij had in ieder geval een oprit & een rondgang. Zoals ze dat elk jaar ook weer aanlegden bij Paleis Soestdijk, om ‘t defilé te laten plaatsvinden. Met een perkje in ‘t midden. Perk, mag je best wel zeggen.

Nou verklaart iedereen me natuurlijk voor gek, maar de omheining bewijst dat ik wel degelijk niet m’n duim onheus zit te bejegenen. Als in leeg zuigen tot de fantasie tot op ‘t bot is verbruikt.

Ik heb ook de bakbrommerkoning gekend. Die heette André. André Haasjes.
Jajaja, André Haasjes, zult u zeggen, laat me niet lachen.
Wel degelijk waar. Hij woonde in de Haasjesstraat & heette André. André zonder achternaam. Want dan zou men te makkelijk kunnen achterhalen wie hij was.
Dat hij de ongekroonde bakbrommerkoning van Amsterdam was, zei op zich al genoeg.

De bakbrommerkoning moest ook geld verdienen, dus kocht ik van hem een bakbrommer. Want zo zijn bakbrommerkoningen & zo gedragen zijn ware onderdanen zich.

Ik stel me zo voor dat Henkie de Canta-koning zich ook ong gedraagt. Ik zag in ieder geval op moment van aankomst 1 Canta uit de oprit vertrekken, 1 Canta langs de kant van de weg geparkeerd & 1 Canta triomfantelijk gestationeerd staan voor ‘t paleis van zijne hoogheid Henkie de 1e.

& Op ‘t moment dat ik dus de foto van m’n leven zou maken, zeg maar toen ik al heel tevreden was over ‘t feit dat men mij zo ongestoord m’n gang had laten gaan, maar daarbij niet gerekend had op de overburen van Henkie, die op z’n Slotermeersch (ach, een mensch past zich zo gemakkelijk aan) gezellig buiten hun koffie aan ‘t consumeren waren, toen de 4e Canta binnen 2 minuten mijn leven in kwam rijden & de bijbehorende bestuurder luidkeels om zijn imperator begon te schreeuwen, toen bekroop mij dus de stuipen, vanwege ‘t feit dat ik voelde dat 1 van die koffieleuten mij stiekem van achterop aan ‘t besluipen was om weldra aan zijne almachtige te verklappen dat ik zijn voertuigen op de korrel had zitten nemen.

Dus keerde ik me om, sprong op m’n fiets & voordat ‘t luide gebulder tot mij door kon dringen spurtte ik weg, weg, weg van ‘t ultieme Cantashot.

Men voelde ‘t nadonderen in Zijperspace.

lost

Een hoerenkast.
Zo noemde die man ‘t.
Ik wist niet beter dan dat ‘t een club was. Een club waar pas laat in de nacht ‘t leven op gang kwam.
In die tijd had ik ook nog wel ‘ns daar terecht willen komen. Ik zocht nachtcafés op om ‘t ochtendgloren mee te kunnen maken.
Maar een hoerenkast. Zo zei die man ‘t. Daar was ik nog nooit geweest.
& Nu zomaar een paar deuren bij mij vandaan.

Hij gnuifde een fluisterende gnuif. Hij was tenslotte bij een klant. Een klant van z’n baas, maar toch een klant.
‘Waar zit ‘t lek?’ vroeg hij vervolgens.
‘In de kelder,’ antwoordde ik.
Ik opende de deur voor hem. Maar hield ‘m tegen. Hij hoefde niet koppie onder te gaan.
‘O jee,’ verzuchtte hij zachtjes, waarna hij even stil bleef. ‘Ik denk dat ik m’n spullen even op moet gaan halen bij de hoerenkast.’
Weer een zachte grinnik.
‘Je maakt van alles mee in dit vak,’ voegde hij er nog aan toe voordat hij weer verdwenen was.
Pas aan ‘t eind van de middag zag ik ‘m terug.

Ik ben de dames ook wel tegen gekomen. Van oosterse afkomst.
Ze kwamen tot m’n schouder. Hooguit. & Toch droegen ze dezelfde vuilniszakken als ik richting afvalbak.

Massagesalon. Dat zei de loodgieter de 2e maal dat-ie langs kwam.
Wederom deed-ie 2 klussen tegelijk.
‘Iedereen is ziek,’ klaagde hij. ‘Ik ben nog nooit ziek geweest, maar zou ook wel ‘ns willen.’
Hij ging daarom z’n baas even bellen. Want wat had nou prioriteit? Deze kelder stond nog veel voller dan die van de massagesalon.
Maar god, als hij nou ‘ns wist hoe die mobieltjes werkten.
Ik toetste daarom maar ‘t nr in op m’n eigen vaste telefoon.
Na overleg mocht hij zijn spullen halen voor mijn spoedgeval.
‘Massagesalon,’ gnuifde hij weer.

Daar stond dus nu deze Canta. Maar de politie was tegen massage geweest. Alles wat met massage te maken kon hebben hadden ze dichtgetimmerd.
& Dat bij mij in de straat. Je maakt van alles mee hier.

Voor de rest staan we redelijk droog hier in Zijperspace.

gebeurtenis

Soms gaat het er om zo min mogelijk woorden te gebruiken.
Je ziet iets. Daar kan je ‘t dan bij laten.
Maar ik hou al veel te vaak m’n mond.

M’n deur is dicht. Voorkant en achterkant. Ik hoor slechts de geluiden die ik niet meer hoor.
Dat is lekker. Daardoor weet ik wat er gebeurt.

Maar ‘’t mag niet ongezien voorbijgaan. Iets moet beklijven.
Bij iemand anders dan.
Geen kinderen zorgt ervoor dat je een ander nageslacht gaat zoeken, denk ik wel eens bij mezelf.

Des te stiller ik ben, des te meer ik praat. Des te meer ik laat zien.
Seinen dat hier ook nog iemand de straat oversteekt. Bezig is de andere oever te bereiken.
Kleine boodschapjes.

U denkt: wat is nou een rode kar?
‘t Is niets. ‘t Is niet meer dan iets dat voorbij gaat.
Hij is niet mooi & hij raakt me niet.

Nou ja, ik denk over ‘‘m na.
Moet ook wel als je achter ‘‘m aan zit. Je moet weten waar je ‘’m kan vinden.
Een jacht moet je voorbereiden. Anders vang je niets.

Maar onderweg, ik heb het ook als ik rondloop, gebeurt er tijdens ‘t niets doen juist tegenstrijdig veel.
Kent u ‘’t verschijnsel van de slak die je plots aan een sprookje van vroeger doet denken?
Ik noem maar een voorbeeld.

Je moet niet stilzitten tijdens ‘’t wachten.
Ik zat op een boot naar Engeland waar mensen voor zich uit over zee keken, wachtend op de volgende kust.
Buiten de golven gebeurde er niets. Niets. Heel lang niets. Ik was blij dat ik tenminste hun kon zien gebeuren.

Zet die mensen dan maar eens neer.
Je kan een foto nemen.
Maar heb ik dan wel alles verteld?

Voor de rest niets in Zijperspace.

dijk

Ik kwam Remco tegen.
We hadden ‘t even over m’n broer. Of die nou wel of niet in Parijs zou zitten.
& Over m’’n moeder. Ik moest vooral de groeten doen.
‘‘Ook nog feliciteren?’’ vroeg ik.
Ja, ook nog feliciteren.
Of hij ook nog Canta’’s wist, vroeg ik ‘‘m vervolgens. Of er ook Canta’’s in Den Helder te vinden waren? & Waar?
Ik moest ‘‘m kort uitleggen wat een Canta was, & dat-ie rood moest zijn, maar toen wist Remco antwoord.
‘‘Dan ga je hier gewoon rechtdoor,’’ zei hij. ‘‘Dan kom je in de goede buurt terecht.’’
‘‘De Visbuurt? & De Vogelbuurt?’’
Precies. Daar waren de mensen minder draagkrachtig. M’’n moeder zou zo’’n ding nooit kunnen krijgen. Maar mensen in die wijken waren er op aangewezen.
‘‘Shit,’’ zei Remco, ‘‘normaal zie je er hier elke minuut 1 voorbij komen…’.’

De telefoon ging. Een geluk dat ik net naar ‘’t beeldscherm keek. Weer ‘‘ns vergeten ‘’t geluid opnieuw in te schakelen.
‘‘Wat ben je aan ‘’t doen?’’ vroeg ze.
‘‘Ik kijk naar Texel.’’
‘’Ooohhh,’’ reageerde ze.
Ze dacht aan vakantie. Altijd als ik Texel zeg.
‘‘& Ik kijk naar de Razende Bol.’’
Maar de meeste mensen weten dan niet waar je ‘’t over hebt. Afkomstig uit Den Helder weet je waar dat ligt: de ene keer links, de andere keer iets meer naar rechts.
Ze wilde alweer gaan praten. Haar eigen ding vertellen.
Maar ik ging door: ‘‘& Als ik me omkeer zie ik iets roods. Beneden aan de dijk op een parkeerplaats.’’

Ik was de hele stad door gereden. Op m’’n moeders fiets.
Ja, ze wilde wel weer gaan fietsen, had ze daarnet tegen visite verteld, maar ze was de laatste keer gevallen.
Nu zat ze ook weer met een verstuikte enkel. Maar m’’n broer had gezegd dat dat kwam door te veel tuinieren.
Ik kwam weer terug waar ik begonnen was. Voorbij de Kringloopwinkel. Remco kwam net naar buiten, daar aan de overkant.
Hij zwaaide. Ik zwaaide terug.
Hij vroeg, door z’’n hand te draaien & z’n wenkbrauwen op te trekken, of ik succes had gehad.
Ik stak een vinger op.
‘‘1tje Gevonden,’’ riep ik door de krachtige wind heen.
& Ik fietste door richting moeder.

Waar alles is zoals ‘t is & was in Zijperspace.

ferrari-recht

Een hardnekkig gerucht deed me opnieuw de telefoon in kruipen.
‘’Goedendag, u spreekt met Ton Zijp. Ik wilde graag spreken met de persvoorlichter van uw bedrijf. Of anders iemand van de juridische afdeling graag.’’
‘‘Dat kan. Met wie kan ik zeggen dat ik ´t genoegen heb?’’
‘’Met Ton Zijp.’’
‘‘Ik bedoel: van welke organisatie of instelling bent u?’’
‘‘O, ik ben van de Rode Canta Consumptie-Vereniging.’’
‘’Dat noteer ik even. De Rode Canta Consumenten Vereniging.’’
‘‘Nee, de Consumptie-Vereniging. Wij rijden nl niet in de Rode Canta. Wij consumeren ze slechts.’’
‘‘Goed, blijft u even hangen. Ik ga even voor u op zoek naar de heer Van Ballover.’’

Ik was benieuwd. Het lukte me warempel om telefonisch binnen te dringen in de Nederlandse afdeling van deze grootindustrieel. & Ik mocht nog een vraag stellen bovendien. In gedachten bereidde ik m’’n vragen nogmaals voor.
‘‘Met van Ballover, Juridische afdeling Ferrari Nederland.’’
Ik stak van wal.

‘’Meneer Van Ballover, mij kwam ter ore dat u paal & perk wil stellen aan ‘’t abusievelijk gebruik van uw merknaam Ferrari.’’
‘‘Ja, dat klopt. Dat doen we overigens in nauwe samenwerking met onze collega’s van Mercedes-NL.’’
‘’O, meent u dat? De Nederlandse afdeling van Mecedes?’’
‘‘Merrrrcedes, heer Zijp. & Daar heeft u gelijk de reden te pakken waarom wij ’’t tijd vonden in te grijpen in ‘’t abusievelijk & excessief merknaamgebruik van niet-rechthebbenden.’’
‘‘U zegt?’’
‘‘Excuseert u mijn juridisch jargon, meneer. Wij juristen komen weinig mensen buiten ons vakgebied tegen, wat nogal eens wil resulteren in onbegrijpelijkheid voor leken.’’
‘‘Geeft niets meneer Van Ballover. Maar legt u alstublieft eens verder uit. Ik begrijp tot nu toe dat Mercedes-NL niet kan accepteren dat er een bedrijf bestaat dat de naam Mecedes draagt. Maar wat hebben Canta & Ferrari daarmee te maken?’’
‘‘Nee, dat heeft u verkeerd begrepen. Mercedes & Mecedes zijn ‘‘tzelfde automerk, maar onder de Nederlandse bevolking bestaan er mensen die de ‘’r’’ missen op hun toetsenbord. Dit hebben we oa kunnen constateren in de Canta-community, maar gaat ook verder dan dat. ‘’t Probleem is alleen dat Canta-gebruikers hun voertuig afficheren als bijv een Ferrari-in-de-dop of een fietspad-uitvoering van de Mercedes. Wij moeten daartegen in ’’t geweer.’’
‘‘Hoezo dan?’’
‘’Wij zijn bang dat als deze ontwikkeling zich voortzet, men ‘’t beeld van de oldtime Ferrari dan wel Mercedes uit ‘’t oog zal verliezen, waardoor onze beide merken alsook de voertuigen zelf hun bestaansrecht gaan verliezen. De gewone burger verliest derhalve ‘’t gevoel met onze luxe wagens.’’
‘‘O ja. U bedoelt te zeggen dat uw auto’s harder mogen dan 45 km/uur? Geldt dat ook voor óp ’t fietspad?’’

Interviewen gaat de burger makkelijk af in Zijperspace.

noord

Ik ben een leuke gozer & ik doe goed m’n best, maar af & toe moet ik ook een beetje verwend worden.
Dat heeft ikzelf bepaald. Bij meerdere glorie van mezelf & op mezelf. Want niemand die me meer liefde geeft dan dat ene persoontje, moet je begrijpen.
Goed, ik dus op de fiets, half over kop richting Noord. Tussen ‘’t gebergte van de hoge golven inbetween 2 stadsdelen door. Terwijl dat mediamarket toch echt wel om 2100 sluiten gaat met z’’n kadaver. Dus vaart was van toepassing, want anders stond ik voor gesloten schuifsluizen.
Ik me om laten praten, zo gedienstig ben ik ook nog wel, van wil je zeiss, ikke ja, waarom niet leika, ikke ja, kan je goedkoper geheugen scoren, ikke ja, ben je wel meer geld kwijt, ikke oh, & hij: maar op den lange duur niet.
‘’t Zal allemaal wel aan m’’n jassie bekokstoofd worden, maar zo’’n eerlijke patjakker van een verkoper mag ik lijden. Hij zegt tenslotte dat-ie met deze betere resultaten kreeg toen-ie ‘m mocht testen van… Ja, van wie eigenlijk?
Nou ja, daar kwam-ie niet zo goed uit z’’n bektrekken, maar voor de rest had-ie een goed sprookje waar ik graag in geloven willen zou.
Alles goed in de verpakkingen laten zitten op de terugweg, want je weet maar nooit of je ‘‘m niet voor een betere veranderen wil uiteindelijk.
Daar ging ik me toch in een bocht bijna op m’’n dwarslesie! Die voorband wilde een andere kant omslaan als dat ik me bekokstoofd had. Kon ik iets anders ter hand nemen dan dat ik doorgaand graag mag bewerken in alle stiltes van de ochtendschemer als moeder de vrouw even niet om de hoek komt gluren, maar druk bezig is met koffie-latten & boterhammenzakken.
Ga ik me daar dus de hele weg terug af moeten leggen die ik heen in alle doodmoederustigjes had befietst.
God is ’’t zeker niet al te eens met m’n nieuwe troetelspeeltje waar ik alle wonderen des werelddelen mee vast kan registreren, pruttelde ik een beetje voor me uit tijdens die ellenlange mijls terug.
Maar wel heb je nooit! Kom ik, juist op ‘’t moment dat die klerenboot voor m’’n neus wegglibbert richting m’’n eigenste woonplaats, toch een leuk aftands wagentje tegen dat er gewoon om vroeg om op m’’n gevoelige plaat vastgeslempt te worden….
Nou ja, daar heb ik maar wat leuke kleurige blompjes omheen gezet, zodat m’’n wijffie niet gaat zeggen dat ik al dat geld voor z’n spreekwoordelijke kassukkut heb uitgegeven (ze zegt ‘’t altijd zo geestig, maar ja, daar moet je dat soort handelingen niet voor laten, heb ik dan bij mezelf).
Vandaar dus, ik zweer ‘’t je, die bloemetjes vond ze wel wat, maar onze nieuwe toekomstige auto zag ze niet eens staan. Even de volgende salarisronde afwachten, moppie.

Krijg je telelenzen kado om naar de uiteinden van Zijperspace te kunnen turen.

stokroos

Ik ben aan ‘’t oefenen. Voor de persconferentie straks. Een beetje droogzwemmen met mezelf.

V: ‘‘Waarom?’’
A: ‘‘Waarom wat?’’

Nee, nee, dat is te agressief. Maar ja, ’’t was ook een beetje stomme vraag. Zulke vragen stellen journalisten vast nooit.

V: ‘‘Waarom achtervolgen jullie al die rode autootjes?’’
A: ‘’Omdat ‘’t ons opeens opviel dat ze overal opdoken. Een beetje raar gezicht in ‘’t straatbeeld, vonden we. Bovendien hadden we ‘’t idee dat ‘’t gebruikt werd door een bevolkingsgroep waar we doorgaans weinig mee te maken hadden.’’

Ha, dat loopt tenminste. Maar geheid dat je daar een vervolgvraag op krijgt. Wat nou ‘bevolkingsgroep’; wat nou ‘weinig mee te maken’!

V: ‘‘U bedoelt dat u over ‘’t algemeen geen oog heeft voor de minder valide medeburger?’’
A: ‘‘Nou eigenlijk dat zij, net als wij overigens, op een bepaalde manier een sociaal geïsoleerde groep zijn.’’

Daar ga je moeilijkheden mee krijgen. Waarom zijn jullie zelf sociaal geïsoleerd, maken jullie die invaliden door jullie gedrag niet extra geïsoleerd, moet er meer aandacht aan jullie besteed worden of aan de minder validen?
Nee, aan dat antwoord kan je nog wel wat sleutelen.

V: ‘‘Waarmee u maar wilt zeggen dat u er wat van opsteekt?’’
A: ‘‘Inderdaad. Ik geloof dat de deelnemers aan deze foto-groep er, elk natuurlijk op zijn eigen manier, wat van leren. Ze leren op een andere manier kijken. Ze begrijpen dat een bepaalde bevolkingsgroep zich niet op plekken begeeft waar wij ons zelf regelmatig bevinden. & Wij gaan de kleur rood beter begrijpen.’

Je wordt te zweverig. Maar ga toch maar door.

A: ‘’We weten nu hoe hard een Canta door een stad kan scheuren. Sommigen weten nu te vertellen hoeveel bagage er in een Canta past. We hebben een duidelijker beeld over de sociale spreiding van dit transportmiddel. & Dan nog iets zeer persoonlijks: ik weet tegenwoordig dat stokrozen (tot voor kort was ik niet echt bekend met dat fenomeen, ondanks dat ze rond deze tijd van ‘’t jaar irritant in de weg kunnen zitten als je over de stoep wil fietsen), mits ze de juiste kleurschakering hebben, uitstekend in staat zijn om een alleenstaande Canta op te fleuren.’’

voorbij

Dit, dames & heren, toont de tijdelijkheid der dingen.
Waarbij u ‘dingen’ als een breed begrip moet zien. ’’t Kan van alles zijn dat straks aan onze belevingswereld is onttrokken. Eens was ‘’t er. Dan is ‘’t opeens verdwenen.
‘’t Klinkt simpel, maar ‘’t kan grote gevolgen hebben. Maar wie ben ik om u de geschiedenis voor te kauwen?
Wat mij er overigens aan doet denken dat niet zo ver verwijderd van deze locatie zich ‘’t Amsterdams Gemeentearchief bevindt. 1 Van de plaatsen waar men koortsachtig probeert dat wat was nog lang te laten wezen.
De laatste keer dat ik dat gebouw bezocht was toen een zekere persoon was komen te overlijden. Omdat men al verwachtte dat hij niet lang meer zou blijven leven & voor zijn ziekte als fotograaf in dienst was bij ‘’t Gemeentearchief, hadden ze een kleine tentoonstelling van zijn werk ingericht.
Al snel na opening bestonden zijn foto’’s nog wel, maar hij niet meer.
Wat mij er overigens aan doet denken dat de persoon in kwestie op Westgaard werd begraven, totaal aan de andere kant van de stad, waar afgelopen maandag een ander persoon, ik zal u niet onthullen in welke hoedanigheid ik bekend was met hem, ten grave werd gedragen. Ze hebben elkaar nog gekend, deze beide dode heren. De 1 maakte foto’’s, de ander loste puzzels op.
Ook die laatste bezigheid illustreert datgene waarmee ik begonnen was: de tijdelijkheid der dingen. Want zo gauw je je eerste oplossing invult, weet je dat ‘’t nooit meer ‘‘tzelfde zal zijn. 1 Stap dichter bij de al dan niet definitieve oplossing.
Dat was een woordspeling, dames & heren.
Wat mij er overigens aan doet denken dat ik nóg een zeker persoon heb gekend. Een persoon, ik zal u niet informeren op welke wijze ik met hem in contact stond, die de gewoonte had puzzels te verzinnen. Of laat ik ‘’t juister uitdrukken: hij verzon omschrijvingen van woorden. Sommige mensen plegen die omschrijvingen cryptisch te noemen. Hij zag ‘’t liever als zijn manier van denken.
Ook hij kwam te overlijden. ’’t Wordt allengs een droevig verhaal. Maar laten we voor een kort moment doen alsof we geloven in ‘’t hiernamaals & ons verheugen dat deze 3 heren, net als vroeger, gezamenlijk een biertje drinken momenteel. Maar dat ik niet meer degene ben die ze daar in voorziet.
Om af te sluiten, dames & heren, goed & wel gaat ‘’t er om dat ik vandaag, nog deze middag, opnieuw voorbij kwam rijden aan deze plek. U ziet ‘’t hier voor u. Wat schetst mijn verbazing dat, in de korte tijd die gelegen was tussen ‘’t moment dat ik deze foto nam & mijn terugkomst daar, ’’t verkeersbord veranderd was van ‘verboden in te rijden voor auto’s’ in ‘verboden in te rijden’. U weet wel: ipv een autootje in een rode cirkel, nu een witte streep in ’’t midden van een rood rond vlak.
Een geluk dat ik de Canta nog heb weten te herkennen in ‘’t bord. Maar jammer dat ’” t aan de nog komende voorbijgangers voorbij zal gaan.
Voorbij zal gaan.
Voorbij zal gaan.
Voorbij zal gaan.

Voorbij zal gaan in Zijperspace.

magmocht

We mochten een heleboel dingen niet.
Bijv te laat naar bed. Dat mocht niet. Zowel van m’’n moeder als van m’’n vader niet.
Dan mochten we ook niet aan tafel zonder onze handen gewassen te hebben. Soms moesten we ze beiden laten zien. Binnenkant. Buitenkant. Meestal als we terug waren gekomen van buiten spelen.
We mochten ook nooit neuspeuteren. Terwijl we wisten dat iedereen ‘’t deed.
‘‘Maar Pieter, dat jochie dat naast me zit in de klas, die zit de hele tijd aan de bel die aan z’’n neus hangt.’’
Dat soort verhalen hadden weinig zin. We mochten evengoed niet onze neus aanraken.
‘‘Dan pak je maar een zakdoek.’’
Dat deden we dan snel, voordat onze moeder haar zakdoek uit haar decolleté te voorschijn haalde & wel even in zou grijpen.
We mochten niet zingen tijdens eten, niet schreeuwen, niet rennen in de kerk, niet verder dan 5 meter voor onze ouders uit lopen.
Maar bovenal mochten we onze broers niet slaan. Hoewel ze wel altijd jou sloegen.
& Als je ’’t wel deed, dan kreeg jij een klap. Zij nooit.
Op ‘’t dak, dat ook niet. Of hard tegen een bal trappen, zodat-ie over de muur van de garage vloog & bij de buurman terechtkwam.
Of schelden op meneer De Boer.
Er waren een heleboel dingen verboden.
Sommige dingen, of eigenlijk de meeste, waren ook niet te begrijpen. Bidden mocht niet te hard, maar ook niet te zacht.
& Buiten de paden in ‘’t bos rennen, mocht ook al niet. Met de zondagse kleren in een boom was verboden, maar op diezelfde zondag andere kleren aan was een godsverbod.
Maar ja, dát woord, daar hadden we toch al niets van begrepen.

Dus hebben we besloten dat onze moeder, voor Pa is ‘’t al te laat, straks ook allerlei dingen niet mag.
‘‘Nee Ma, geen rode bloemen voor ‘’t raam. Dat mag niet. Straks gaan ze nog denken dat je een oud wijf bent.’’
Dat klinkt tenminste redelijk. Redelijker dan wat wij allemaal moesten laten.
Als ze straks met een rood karretje aankomt, dan zeggen we botweg: ‘Nee.’
& Ik denk dat iedereen wel zal begrijpen waarom. Ze krijgt dan ook geen uitleg.

Zullen we ‘ns laten zien wie er de baas is in Zijperspace.