Hond

‘t Voelt vreemd, die hond niet meer om me heen.
Stilte, die niet meer dezelfde is. Een geruisloos denken, staren: weg. Weten dat je de hele tijd in de gaten gehouden wordt, de veters van je schoenen, zo gauw je 1 van beide (‘t zijn er eigenlijk 4) in je hand neemt (bij de 2e schoen weet ze ‘t zeker & springt ze van de bank), een lus maakt, een 2e erachteraan, waar zij denkt aan riem.

M’n agenda is nu even anders, tot aanstaande maandag, wanneer ze terugkeert.
Of ik er dan meer van weet, van hoe ik me moet gedragen. Welke geluiden te gebruiken, kenbaar te maken wie ik ben, weten waar zij staat, is, weest.

De bovenbuur, & die van hiernaast, of zij me horen als ik met haar ‘praat’. Want dat is niet meer dan ingebeelde communicatie, zegt mijn brein, als alle zoetsappige emotie weggedruipt is. & Ik ondertussen realistisch wordt dat onze taal, dat wat ons gemeenschappelijk maakt, niet bestaat.
Voelen, strelen, ontklitten van zaden, dat wel. Bij dat laatste een virtuele hap naar m’n handen. Niet meer. Accepteren dat ik er ben, te lief om kwaad te kunnen doen, werkelijk toe te happen.

Ik pak de riem, inmiddels geheel verdwenen, ligt elders waar zij zich nog veiliger voelt, & laat me evengoed leiden naar stappen die ik anders nimmer zet. Naar bankjes in een park waar ik me van nature veilig voel, want steeds dezelfde als zij er is. Waar ik opeens vrij durf te spreken tegen dames die blaadjes van een iep bestuderen. Ik ben een dapper man die weer vrijuit spreekt, bladeren betast, & gecharmeerd word door een lach.
‘Je bent een bomenfreak als je bladeren betast,’ durf ik te zeggen.

Doortje kijkt opeens zelf toe of dit wel goed kan gaan. Ze ligt niet op dat bankje, waar mijn billen daarnet zaten. Maar ze kijkt toe. Is kalm. Kijkt nog eens toe. Snuift gras.
Ik doe een stap terug, mompel ‘bank’, weet dat ik alle verhalen heb verteld die de samenvatting zouden moeten zijn van hier zijn & zeg: ‘Doei.’

Of was ‘t ‘Doeg’?
Doortje denkt na over wie ik ben terwijl ik terugloop naar m’n zitplaats.

Er zit een hond steeds dichter bij me in Zijperspace.

Blackertiblackblack

Ik zet ‘t beeld stil precies op de overgang.
Kon je je voorstellen dat dat vroeger kon? Alles onder controle, de wereld overzichtelijk. We waren redelijk onderweg toen de ‘Afstands’ uitgevonden werd. De Remote.
Hoewel ik me afvraag of ze toen al wisten dat, ‘ze/hún’ van de productielijn & de daarvoor verantwoordelijken van de denktank, dergelijke mogelijkheden wel in ‘t verschiet lagen. Je knijpt ertussenuit & je weet dat je morgen op jouw commando opnieuw mag beginnen. Dat jouw wil democratisch is geworden, hoewel slechts een democratie van 1 tegenover een menigte van makers.
Jij bent waar ‘t begint of stopt, zij zijn afhankelijk van waar je beslist uit de lijn te stappen. Zij hebben er films over gemaakt (I am mad as hell and I am not gonna take it anymore), ze waren vergeten dat er navolging zou komen. Maar ja, ze hadden toen de techniek nog niet achter zich staan. Hooguit de productielijn, daar waar ‘t vertellen was begonnen, om van zo’n mogelijkheid gewag te maken.

Ik ben dus daar, op de grens van zo’n mogelijkheid, dat ik dat denk. Ik stel me namelijk voor dat ik kan bepalen dat ik ‘t beeld kan vinden die de leegte tussen de ene scene & de die daarop volgend kan vinden. Op ‘t nulpunt: we herbeginnen.
Ik ben volledig zwart. Kijk: ‘t beeld heeft me begrepen, want ik heb ‘m vast. In ‘t diepst…
Geen heden, niets wat voorbij komt, wat later evenmin.

Ik gebruik mijn spatieknop daar tegenwoordig voor. Hij is lekker dicht bij de hand. Moet ik mee oppassen, want 2 beeldschermen, 2 spatieknoppen. Ze kunnen convergeren. Beeldafhankelijk wat er te behapstukken valt.
Maar ik heb in ieder geval geen gezelschap, familie zo men wil, die strijd wil maken over de Remote.
Ik heb ‘m zwart, zo zwart heb ik ‘t zelden gezien. & Dat heeft me ontwaakt.

Ik doe een gebedje, neem er een Maria in mee, zoals Moeder me heeft geleerd, & duik weer diep. Zo ben ik van plan, maar morgen zal ik wel zien of ik écht koppie-onder ben gegaan.
‘t Zal wel eindigen in een zoetgevooisde kussen die me morgenochtend bij ‘t klaren van de hemel toespreekt.

Nog 2 handelingen voor ‘t echt zwart ziet in Zijperspace.

Elke-dag

Elke dag sta ik op ‘t punt te beginnen.
Ik hoef slechts m’n toetsenbord te beroeren. Flink roeren. Een hussel maken, zodat ‘t goede vanzelf boven komt. Niet geduldig zijn, maar alles laten gaan.
Zoals m’n buuv die me nu daarin stoort door ‘tzelfde te doen, recht in de pispot pissend. Laat ‘t gaan, ongestoord. ‘t Was me al opgevallen toen we als kind een nette buurvrouw hadden die blijkbaar ook af & toe haar panty plus al ‘t andere naar beneden trok waar de familie, die van ons, ‘t voor de rest niet kon zien. Of man & zoon. Dat je je niet voor kon stellen dat de panty, die ze altijd droeg onder haar wollen deken van de geringe variatie aan kniehoogrokjes, ooit plakkend naar niet plakkend aan haar benen konden voortbestaan. Zij knieën had, hielen ook, waar vlak boven alles bleef hangen wat anders daar hoog boven verheven was.
& Ik voelde me misselijk als ik daar aan dacht. Want dat doet een kind niet. Van sommige denksels moest je afblijven. Denksels die de muren van de buren overtraden. Ik wist inmiddels hoe dik die waren. Slechts 2 verticale lagen dik, een stukje lucht ertussen.
Vleermuisvriendelijk, zou ik nu denken.
Terwijl ik me nu druk zou moeten maken dat ik dat niet van buurvrouwen mag denken. Ook niet m’n huidige, of juist niet. Moeder inmiddels zoals mijn moeder toen was. Waar alles inmiddels naturel ging. & Er later achter komen dat alle vrouwen dat naturel deden. Zelfs de beste vriendinnen. De vriendinnen vooral die de deur open lieten staan om ‘t gesprek door te laten gaan, geen moment verliezend voort te zetten. ‘t Leven was bijzonder genoeg om er niet genoeg over te praten. Een dikke straal was ‘t bewijs er van. Uit mond, zelfs uit kont. Een binnenrijm dat op een gegeven moment vanzelfsprekend wordt.

Maar kijk, wij hadden slechts mannen, als in: kinderen waren we nog. Later werd dat bevestigd door ‘de groten’ in dikke boeken. Zij schreven ook over onbenulligheden die klein begonnen maar groot leken of bleken.
Nu pruttelt er middernachts een brommer, scooter, motor. Hij reutelt de nacht door. Gaat een conversatie met de buurt aan. Laat maar horen, ik ben hier. ‘t Is van een man die waarschijnlijk ook een moeder heeft die alles laat gaan.
Maar niet willen horen. Dat alles normaal is. Hij wil speciaal zijn. Hij keutelt zijn reutel zo hard mogelijk de lucht in zodat hij zich niet-vrouw kan tonen.

& Ik kakel door. Rampestamp mijn toetsen, de schrijfopdracht van meester Nederlands van Garderen gedenkwaardig: schrijf wat je te binnen schiet.
& Ik werd als enige genoemd na afloop van die les. Ik had zowaar niet m’n vinger op hoeven steken om te vragen voor wc-verlof, tóen al zwakke darmen, incl zenuwleiders, elke keer wachtend tot ze een reutelpauze konden nemen, ongehoord.
Een man, een jochie nog, die zijn schaamte kende & die niet anders kon dan die van hem bovenop anderen plakken. ‘t Stond ze goed, want dan leken ze tenminste een beetje.

Voor de rest evengoed een nachtdonkere sfeer, zo klinkt ‘t momenteel achter de gordijnen van Zijperspace.

Zuigmacht

Ik zal ‘t over de fruitvlieg moeten hebben. ‘t Is tijd.
Ontkennen heeft al een paar dagen geen zin meer: klappen in de handen levert te weinig resultaat. Daar staat minstens 1 nieuwe tegenover. Want wat gemist wordt heeft kans zich voort te planten & ik hoef geloof ik niet uit te leggen waar de fruitvlieg beoogt wereldrecordhouder in te worden. Ze zal dat natuurlijk nooit worden, maar ze gooit wel hoge ogen op dat vlak. In een poging niet ‘t wereldwijde web hier te gaan herhalen zal ik ‘t daarom daar verder niet over hebben. Ik heb ‘t weliswaar opgezocht, maar de foutieve info die ik tegenkwam deden me besluiten dit verder te negeren.

Hoewel ik wel even moet waarschuwen dat er niet ‘slechts’ 6 soorten fruitvliegen bestaan, mocht men de neiging hebben dat te gaan checken.
Er zijn er veel meer (ook alleen al in NL).
In mijn bestrijdingsdrang heb ik reeds opgemerkt dat er hier minstens 2 soorten rondwaren (of: tussen mijn klaphanden terecht zijn gekomen; zelfs in die korte flits kon ik onderscheid ontwaren).

Proefondervindelijk heb ik ooit mogen constateren dat de stofzuiger tot 1 van de beste bestrijdingsmiddelen behoort. Bovendien wordt je huis daar eens een keertje redelijk stofvrij van. Want tijdens een korte fruitvliegabsentie krijg je toch de neiging om de zuigfunctie ten volle te benutten. Ledigheid is des duivels oorkussen tenslotte.
Wat dat betreft is ‘t eigenlijk zonde dat ik zelf thuis nog niet te maken heb gehad met overmatig gebruik van mijn onderkomen door de fruitvlieg. ‘t Vindt altijd elders plaats.
Maar ik heb dan weer andere plagen.

Ik ben hier verantwoordelijk voor ‘t enigszins zindelijk achterlaten van dit huis straks. Zoals ik voor alles op moet draaien, want ‘t is hier net zo ‘rustig’ als in ‘t Amsterdamse, op 3 katten & 2 konijnen na dan (hoewel ik wel kort voor vertrek van huis heb geconstateerd dat er een pad in de kelder leeft & zo af & toe een muis boven ‘t systeemplafond, een enkele keer in een slof).
Dus zuiger ik ‘t stof hier, maar vooral ontvlieg ik ‘t fruit & andere zoetigheden.

Daar wordt een mens achterdochtig van. Bang dat ze de achteruitgang nemen, bijv. Want je denkt je best gedaan te hebben, alles langs te hebben gelopen, maar als je dan 5 min poogt te ontspannen van de aangerichte armageddon komt zo’n geluksvogel zichzelf even melden bezijdens mijn hoofd.
Dus zet ik de stofzuiger buiten. Onder een tafel. Ondanks die geïmproviseerde afdak evengoed niet als ‘t regent. Dit zijn nl niet mijn spullen. Een zekere verantwoordelijkheid dus.
Maar als de fruitvlieg dus een achterdeurtje tijdens de veelvuldig vallende regen weet te vinden verlies ik die andere verantwoordelijkheid uit ‘t oog.

Verwoed sla ik dan weer toe: ik & de stofzuigertuit met zuigkracht gericht & op volle kracht.
Wat er al voor heeft gezorgd dat ik een pen & een boterham- &/of vrieszaksluiter heb zien verdwijnen in ‘t gapend gat dat eigenlijk voor stof & vlieg is bestemd.
Dus als de bewoners straks terugkomen zal ik hen uit moeten leggen dat ‘t pennenparadijs ondanks de verdigitalisering nog steeds bestaat.

Hopelijk ver weg van Zijperspace, verweggistan voor fruitvlieggebroed.

Grensrust

Vlak over de grens richting Kranenburg ligt een onbestemd pad. Daar waar ik ga zitten is er geen weg verder meer. Hooguit 20 meter. Als ik die kant op kijk herinner ik me altijd de mensendrol die ‘t einde in geur markeerde. Verder moest je niet gaan, kon je niet gaan; de stank was overweldigend. Slechts een mens kon zo stinken. Maar dat wist ik pas toen ik ‘t wc-papier ontwaarde.

Toch kom ik er sindsdien steeds weer. Om op dat bankje te zitten, in de schaduw van wat overhangende elzen. Waar de Elzenhaantjes me als 1e insecten begroeten. Waarop ik vol hoop m’n telefoon pak om te zien wat er nog meer op de bladeren & bloemen leeft.
Aan zitten kom ik dan niet meer toe, als ik geluk heb. Af & toe loop ik terug naar de bank om een slok van m’n bier, ingeslagen bij de Rewe Getränkemarkt, te nemen om vervolgens 20 meter verderop nog een blaadje om te keren om te zien of die kromming in ‘t groen mogelijk een gal is waar een beestje huist.

‘t Is er saai. Vooral veld tot aan de einder, waarbij die is ingeperkt door rijen bomen aan elke zijde, zo te zien 1 rij dik. Geen bosschages te noemen.
Slechts zelden waagt een fietser tot hier te komen. Vorig jaar heb ik een stel heen gezonden die misnoegd hún vaste stek bezet zagen.
‘Sorry, 1 keer per jaar zit ik hier,’ in m’n beste duits.
Ze bleven ontevreden kijken, maar staakten uiteindelijk die strijd & keerden om richting hun balkon, parasol of misschien wel hun buren. ‘t Kon in ieder geval niet opwegen tegen deze plek, gespeend van passanten.

Nou ja, achter me, achter mijn rugleuning, voorbij ‘t watertje met beboming aan weerszijden, plus nog wat laag groeiend groen, daar rijden de auto’s. ‘t Verkeer dat de grenseconomie staande houdt. Brandstof & alcohol voornamelijk. Op de parkeerplaats in Kranenburg worden hele boodschappenwagens volgeladen met leeggoed, die je voor moet zijn als je niet een kwartier bij ‘t ‘Pfand’-apparaat wil staan wachten.

Eergister kwam er weer een fietsend stel terwijl ik voorovergebogen met m’n toestel in de aanslag stond.
‘Hé, verder kunnen jullie niet, hoor!’ liet ik hun weten.
‘Oja, ‘t stopt hier!’ zei de vrouw tegen haar achterop komende man.
In een oogwenk had ik mijn verleden verteld van mijn verblijf hier. 1 Keer per jaar. Dat ‘t een raar doodlopend pad was. Waarom ‘t hier zo rustig is. 4 of 5 Jaar geleden ontdekt. Dacht ik ook: ‘Hé, ‘t loopt dood.’ Maar sindsdien dus.
Maar dat van die drol de 1e keer, dat had ik niet hoeven vertellen. De mensendrol. Dat alleen mensendrollen zo konden stinken. Zo erg.

Ze keerden om.
‘Maar onthoud deze plek,’ voegde ik snel nog toe. ‘Een rustiger plek vlak over de grens zul je niet vinden.’

Ze namen een tot leven gewekte geur mee, weg uit Zijperspace.

Tepelvocht

Kiwi is van mij afhankelijk. Aandacht van de reeds langer aanwezige katten hoeft ze niet te verwachten. Zo zijn katten niet, zeker niet als ‘t niet de natuurlijke ouders zijn.
Bovendien tonen die 2 al geduld. In beperkte mate, zeker als we ‘t over Snoet gaan hebben, maar verder doen katten ‘t gewoon niet: geduld hebben of aanhankelijkheid tonen op volwassen leeftijd als ‘t niet voor eigen gewin zou zijn.

Dat zegt de niet-katliefhebbende mens in mij. Die tegelijk wel een beetje te doen heeft met de kreten van aandachtvragen van Kiwi.
Die dan natuurlijk vooral gericht zijn op mij, al moeten we ‘t geluid dan vooral vertalen naar ronken of spinnen. Ik ben haar plaatsvervangende soortgenoot. Misschien haar plaatsvervangende moeder.
Hoewel ik ook aan dat laatste twijfel, want ik ruik doorgaans niet zo poezerig. Met bovendien een geringe dosis vrouwelijke hormonen.

Maar Kiwi doet haar best mij poezerig te laten ruiken. Ze bespringt me, ze bijt me, ze zet haar nagels in m’n huid (heus, ‘t doet allemaal niet al te zeer, tenzij ik er van schrik), zodat ze nu een reden heeft om me plaatsvervangende moeder te noemen.
& Met dat instinct, de moederzoekende met sporen van haar eigen reuk over mijn lichaam verspreid, heeft zij mijn tepel gevonden. Dwars door mijn T-shirt heen.

Ik had ‘t pas door toen ‘t te laat was: haar pootjes met elk bijbehorende 5 nagels begonnen zich te spannen, te ontspannen, uit te strekken, in te trekken, etcetera, terwijl haar mond zuigende bewegingen maakte.
Ik had dat overigens te laat door. Was druk bezig met een boek. Zoals je doet als je op vakantie bent, ook al is ‘t dan een oppasverblijfplaats (met 3 katten plus 2 konijnen), waar geen huur voor betaald hoeft te worden. Verandert niets aan ‘t concept ‘vakantie’, toch?

Maar toen ik enigszins afgeleid was door wéér die nagels in die toch ook bij mannen enigszins gevoelige zone, toch even naar beneden keek, ietwat lager dan de horizon van met letters gevulde boek, bemerkte ik dat mijn tot matige proporties geschapen tepel aan rechterzijde (kijkers links), als ik ‘t vergelijk met de vrouwen die ik zoal meegemaakt heb met naakt torso redelijk klein geschapen genoemd kan worden, doorschijnend nat omgeven was door een zuigvlek op mijn shirt.

Toen heb ik dat kleinood met 1 hand weggesmeten. Nou moest ze ophouden met haar adoraties. Ik moest ook een normaal leven kunnen leiden op dit vakantieadres, gespeend van zuigvlekken die me nog meer van straat zouden houden.

‘t Is al nat genoeg in ‘t buiten van deze tijdelijke Zijperspace.

Coachtalk

Ze zei me dat ik dat dan maar eens moest proberen.
Ik knikte amechtig, vertwijfeld, niet krachtig. Maar was vooral druk doende alles te onderdrukken dat de vorige keer bij ‘tzelfde onderwerp boven was gekomen.

Kort & goed: dat onderwerp is dít! Waar men nu naar kijkt, wat geschreven staat, & niet verloren mag gaan. Dat ‘t onherroepelijke definitief grenzeloos lang blijft. ‘t Onoverzichtelijke in mijn hoofd geordend wordt, op wat voor discutabele manier dan ook, als er maar een vorm komt, ergens ingegoten wordt & substantie krijgt.

– Hoe of ik dat dan zou doen…
– Er een vorm aan geven, een onderwerp.
– Mensen die je ontmoet… Gesprekken die je hebt…
& Nog wat meer stimulans mij te laten antwoorden, antwoorden te vinden.

Ik zei dat ik niet kon navertellen wat ik had meegemaakt, conversaties van mensen, mijzelf incluis, kon citeren. Dat ik er achter was gekomen dat mijn geheugen niet op die manier werkte, hoe graag ik ‘t ook wilde.
& Ondertussen kwam de conversatie terug na een avondje Kolonisten met mijn collega’s. Hoe ik Fret uitlegde hoe een slipje werkte dat lusjes als een tanga had. Waarom ik ‘t toen wel had gekund.
Ik liet dat achterwege. Weer uitweiden, verhalen lang maken, weg van de essentie.

Ik zei dat ik bij onbenulligheden moest beginnen. Wat me overkwam, waar ik me mee bezig hield.
Niets bijzonders. Dat niets bijzonders vanzelf zichzelf zou ontstijgen. Als je jezelf maar blijft herhalen & daar variatie in probeert aan te brengen. Niet te groot, noch klein, maar m’n denkende typevingers weer moest trainen in ‘t onverwachte, in de hoek om lopen, de trap op gaan, een slechts voor blinden zienbare glimlach tonen.

Dat alles zei ik niet. Niet zo.
Maar m’n coach lachte haar lach van begrip. Dat moest ik dan maar doen.

Ziedaar, dit is Zijperspace, waar men toch al niet meer weet welke woorden zijn gezegd.

Colditz

Ik weiger structureel Nijmegen te zeggen, hoewel er een stijgende lijn zit in ‘t gebruik van de naam van de stad. Uit angst dat men mij niet begrijpt. Dat kruipt soms in de kleine dingen. & Ik verlies mijzelf soms in me verbeelden misschien wel te weten wat andere mensen denken, weten of op prijs stellen. Wat er uiteindelijk toe leidt dat ik me conformeer.

3 Weken zit ik hier. 3 Poezen, 2 konijnen.
De laatsten doen momenteel de gevangenen in Colditz na. Tenminste, die de mislukte ontsnapping via een tunnel probeerden. Ik heb de overtuiging dat ‘t de konijnen hier in Lent ook niet gaat lukken. Ik zie immers wat ze aan ‘t doen zijn. Ze doen wel stiekem, maar dat komt allerminst overtuigend over. Ook gezien de grote hoeveelheden zand waar hun verblijf ondertussen mee is opgehoogd.

Van de 3 poezen is er 1tje nog heel jong. De naam Kiwi past ook wel bij haar. Niet omdat ze er groen & fruitig uitziet (de mogelijkheid dat de normale bewoners daarom voor deze naam hebben gekozen komt me plots heel plausibel voor), maar meer omdat ‘t gevoelsmatig iets springerigs & onverwachts voor mij heeft. Woorden, namen, kunnen soms iets anders uitstralen dan waar ze oorspronkelijk voor bedoeld zijn.

Kiwi heeft dat. Ze wil bijvoorbeeld weg uit dit huis. Kijken wat de grotere wereld is waar haar 2 soortgenoten zo veel mogelijk in verblijven. Hier, in dit huis, doen ze niets anders dan eten & slapen. Maar zelfs dat proberen ze zoveel mogelijk buitenshuis te doen.
Des te meer ‘t me lukt om ze superplus voedselrijk katteneten te voeren, des te meer vogels ik hier waarschijnlijk in de buurt zal horen kwetteren.

Toch wil Kiwi ooit worden zoals zij. Ze zit nu op de smalle rugleuning van een stoel te staren naar ‘t grote hemelsblauwe luchtrijk gat dat boven ‘t schot schijnt in een poging haar te verleiden tot een leven dat ik nog niet wil laten.

Ik doe ondertussen een plantenspuit na, heb ik gister de normale bewoners laten weten. Niet erbij verteld dat dit dient om haar af te leiden van mijn dure veters in kwaliteitswandelschoenen, haar rondbanjeren over de eettafel waar ze alles interessant vindt ruiken, haar te behoeden van giftige planten & bovenal haar te weerhouden van een verder groeiend verlangen ‘t ‘buiten’ te verheerlijken. Dat gat boven ‘t schot (dat doorgang aan de grote katten geeft & haar gevangen houdt), die blauwe buitenlucht dat daarmee interessant schijnt, waar plots iets eetbaars voorbij zou kunnen vliegen, waar ze nu gelukkig nog geen weet van heeft.

Al boeken lezend wieg ik haar op m’n deinende borst straks met mijn ademhaling wel weer in slaap.

Voor de rest niets slaapverwekkends in Zijperspace.

De Roofvliegen van het insectenluchtruim


Foto: Piet de Boer

De vroege Roofvlieg was de mens ver vooruit toen hij misschien wel zo’n 120 miljoen jaar geleden de uitkijktoren uitvond. Het in Brazilië gevonden fossiele exemplaar bezat al veel van de kenmerken van de huidige vertegenwoordigers en had derhalve wel een goed uitzicht nodig om zijn maaltijd in de omgeving bij elkaar te vangen. Maar zijn nazaten, vooral diegenen die zich niet gingen specialiseren in de overzichtelijke zandgronden, hadden nog wel miljoenen jaren geduld nodig om van de schouders van mensachtigen te kunnen profiteren bij het scannen op prooien in de omgeving.

Niet dat deze insecten zich daar bewust van zijn: ze vinden zo’n boven het landschap rechtopstaand uitstekende gestalte, doodgemoedereerd druk bezig om in deze tijd van het jaar in de hitte een zonnescherm in het hete Amsterdamse Bos (de enige plek in de buurt van Amstelveen om enkele soorten te kunnen spotten) op te zetten, gewoon vanzelfsprekend handig om overzicht te krijgen over welke lekkere hapjes het niet kunnen laten in zijn nabijheid te gaan bewegen. Gewoon laten zitten die Roofvlieg, mocht het je tenminste opvallen in zo’n situatie: zo’n vlieg doet geen mens kwaad (hooguit als je hem bedreigt en mogelijk lastig gaat vallen kan het uitlopen in een akelig scherpe steek). Terwijl het beestje daar zit, vol in de zon, laadt het zich op en krijgt weer genoeg energie om een volgende vlucht te ondernemen als er een vlieg de euvele moed heeft te gaan bewegen. De onnozelaar kan in die actie plots onderbroken worden doordat de Roofvlieg het met een zekere accuratesse en timing uit de lucht plukt.

Ze houden van deze tijd van het jaar. Heet, en dan liefst nog wat heter op zonovergoten vlaktes. Vandaar dat veel soorten zich hebben gespecialiseerd in zandvlaktes. Dan hebben ze weliswaar lage oneffenheden als graspolletjes, takken of koeienvlaaien als uitzichtpost tot hun beschikking, maar weinig schaduw levert extra veel zonne-energie op. Enkele soorten gedragen zich als moderne versies van zonnepanelen: ze kantelen hun lichaam met de stand van de zon mee. Ook met die innovatie was de mens rijkelijk laat.

Roofvliegen zijn de piraten van het insectenluchtruim, waarbij het vrouwtje er ook niet onderuit komt een baard te moeten dragen. En waar je bij een zeerover een stereotiepe pijp zou verwachten, zit bij de Roofvlieg zijn steeksnuit. Daar zuigt het zijn slachtoffers helemaal mee leeg. Waarna een volgende sessie wachten volgt op zijn uitkijkpost hoog in de nok van misschien wel een onbenullig mens.

Altijd een zwak voor Roodbaard gehad in Zijperspace.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Beddenpislikeur

Sinds 1906 is de Paardenbloem een waardeloze plant. Dat is te danken aan Hendrik Heukels, die bekend staat als de man achter de Beknopte en de Geïllustreerde Flora voor Nederland. Toen hij bezig was een boek met Nederlandse plantennamen samen te stellen moest hij uit de overdonderende hoeveelheid aan benamingen een ‘officiële’ kiezen. Daarbij koos hij om deze in Nederland wijdverbreide plant gelijk te stellen met ‘Paarden’kastanje: ‘niet eetbaar’.
Blijkbaar had hij de benaming Molsla overgeslagen, verwijzend naar de geelgekleurde bladeren die men onder molshopen kon vinden en goed, want niet té bitter, eetbaar bleken. Maar goed, dat was armenvoer en wellicht werd van deze maaltijd niet gebruik gemaakt als men rijk en geletterd was. Ook in Leningrad werd tijdens de Tweede Wereldoorlog de Paardenbloem ingezet om bij gebrek aan groenten het vitaminetekort te bestrijden.
Men zou kort door de bocht kunnen zeggen: de Paardenbloem heeft er gedurende de eeuwen voor gezorgd dat armoe kon blijven bestaan en dat er tegenwoordig nog steeds veel Russen zijn. Wat betreft vitaminen scoort Paardenbloem anderhalve keer zo hoog als de nummer twee op de vitamine-A-topscorelijst van groenten.

Maar aangezien we in Nederland over het algemeen rijk genoeg zijn, kunnen we net zo goed minder gezonde dingen doen met deze plant. Wat zou je zeggen van het maken van koffie (die er niet als koffie uitziet, maar wel lekker naar noten kan smaken) door de wortel te drogen, te roosteren en vervolgens te vermalen. Dan zal men wel tot de herfst geduld moeten betrachten met het opgraven ervan en tegen die tijd is men dit verhaal alweer kwijtgeraakt in de krantenbak.
Het maken van bier met behulp van de bloemen is veel gedaan in Engeland (Dandelion Stout) en in België werd de microbrouwerij Fantôme onder liefhebbers beroemd door zijn jaarlijkse Pissenlit (Frans voor ‘beddenpisser’ oftewel: Paardenbloem). Ook dit is echter niet iets om thuis in Amstelveen te doen.
Mocht men echter nog een veldje dat welig tiert met Paardenbloem weten te liggen, schaf dan twee vrienden en twee lege flessen plus één fles wodka aan. Schenk in elke fles een gelijke hoeveelheid van de drank en vul de rest op met de bloemen. Zo min mogelijk groen: dat maakt het bitterder. Als bij het bloemenproppen op een gegeven moment het vocht de fles uit wil draait men de dop er op. Vervolgens thuis de fles goed schudden en donker wegzetten. Eventueel kan men ook nog wat sinaasappelschil toevoegen, maar de daadwerkelijke afwerking vindt plaats na twee weken als de smaak van de bloem de wodka in is getrokken: zeef de bloemen er uit en voeg zo’n 100 gram suiker toe en roer tot de suiker is opgenomen.
Nodig vervolgens uw vrienden weer uit voor een gezellig avondje Beddenpislikeur.

Als ze maar niet komen pissen in Zijperspace.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)