Loodrecht

Ze ging door de knieën, haar armen op m’n tafeltje. Hoe kundig ik ‘t nu aanschouw dat dit best een moeilijke opgave kan zijn bij haar lengte tov een kleuterlengte. Maar toch haar kin onder die van mij opdoemend.
‘Wat teken je dan?’
‘Thuis.’
Van toen in de tijd dat er nog schuine daken waren, schoorstenen ook. Dakpannen rood in korte straten, zodat je nog niet door had dat alles op elkaar leek. Naast die schoorstenen plus de dakpannen. ‘t Was vernieuwend toen ze ook zwart konden kleuren. Maar dat was pas toen ik krantjes in brievenbussen deed, ook in de nieuwe wijk waar dat normaal was.

Thuis. Maar dan van de zijkant bekeken, zonder dat ‘t in een rijtje stond. Plus een zebrapad. Die moet ik van om de hoek richting supermarkt hebben weggehaald. Een mannetje met hoed stak over.
De hond had ik weggelaten, want ik wist wel dat als ik alles recht deed ‘t tenminste zou kloppen.
Hoe teken je een riem, had ik ook nog bedacht. Waarna de hond definitief niet meer noodzakelijk was.

Ik haal de dingen door elkaar. De zebrapaden bestonden nog niet. Je had de oude stad, waar ik toen voor ‘t 1st naar school ging, en de nieuwe stad, waar het zwartwitte de veilige oversteek aanduidde. Waar de kleuterjuf vervangen was door de ABC-juf. Tekenen niet meer belangrijk. Eindelijk verlost.
Boeken lezen voortaan.

Maar juf was ‘t voorlopig nog niet met me eens. Ook al probeerde ze dat lief & enthousiast te brengen.
‘Knap hoor, zo’n huis.’
Knik.
Rood potlood in m’n knuist voor nog een daktegel.
‘Oh, en een zebrapad,’ besefte ze zich opeens.
Misschien was er wel een vroeg zebrapad richting kleuterschool. Ik weet niet waar ze die anders vandaan gehaald kan hebben.
Nogmaals knik evengoed. Knuist ondertussen knijpend, want ik zou haar laten zien hoe goed nog beter kon worden. In de vorm van schoorsteenpijp.
‘Hé, die schoorsteen staat nu scheef op ‘t dak,’ bedierf ze de pret van ‘t tekenen, want in een haakse hoek op ‘t dak.
Ging ze me ook nog eens uitleggen hoe dat werkelijk moest.

Een uur later m’n tekening zo te doen gebruikelijk aan m’n oma laten zien. Ongewijzigd enthousiast.
Ome Carel was er ook. Na zijn 1e opmerking wist ik dat ik een andere carrière moest kiezen.
‘Want zo vergiftig je jezelf,’ wees hij naar de rook die de weg van de schorsteenpijp volgde.
Hij deed ‘t even voor door de rook van z’n peuk uit te blazen. ‘t Verdween recht omhoog richting ‘t openstaande raam van Oma’s keuken.

Ik ben aan tafel de krant proberen te ontcijferen. Ik bleef steken bij de plaatjes, kon niet wachten tot ‘t nieuwe huis klaar zou zijn, al was ‘t dan in dezelfde, maar toch de nieuwe stad.
M’n moeder zou me zo wel op komen halen. ‘t Zou niet lang meer duren.

Ingenieurs moet je met rust laten in Zijperspace, tot je net zo grappig bent als hen.

Bladluis als fatale doorgeefluik

Een fotograaf wilde onlangs insecten groot brengen op de planten waar ze het meest van hielden (hun waardplant), maar moest al snel constateren dat de planten die ze bij het tuincentrum had gekocht er juist voor zorgden dat binnen enkele uren de beestjes kwamen te overlijden.
Wil je dus natuur in je tuin, een zogeheten ‘natuurlijke’ tuin, waar insecten zich thuis voelen omdat hun tafeltje gedekt is met hun waardplanten, dan kan uiteindelijk blijken dat je een gifbelt ingekocht hebt.
Al die planten die geen ‘biologisch’ label hebben, worden van tevoren behandeld zodat ze er lang goed uit blijven zien. Liever geen gaatjes in de blaadjes veroorzaakt door knabbelende insecten, dus krijgen ze van de teler een voorbehandeling. Zo’n zelfde als een niet-biologische boer met zijn land doet.

En al dat gif, afkomstig van zowel boeren als telers, blijkt verstrekkende gevolgen te hebben voor de natuur. Een groot gedeelte van de ongedierte-bestrijdingsmiddelen komt namelijk niet op de plek terecht waar het voor is bedoeld. Zo’n 95% mist zijn doel en landt naast het gewas en zakt vervolgens de bodem in, waardoor het via wortels langzamerhand door planten en bomen wordt opgenomen.
Dan is natuur opeens geen natuur meer, maar een mortuarium. En dat geldt volgens wetenschappers die onderzoek hebben gedaan naar de sporen van de gebruikte gifmiddelen ook voor natuurgebieden inmiddels.

Kortgeleden werd de Rode Lijst voor Zweefvliegen gepresenteerd: een inventarisatie hoe deze insectengroep er momenteel voor staat.
Met de meeste soorten blijkt het niet goed te gaan. Specifiek de zweefvliegen die gebonden zijn aan bomen doen het erg slecht. En men vermoedt dat bladluizen die bomen als voedselbron gebruiken daarbij een doorgeefluik zijn. Bladluizen zuigen sap uit de bladeren die waarschijnlijk, door al dat gebruikte gif in Nederland, een hoge toxiciteit hebben. En veel van de bedreigde zweefvliegen zijn voor hun voedsel afhankelijk van boombewonende bladluizen. Er zijn nog wel meer insecten die afhankelijk zijn van deze bladluizen. En de volgende vraag die daarop volgt: hoe gaat het ondertussen met insectenetende vogels?

Het is belangrijk dat de tuinen groener worden. Minder steen, meer plant. De toch al hete zomers tegenwoordig zijn beter uit te houden in een groene tuin. En als iedereen zijn tuin aantrekkelijk maakt voor de ‘echte’ natuur door gifvrije planten er in te laten groeien wordt het voor insecten een stuk veiliger. Bezoek daarom de biologische schappen in het tuincentrum. Het is belangrijk dat er straks nog genoeg biodiversiteit op aarde is en daar spelen de insecten een grote rol in. Elke écht groene tuin kan een bijdrage aan leveren aan een gezondere natuur in Amstelveen.

Nu nog deze boodschap zo goed mogelijk verspreiden in de (liefst meer dan) naaste omgeving van Zijperspace.

(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Garageman

Ik vertrok altijd uit de garage, achter ons huis, waar geen auto stond, slechts fietsen. De auto kon wel vóór ‘t huis staan, dan had m’n vader wat extra ruimte voor nog een hobby. Plus alle fietsen.
Maar vanuit die garage ging ik de stad in, fietste ik op weg naar mensen die ik wilde ontmoeten. De zenuwen gierden door m’n lichaam. Alles was spannend, want niets was bekend van wat kon gebeuren. Achter ‘t Marshall-tankstation, waar ook autoreparaties plaatsvonden, & de meest verwende kinderen van ons rijtje huizen woonden, daar, ‘t rijtje einde van de Marsdiepstraat, ‘t randje van de stad waar bos & duin & uiteindelijk zee begon. Met ‘t daarmee gepaard gaande strand.

Ik ging de andere kant op. De stad, waar je een Joop kon kopen, ‘t beste ijs van de stad. Een stapje ouder: bier, muziek, dans. Maar daar had Joop niets meer mee te maken.
‘t Moet daar ergens tussenin zijn geweest dat ik dacht dat ik dat beeld moest bewaren: voorbij garage Marshall, achterlangs de ouden van dagen in de flat Uyterton, wie weet nog lang niet aanwezig & dat mijn geheugen mij bedriegt, maar dat ‘t een belangrijk experiment leek hoelang ik ‘t beeld kon bewaren van de werknemer van de Mobil-garage, ‘t andere tankstation, die daar met een waterspuit, een brede slang, de ruimte rond de tankplaats probeerde op te poetsen. Bezig was olie van druppelende kranen weg te wassen met een harde straal.

Ik probeerde dat in al mijn zenuwen van wat misschien wel, misschien niet stond te gebeuren op te slaan. Kijken of ik ‘t niet vergat. Nooit vergat.
Mijn hart klopte sneller van alles van wat nog moest plaatsvinden, van meisjes waar ik nog verliefd op zou worden, van huilpartijen, elkaar niet los willen laten & al ‘t andere wat me nog tegemoet stond te staren. & Ik koos voor een baken van herinnering die er niets toe deed.
Kijken, wederom achterom, of ik ‘t niet vergat.
Misschien wel in een poging om de rest van de dag in herinnering te houden. De avond, de nacht, de verliefde blikken die verstopt tussen de massa naar ‘t meisje lonkten. Mirjam, wellicht, of anders ‘t bollenpelmeisje nog maar pas ontmoet, maar vast niet op die leeftijd toestemming had in diezelfde nachtelijke stad te verschijnen.

Hoewel ‘t nog lang niet donker was. Dat staat me wel bij. De man, met de waterspuit, stond in een zonovergoten herinnering, staat daar wellicht nog steeds. Er moest nog heel wat gebeuren voordat me ging gebeuren waar mijn fantasie, m’n verlangen, zich naar toe aan ‘t werken was.

Ik weet wel dat ik onverrichter zake na middernacht weer thuis  kwam. Sluipend over de traptreden met krakend hout die mijn moeder uit 1000-en herkende op gewicht, op geslepenheid, op sluipvermogen van welke zoon er eindelijk thuis kwam.
Misschien dat mijn zuchten me ook niet hielpen. Dat mij slechts de beelden van de waterspuit bedienende man van de Mobilgarage me bij zouden blijven. De verzuchting daarvan & de daarmee gepaard gaande onbereikbaarheid van vrouw. Al weg gegumd, zodat meisje geen vrouw hoefde te worden in mijn gezelschap. Mijn traptredes niet te zwaar.
Mijn kusje op de wang van m’n ouder wordende moeder ver na middernacht. Met een lip die niet te droog mocht zijn om haar m’n oprechte warmte te laten voelen. Geen dronkenschap.

De treden kraken nog steeds dezelfde taal in Zijperspace.

Optellen

M’n vader stierf. Zoals wat, zover als ik weet, te doen gebruikelijk is. Hij had Parkinson, dus een aantal jaar vooraangekondigd dat ‘t vroeg zou zijn.
Terwijl ik rekensommetjes maak hoe vroeg Carel dan ging, 2 jaar later, maar verdikkeme, dat is pas jong, je broer. Hoe vroeg ik zou moeten gaan & wanneer een onomkeerbaar iets zijn intrede zou moeten doen. De langzame aftakeling, ‘t niet meer zijn wie je ooit was. De vergetelheid zijn aanvang neemt.

Ik ben ‘1 plus 1 = 2-en’. Bedenken wat oorzaak & gevolg bij elkaar opgeteld zijn. Of zouden moeten zijn. Maar je weet zo vaak de getallen achter de komma’s in ‘t lichaam niet. Wat zich stilzwijgend heeft opgehoopt, wat lag te broeien, waar nog geen geneeskundige had bedacht dat er naar gezocht kon worden.
Ik schoof over straat, waar eigenlijk alleen auto’s hoorden te zijn, maar aangezien ze toch in een rij vertraagd verschuivend groen in rood licht hadden en daardoor stonden te wachten, ik ‘t leven van mijn fiets kon wagen om de wereld te laten weten dat vaders op pad was om weg te gaan. Voorbij zou gaan.
Dat dat glippen tussen vingers door er nog wel even bij kon & ik geen risico liep, fiets evenmin. Want kijk nou wat Pa gebeurt.

Dus 2 jaar later, de klok stond even stil, werd de haast van mijn lichaam een halt toegeroepen. Overal had hij haast. Niet alleen maar bij Pa z’n vooraangekondigde dood. Zijn sleepdood.
Een week lang werd ik in isolatie gezet, want om dat te bewerkstelligen was ik radioactief gemaakt. Een bedreiging voor iedereen behalve ikzelf. & Op ‘t moment dat ik er uit mocht, werd die 1 jaar oudere broer onaangekondigd. Mijn schildklier met voorbedachte rade, hij als uit ‘t niets.
Alles werd traag zoals ik nu reeds een week gewend was.

Je denkt: de 1e trein.
& Die vertrekt pas 2 uur later als je nog niet geslapen hebt bij een bericht na middernacht. Daar hebben ze ‘t pakken van je spullen niet eens bij meegerekend. Spullen voor een verblijf van zolang een uitvaart op zich laat wachten.
‘t Wachten tot Pa verdwenen was duurde niet. ‘t Huis was vol, we hadden allemaal wat te doen: ik ‘t bewaken van de telefoon. Maar Carel gebeurde in Alkmaar ipv geboortegrond Den Helder. Daar gloeide de hoorn niet. Was slechts stilzwijgen van verbazing & de daarmee gepaard gaande groei van de kloof die al ontstaan was voordat hij ging.

We zijn geworden wie we hadden kunnen maar niet hoefden zijn in Zijperspace.

Tuinraam

Nog maar net opgestaan besluit ik mijn tuin te bezien. Niet gewoon kijken of observeren, de maat opnemen of op waarde schatten.
Bezien naar wat ‘t is. Waar de vogels waren, zoals gister de bonte (klein of groot?) specht. De husselende roodborstjes die je zelden in duplo tegenkomt. ‘t Stijgende knopig helmkruid dat ik niet meer als erfdeel van m’n vader mag beschouwen, want na een reeks van generaties lang eenzijdige voortplanting was dit jaar een nieuwe aankoop noodzakelijk.

Ik probeer ‘t op te kleuren met muziek van de online radiozender. Maar na al die tonen van, evengoed rustige muziek weet ik weer dat m’n hoofd dat niet kan hebben.
Niet meer, hopelijk straks weer.
Nu moet ik bij mezelf blijven, de controle behouden, genieten, overdenken, getuigen van al dat zintuiglijk mooi is maar geen grote belasting met zich meedraagt. Een kleine handreiking is genoeg, als een kier in ‘t gordijn, met vooral niet te veel van dat zonlicht dat kan tetteren als een fontein van kleur, met al die belastende rococo-overdaad van sprankels.

Geef mij ‘t saaie groen, de rust, de weldaad. De kalmte van de ochtendthee. ‘t Uitstel van ‘t stillen van de ver weg drukkende honger, de behoefte ook aan een rommel in de buik, als een geruststelling dat ‘t bestaat. ‘t Loopje naar ‘t raam, een bevestiging dat buiten nog leeft, ‘t zonlicht zacht vooraleer ‘t zijn ‘wakker-zijn-mode’ heeft bereikt & ik allang geen zin meer heb om dat al opnieuw te beschouwen.
Geef mij de slaap die zich nog even koestert in mijn gezelschap.

Zijperspace ontwaakt slechts nog traag nu ten dage.

Verhaal

Ik begin verkeerd. Dat is wat ik meestal doe. Heb meestal ‘t verkeerde startpunt gekozen, waardoor men denkt: dat is Ton weer.

Sorry, ík ben Ton.
Men luistert vaak nog maar half voordat ik de intro af heb. Dan is de bruis er al af. Misschien is dat omdat de sensatie van dergelijk alcohol mij verboden is. Een kickstart & daarna doorbubbelen heeft een verkeerd effect op mij.

Toch had ‘t wat: te weten dat ik de aandacht niet volledig op me gericht zou hebben, alleen alvast de mogelijkheid iets als een aanhef te kunnen aankondigen.
‘Ja, m’n fiets is vol, want ik had een dubbele dosis nodig.’
Een mompel er achteraan dat ik dat beter straks kon uitleggen.
Gevangene nummer 1, voelde ik in m’n rug. Een mompelend ‘huh’ van iemand die de aandacht van de dingen te doen kort uit ‘t oog verloor.

Ik wist echter niet dat ik die truc nog een keer moest herhalen. Maar ja, hij was er ook. Nog niet helemaal aanwezig, languit op de bank, maar toen ik onhandig ‘overdosis’ gebruikte, zwiepte de staart van Doortje z’n aandacht wakker, ook al kostte hem dat zijn bier, plus een handdoek die niet na de douchebeurt gebruikt diende te worden.
Er zat vervolgens een ½ uur tussen mijn 2 introducties & de uiteindelijke vraag: wat voor dosis dan? De kachel stond aan, de honden rustig. & Als belangrijke 3e was de zee gekalmeerd in dit tiny tuinhuisje aan de rand van een smalle sloot.

Dus kwam ‘t verhaaltje, dat doordat ik wind mee had schijnbaar vloeiend de kamer deed opwarmen.

‘Vorige maand had ik een rekening van 650 voor internet een jaar lang, maar dat kon ik wel aan. Genoeg reserves, dacht ik toen. Maar vorige week moest er weer 250 van de bank af, zodat ik online kon blijven leven, digitaal voort zou kunnen bestaan.’
Daar stopte ik geen emoties in, dat wisten ze toch al.
‘Ik moet volgend jaar dus zorgen dat ik voor de 1e maanden van ‘t jaar een reserve heb opgebouwd. Want vandaag had ik nog maar 176, nee: 172; nou ja, lekker belangrijk…’
Waar ik alweer in details begon te verzanden.
‘Lekker belangrijk… ik dacht: laat ik eens kijken hoeveel spaarzegels ik bij de Appie heb verzameld.’

476 Euro.
(weer eindigend op 76; dat kan niet kloppen voor mijn verhaal, dacht ik)
‘Wauw, wat veel’, was de reactie, ‘ik wist niet dat je spaarzegels spaarde.’
Ik zou dat nooit zo opgeschreven hebben als dat niet zo werd gezegd: ‘spaarzegels spaarde’. Want je legt jezelf regels op: getallen moeten natuurlijk klinken, niks mag kort op elkaar een herhaling zijn. Maar… dan heb je nog geen kennis gemaakt met ‘t echte leven.
‘Dus dacht ik,’ mezelf als meta-universe opstellend, ‘ik heb een overdosis nodig.’
Waarop de gebruikelijke stilte vanwege m’n eigen aangereikte stijlfout.
‘Dubbele dosis,’ er snel erachteraan. ‘Dubbele dosis Motorolie.’
Maar Ed zat al te stuiteren. Want hij begrijpt alles Motorolie-gerelateerd. Alcoholpercentagewijs.
& Terwijl ik in die glorie verzonk, verdiepte ik m’n verhaal nog even onnodig door ‘t met extra versiersels te proberen aan te kleden, met dat je maar 1 spaarkaart mag gebruiken, mompelend dat ‘t me dan toch weer € 8,-, zonder cijfers achter de komma kostte, maar er toch triomfantelijk bij durfde toe te voegen dat dit verhaal naverteld mocht worden, mee-hikkend op Ed z’n boemsen op de vering van de bankkussens.

Ziet u, dat verhalen vertellen, dat zit me dwars. Als iemand die voor ‘t 1st een stuiterbal heeft zien uitleggen waar z’n naam vandaan komt, maar daarbij door gebrek aan zelfreflectie niet heeft geleerd dat daar een relatieve variatie op aan te brengen is. ‘t Gaat om de kromming, veroorzaakt door een onverwachte muur, die er evengoed voor zorgt dat-ie in de juiste hand terug terechtkomt.

Zonder overbodige alliteraties in Zijperspace.

Kuifje

Volgens mij stond er ook bij mij een stukje haar omhoog. Niet dat ik de stripheld nou bijster knap vond of omdat ik geloofde in zijn goedheid & zogenaamde intelligentie, want dat was tenslotte allemaal verzonnen & getekend bovendien. Maar m’n 2 jaar jonger broertje had ‘t immers ook & als m’n moeder de kam hanteerde vlak voor m’n tocht richting school verscheen dat plukje als vanzelf bij mijn evenbeeld, de spiegel.
Dat was dus vlak nadat we ons gezicht hadden gewassen. Douchen was nog een vreemd concept & in bad, dat deden we hooguit 2 keer per week. Op een bepaalde leeftijd mocht dat zelfs in je 1tje. & Daar werd ergens de ijdelheid geboren, want opeens was die spiegel voor mij alleen. Misschien was Debby toen ook al in beeld, ‘t meisjeklasgenootje met wie ik op de speeltuin samen schommelen ging. Driftig proberend ‘tzelfde tempo te hanteren van voor naar achter, de benen op de juiste manier manipulerend om haar stem niet van achter of van ver vooruit aan te mogen horen.
Hoewel we niets durfden te zeggen. ‘t Was de 1e keer tenslotte, die bloze wangetjes & ‘t gevoel dat er een plukje haar overeind stond.
Dat besefte ik me des te meer doordat Elma stond te wachten tot ‘t haar beurt was om gelijk op met Debby de wereld aan de bovenkant, later hemel geheten, en de aarde, onder druk geklepper van hun monden, te aanschouwen.
& Ik dan met mijn lichaam, die de dag ervoor ‘t bad had gezien, onnozelig, monddood & schaamtebleek van imperfecte emoties, gevangen achter de buizen ijzer die me moesten beschermen tegen de koortsig op en neer deinende schommels, want anders kreeg je met de alziende speeltuindirecteur te maken die je door Oma gebreide trui kon verscheuren als je je niet aan de veiligheidszone hield. Terwijl de babbelkoorts had toegeslagen, dichtbij, ver weg, van voor, naar achter, alles onbereikbaar, want Elma zat op ‘t plankje waar ik had gezeten; mijn liefde dus ver weg.

Later, veel later, heb ik haar gezien in ‘t tehuis waar mijn vader verbleef. M’n moeder moest even informeren hoe ‘t háar moeder verging.
Mijn lijf was niet meer slungelig, klein evenmin, maar alle onderdelen zaten op onverwachte plekken. Hoewel ‘s ochtends gedoucht, lang voor vertrek terug naar Den Helder, opgehaald door moeders van ‘t station. Uit schaamte bungelde alles vanwege de kennis dat ik me ooit niet dapper genoeg had gedragen.
& Debby vroeg: ‘Hoe gaat ‘t nu met je?’
Ik gaf waarschijnlijk antwoord.

20 Jaar later is dat alweer lang weg uit Zijperspace.

Een boom verwonden is als veel boterhammen smeren


©Edo Goverse

Niet vreemd opkijken als je een man in het Amsterdamse Bos rond ziet lopen met een emmer in de hand plus een kwast in de ander en zich gedraagt alsof hij de bomen gaat behangen met een vers kleurtje. Af en toe smeert hij inderdaad wat op de bast van een boom die hij tegenkomt, maar de kleur van de boom verandert er niet noemenswaardig van. Hij loopt verder en stopt weer bij een volgende boom die hij geschikt acht voor zijn werk. En als de emmer zo goed als leeg is, vertrekt hij.

‘s Avonds keert hij echter terug. Hij loopt dezelfde ronde, zo goed en zo kwaad als dat lukt met slechts een zaklantaarn, en blijft kortere of langere tijd bij de ‘s middags behandelde bomen hangen.
Dat hangt van de drukte af, dat pauzeren aan een stam. De hoeveelheid foto’s die hij moet nemen, of er veel geteld moet worden en of er iets bijzonders is te zien. Dan moeten die beestjes ook nog een beetje stil zitten zodat ze straks goed te herkennen zijn.

Ze komen op stroop af, deze nachtvlinders. De meeste nachtvlinders kan je tevoorschijn toveren door een felle lamp met UV-straling ‘s nachts aan te zetten, maar sommige geven geen sjoege om dergelijk licht.
Dus wil je toch te weten komen wat er in Amstelveen rondwaart kan je beter een lekker mengsel fabriceren waar deze vlinders wél graag op afkomen. En iedereen die aan ‘smeren’ of ‘stropen’ doet heeft zijn eigen ideale recept om zoveel mogelijk van deze liefhebbers op een boomstam terecht te laten komen om te snoepen van dat heerlijks. Als er maar suiker, wat alcohol en stroop of honing in zit, dat is de voorwaarde die ze er aan stellen.

Maar een boom kan ook al van zichzelf lekker zijn, vinden meerdere soorten insecten. Onlangs trok een foto online veel aandacht waarbij hoornaars, de grootste Nederlandse wesp, tezamen met twee Vliegende herten, de grootste kever, plus een Atalanta gezellig gezamenlijk aan het dineren waren van hars dat uit een wond van een boom lekte.
En onder andere met die kennis, dat een beschadigde boom voedsel oplevert voor andere dieren, hebben ‘rewilders’ (mensen die biosystemen willen herstellen door grote zoogdieren in landschappen te herintroduceren) bedacht dat wilde paarden hier een rol in zouden kunnen spelen. Zij knagen aan een boom, verwonden die. Er komen scheuren in de bast en vervolgens komt er hars vrij. Kleine beesten zoeken die scheuren en de hars op en vogels krijgen zodoende een insectenmaaltijd voorgeschoteld. En waarschijnlijk wordt zodoende een natuurlijk systeem hersteld dat de mens gedurende vele eeuwen danig heeft beschadigd.

Wie weet blijft Zijperspace dan ook wat langer bestaan.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Behangerpap

Nu moet ik herinneringen uit m’n geheugen proberen op te rakelen. ‘t Is misschien nog niet te laat. Hoewel ik wel al begin te merken dat flarden van een maand geleden die van de huidige situatie goed dwars kunnen zitten. Zodat ik de situatie of de plek herken, maar doordat de omgeving ‘tzelfde is als een maand ervoor mijn hoofd gaat twijfelen of de herkenning van gister of van 30 dagen geleden afkomstig is.
M’n hoofd lijkt er genoegen in te scheppen van ‘t verleden een fluïde geheel te brouwen. Alles past in 1 tijd, komt overal vandaan, zolang ‘t maar een herkenningspunt heeft.
Mijn neiging om in paniek te raken als iets dergelijks me overkomt, helpt niet. Beter rustig te blijven want dan raken de wegen niet geblokkeerd. Die neurale, meen ik me te herinneren.

Evengoed is ‘t onhandig als op een plots moment gisteren lijkt op een dag van een maand daarvoor. ‘t Is alsof ‘t uit eenzelfde bakje tevoorschijn komt, terwijl ‘t vroeger kon graaien uit diverse, vloeiend door de tijd, terwijl mijn hersens nu opeens zeggen dat ‘t alleen maar kort geleden kan zijn.
Mijn verstand moet dan hevig weerstand bieden en me proberen duidelijk te maken dat ‘t meer dan een maand geleden was dat deze situatie zich eerder voordeed.

Maar ik wilde over mijn vader schrijven, bedacht me daarbij hoeveel ik nog wist hoe hij zich gedroeg als hij kamers van behang voorzag. Kamers van bejaarde mensen, tijdelijke bewoning meestal, waardoor hij op niet al te lange termijn terug kon komen, ‘t behang weg kon stomen en weer een zakcentje kon verdienen met een verse laag op de muur.
Rauhfaser meestal. Ik hou er nog steeds van. Misschien ligt ‘t wel aan de geur van lijm, ‘t zicht op de druiperigheid ervan, de druppels lucht die deel uitmaakten van de vloeistof. & Dan flats!, met een dikke kwast op de lange stroken, uitsmerend, nog een net iets dikkere laag op de vochtzuigende muur, niet té dik, zo leerde ik van Pa, want wat vocht was moest droog worden. Terwijl ik ‘m weer de korte potlood gaf, die hij verder korter kauwde & ik, of mijn broers, op geen enkele andere gelegenheid in de hand zouden mogen hebben.
Dan nog liever achter zijn oor.
Een dikke, ietwat platte potlood, die dikke lijnen schreef van waar gesneden moest worden in ‘t behang; misschien sleep hij die wel met z’n kleine zakmesje, waar hij ook strenge regels voor zijn zonen voor had.

Daar, die vergetelheid, waar oudjes op kantelpunt stonden van verdwijning & hij hun een laatste levensbehang voorschotelde, zo vlak voor betreding van ‘t Oudenvandagenhuis.
Hij deed dat om zijn extra vakantie te kunnen bekostigen. & Als je zijn potlood aanreikte op die zater- of zondagen van zijn vrije tijd, dan had je de kans dat je mee mocht op die extra herfstige wandeltocht in België of een lange autorit naar Lourdes.
Maar ondanks dat ik nooit mee wilde, wat moest ik ver van huis, was ‘t goed voor mijn weetikwat (misschien wel mijn angst ‘t huis te moeten verlaten & nooit meer terug te komen of anders een zachtere, maar niet minder enge versie daarvan) dat ik hem samen met Carel zou vergezellen.
Carel wilde alles, & ik wilde niets.
Ik geloof dat Carel zich ook altijd te kort gedaan voelde, achteraf.

Leg dat maar eens uit aan een dode broer. Met een geheugen dat niet meer klopt.
Ik hoop dat straks de beestjes uit de muur komen kruipen en dat ik me daar over kan verheugen als Pa z’n Parkinson.

Gelukkig leeft Zijperspace nog lang & gelukkig.

Tocht

Ik ben een martelaarsgang begonnen, want ik moest immers aankomen omdat ik ‘t beloofd had. De dame zat te wachten op haar geld & was waarschijnlijk blij dat ze kwijt was wat ik daarvoor in de plaats mee zou nemen.
Bij thuiskomst snapte ik ook wel waarom. Ik heb nog steeds niet alles uitgepakt om juist die reden. De vrees voor, nog meer, teleurstelling is te groot. In mezelf vooral, dat ik er geen rekening mee had gehouden, dat ‘t er niet zo uit zou zien als we niet hadden afgesproken, maar op de foto’s wel zo leek dat ‘t goed zou zijn.

Onderweg dacht ik dat m’n lichaam alles zou overwinnen, want zo gauw de fiets onder mij lag, z’n best deed mij te dienen, gelijk de cowboys hun horses, de ridders hun rossen, de boer z’n hengsten, wist ik dat de diensten vooral voort zouden komen uit wat m’n wilskracht haar op zou leggen.
Een held ben ik als ik tot uitputting lijk gedreven te worden. Droom gedreven te worden. Ik hoef slechts m’n zwetend hoofd te verbergen voor wat mij tegenkomt. Want roem is niet te halen met zo’n verachtelijk druipdrijvendvochtlichaam dat ik op deze tochten pleeg te etaleren.
Goed, ze zien me slechts een paar seconden aanstormen, de tegemoetkomers; de achteroppers weliswaar een ietwat meer (maar zij kijken de verkeerde kant op), maar ik zie ze zich al een behoorlijk wat verkneukelen over die zothoofd met brandend, broeiend gelaat waar alle lichaamssappen zich uit doen verdampen, net niet snel genoeg om zwaartekrachtonderhevige watervallen te kunnen verhullen.

‘t Druipt, ‘t druipt, schreeuwt m’n piloot, bang, bang, z’n scherm over de tegemoetkomende weg straks te zullen zien ontploffen.
Ik zou ‘m een aanstellerige lafaard willen vinden, maar heb daar ietwat te veel invoelingsvermogen voor, of anders voor alles wat ik tegenkom met ‘t vermogen m’n afwijking te herkennen.

M’n lichaam overleefde ‘t dus niet. Dat bepaalde onderdeel dus vooral.
‘t Linkeroog begon te lekken op de terugweg, m’n linkerneusgat was daarbij zeer solidair & eiste blijkbaar ook loonsverhoging. Of iets dergelijks.
Naarmate de tranen uit beide gaten begonnen toe te nemen, mijn hoeveelheid papieren zakdoekjes allengs begon te kwijnen, gingen mijn rechter- & linkeroog steeds vaker naar dezelfde, door mijn hersens gecorrigeerde, kant te kijken. Men noemt dat ook wel loensen & door dat verschijnsel zag ik somtijds niet veel meer dan een waas van ‘t fietspad.
Nog 12 kilometer te gaan.

Op 5 kilometer van m’n huisdoel ben ik afgestapt, op een pleinstoeltje gaan zitten om telefonisch te kunnen overleggen. Ondertussen was namelijk ook nog duizeligheid ingetreden, waardoor ik steeds ‘t gevoel kreeg een verkeerde stuurbeweging te kunnen gaan maken.
Ik moest maar gaan lopen, of anders in een café gaan zitten, was ‘t advies in wederzijds aanvullende suggesties besloten, waarbij de laatste mij in ieder geval te ongemakkelijk leek. Want thuis komen was de drive. Verwarming aan, ook al kwam ‘t vocht nog steeds niet alleen uit oog & neus, maar vooral zodat thuis daadwerkelijk thuis zou zijn.

Ik heb ‘t gehaald, in soms fietsetappes van niet meer dan 500 meter, zakdoeken vol smerend tijdens die wandelfases tussendoor met oog- & neusvocht, die overigens steeds meer op elkaar gingen lijken; steeds langere tochten te voet.
Mezelf vervolgens een ooglap geïmproviseerd, die 2 keer ververst & rond 10 uur ging in m’n oog een alarmbel af dat hij ‘t niet meer kon verdragen. Een plotse scheut van een halve minuut lengte dwong me zo snel mogelijk de watten plus pleisters van m’n oog af te rukken.

& Binnen 15 seconden was alles voorbij.

Hoewel Zijperspace nog 15 minuten rood oogde.