even langs carel

Onderstaande is de toespraak van m’n oudste broer Jan op de uitvaart van Carel.

‘t Is nu 137 uur geleden. Zaterdag om ongeveer 17.00 stapten wij, Jan, Lenie, Jana en Luka bij Carel, Franchet , Lola en Billy over de drempel om mekaar weer ff te zien en bij te klessen. Ze schoten vanuit liggende stand ieder op hun eigen plek op de bank omhoog. Een zeldzaam heterdaadje: Want moe van een intensieve week gezin en werk managen en van die dag: shoppen en kleren kopen met Billy en uiteindelijk deden het lezen van de zaterdagbijlage van de Volkskrant en de bijbel van toeristisch Toscane de ogen dicht om even weg te zeilen. Dus opstaan en zoenen .
‘Koffie?’ vroeg Carel en was alweer in actie en showde trots en passant de thermostaat van de nieuwe verwarming. De meiden lagen op de grond te spelen en gingen samen met Luka en Jana door met hun dingen. De monden begonnen; de draad werd weer opgepakt na een kleine rimpeling, een goede relatie is er immers een met rimpels. Ik zag aan de blik van Carel dat hij net zo blij was als ik toen de koffie op was en dus de Duvel uit de doos kon. Het niveau van de avond kon naar hogere hoogten stijgen. Carel zette weer in met de zin: ‘Ik ga van de week ff boeken’ en liet me een Toscaanse gids zien, wees op een kaartje aan waar de reis naar toe zou gaan. Ik was ff uit het veld geslagen, zat nog over ijs en schaatsen te mijmeren. Carel was niet vies van een vakantieblikje vooruit, kennelijk een genenkwestie, onze vader had het ook, alle vrije dagen omzetten in een reisje, een uitlaatklep, eigenlijk een ontspanklep.
Zo zeilden en wapperden we van het ene lichte naar het andere zware onderwerp. Onze overleden pa en oma Zijp, uiteraard muziek, lief en leed van de buren, het konijn, de steiger voor in de sloot, zijn gebroken vinger en zijn griepje. De duvels en rode wijn werden vlotjes geleegd. De oven ging aan en de pizza’s werden warm. Geen blik op de klok, geen gesprek ging over werk, ja 1: ik had een opdrachtje voor een activiteitenkalender voor Frans. Ongedwongen gezellig, eigenlijk een soort vakantiegevoel. De ontwikkelingen van de kinderen passeerden en eindigde zelfs in een echte revue.
Billy met swingbillen en wiegende heupen deed K3. Lola en de trotse ouders vertelden over de moeilijke maar moedige beslissing van Lola voor haar selectie van gym. Dat leverde haar een mooi cadeau op. Tot verbijstering van in ieder geval ons, misschien ook Carel, deed Franchet een heuse en goede driewijnopspagaat. Carel kon niet achter blijven ging op zijn relaxt op zijn handen staan en deed met Lola een aantal gymnastische oefeningen die een circusact waardig waren. Toen hij echter dezelfde act met 2 keer Lola in gewicht: Luka wilde ondernemen, was hij minder in vorm en mompelde hij iets over kramp.
Ik deed de vorkheftruc en Lenie werd een springkussen voor Billy.
Dikke pret en zelfs praatje poep kwam nog om de hoek door een mopje op een briefje uit de kontzak van Carel, van een lieve man die ze tegen waren gekomen tijdens een hapje ergens in Alkmaar.
Om negen uur stortte Billy in en Carel bracht haar naar bed. Zoenen en op de valreep kwam Carel nog snel naar buiten en zag ons in de nieuwe auto stappen. Ja, daar hadden we het nog niet eens over gehad, de tijd was weer als zand door onze vingers geglipt.

Waarom al deze details?
Eigenlijk gewoon een momentopname, een inzage om te laten zien en blijken hoe je als mensen met elkaar omgaat of om kan gaan. Een onbewuste demonstratie van een het rijke mooie, tevreden en gewone leven wat we leiden. De kern van de zaak.

‘t Is nu 127 uur geleden. Telefoon gaat, ik lig voor Pampus, maar hoor de telefoon beneden, reageer, vlieg naar beneden. Stront aan de knikker ergens, denk ik. Kom net te laat. Als ik net zit, verscheurt hij de stilte alweer, vage stem, buurman Frank van Carel: ‘’t Gaat niet goed met Carel. Ze zijn nu met hem bezig. Kom je hier naar toe?’
Meer weet ik niet precies, ik heb kennelijk al wat geroepen/geschreeuwd en hierdoor staat Lenie al naast me. Jana en Luka stommelen al naar beneden . Zweet breekt me uit, wat gebeurt er? Wanhopig kleed ik me snel aan, Lenie praat op me in dat ik zo niet alleen kan rijden en gaat mee. Langste rit naar Alkmaar ooit, eindelijk zien we de kleine mercedesambulance staan en Frank. Auto staat stil, deur open, Frank doet zijn mond open en ik voel en vrees wat hij gaat zeggen. Carel is overleden. Bibberend naar binnen, Franchet zien en vasthouden is het belangrijkste, verslagen Franchet brult ‘We zouden samen oud worden’ en bibberende fragiele Lola vertelt van 112 bellen en de hoop dat het weer snel licht mag worden. Verpleegkundigen vullen de laatste zaken in. ’t Gaat allemaal zo snel en onwerkelijk. We gaan naar boven, zien Carel liggen, vredig en rustig. Ik voel agressie naar Carel. Billy slaapt nog. Begrijp het niet.
Als eenvoudige boswachter pretendeer ik te weten hoe natuurwetten werken, maar ik heb het leven en de dood nog nooit zo intens, plotseling en onbegrijpelijk naast elkaar en zo dichtbij zien bewegen.
Ik was blij, belachelijk, dat ik mocht gaan handelen, dat ik mocht delen, bellen met familie om 3.15 uur valt niet mee en hoe vertel je het je moeder en hoe vangen we Franchet en de kinderen op.

Het is nu. Ik praat en lees. Carel in de kist. Carel onze parel. Een mooi afscheid op Noorderhaven, een bijna gezellige condoleance. Heel veel mensen. Ik heb continu lopen denken: herinneringen, over de verslagenheid van iedereen, het vele verdriet, het gemis, de buren, de collega’s, de toekomst zonder Carel en vooral Lola, Billy, en schijnbaar sterke Franchet, blij zelfs dat onze dierbare doden dit niet hoeven mee te maken.
Ik dacht ook constant in zinnen, zinnen zoals ze nu hier staan.
Carel pakte graag een duvel en de duvel hoefde Carel maar een keer te pakken. Daar moeten we de rest van ons leven mee leven. Daarom een welbekende uitspraak van Snuitje de partner van Snuf uit Pipo de Clown. Een mooie parel, fijne parel. Het klopt en is van toepassing op Carel.
Ik vind het echter tijd dat voor nu en voor altijd Carel gepromoveerd moet worden tot diamant.
Diamonds are forever.

Dat was zoals Jan sprak in Zijperspace.

carel was

’t Is nu net zo stil. Behalve dat er muziek klinkt.
’t Was altijd al zo dat Marc 6 jaar jonger was, Jan 6 jaar ouder. Maar nu sta ik daadwerkelijk tussenin. 2 Boven me, 2 beneden me.
Dat maakt me duizelig. Vooral ook omdat ’t niets te betekenen heeft. Alsof ’t wel iets wil zeggen tegelijkertijd.
Ik ben nr 3 nu.
Meer verantwoordelijkheid.
Hoe ik vraagtekens haat die daar achter aan zouden kunnen komen.

Ik probeer op de maat van een stukje muziek m’n hoofd opzij te bewegen. De pijn houdt me tegen.
Weer net iets te veel. Als vorige week. Dat was de reden waarom ik wakker was. Klaar.
‘Ik wilde nog tegen Jan zeggen: “Ik ben er helemaal bij.”’
Ik ben er helemaal bij. Alleen die kop wil niet voldoende.
Ik probeer m’n hoofd de andere kant op te bewegen. Misschien dat de pijn er dan uitgeschoven wordt.

Vorige week had ik geen reden. Behalve dat ik voor ‘t 1st er weer uit mocht. Medicijn was uitgewerkt, mensen zouden geen last meer van me hebben.
Ach, ik weet ‘t waarom al niet eens meer waarom ik toen zoveel gedronken had. Gister is alweer 7 dagen voorbij. Alles staat op een tijdlijn van een week geschreven, maar de details zo helder als in een weergave van een uur.
Ik heb een documentaire geknipt van belangrijke gebeurtenissen. Ik ben vergeten de data erbij te noteren.
In films gaan ze niet naar de wc, gaan ze niet elke dag slapen. Ik sla dat ook over als ik terugdenk.

Dat ik niet kan lezen.
Dat ik de moed al opgegeven heb een boek ter hand te nemen.

Vorige week keek ik een film. Ik durf niet te kijken welke dat was. 6 Dagen heeft ’t geduurd voor ik de computer waar de film op stond weer aanraakte. Ik weet ’t aan de tijd die ’t nam om thuis te komen.

Toen ik met hoofdpijn wakker werd. Stierf Carel.
Sindsdien word ik alleen nog maar wakker.
’t Is een blok van slaap, & dan sta ik op.
Ook al probeer ik ‘t, er is geen onderscheid. Ik weet dat ik wakker ben. Geen voor, alleen maar na.

Ik vraag nog aan Roswitha: ‘Hoe lang geleden is ’t nou?’
Ik was de tel alweer kwijt. Zo compact als de tijd kan zijn.
Pas toen ik thuis kwam, was er weer een volgorde. De volgorde der dingen, de dingen die in een perspectief gezien konden worden.
Ipv 3 weken begreep ik dat ’t slechts 2 weken was.

’t Verschil met m’n broers is kleiner geworden. Groter tegelijkertijd. Ik zit nu tussen hen in. Met ergens een gapend gat.
’t Krimpen & uitdijen van ’t heelal. ’t Is maar net waar je je hoofd houdt.

Ik zeg tegen mensen dat ’t beter gaat. Ik ga morgen weer aan ’t werk.
‘Je stem klinkt zwaar,’ zeggen zij.
‘Ja, als Johnny Cash,’ waarna ik ‘m nog even door hun buik laat trillen.
Ik weet dat ik dat kan. Ik ben genezen, zo goed als, & er is weer ruimte voor m’n stembanden.
Ik weet dat als ik zing, meezing met de muziek die momenteel klinkt, Carel me zou kunnen horen.

Nog even. & Hij is dood.

Dan is-ie was in Zijperspace.

carel is uitgevaren

Onderstaande heb ik gister voorgelezen bij de uitvaart van Carel. Om de leesbaarheid te vergroten een lichtelijk aangepast versie van een tekst dat ik 1½ jaar geleden al geplaatst heb. Het origineel staat hier.
Tijdens de uitvaart werd er veel muziek gedraaid, waaronder het nr ‘You are the everything’ van REM. Hét nr van ‘t huwelijk van Carel & Franchet. Het schalde luid door de zaal waar de plechtigheid zich toentertijd voltrok & ook gister vulde dit nr de gehele ruimte van ‘t uitvaartcentrum. 500 Mensen stil tegelijkertijd.
Zet de knop dus op extra hard als je op deze link klikt.

In de verte zagen we een groepje aan komen lopen. Een meisje uit de groep draaide er om heen. Ze hield haar hand vreemd hoog. Ze rende, schreeuwde, maakte buitelingen, terwijl haar hand iets leek vast te houden.
Carel en ik zaten in de duinen. Verborgen tussen enkele pannen. We waren al enkele malen naar beneden gekletterd, onze broekzakken zaten vol met zand, hadden elkaar nagejaagd, een kuil nog dieper dan de duinpan gegraven om zo een bunker te verbeelden, van waaruit we de vijand konden aanvallen, we hadden rondgerend, waren stervend achterover van de helling gevallen, en daarbij Carel nog levensechter dan ik.

‘Als je je vingers om je ogen doet,’ zei m’n broer, ‘dan kan je verder kijken.’
Hij krulde z’n duim en wijsvinger tot ronde gaten, vormde een koker van de andere vingers en tuurde door deze verrekijker naar het rondhuppelende dametje. Ik volgde zijn voorbeeld en had zodoende het te bespieden object duidelijk in het vizier.
‘Zie jij al wat?’ vroeg ik mijn broer.
‘Ja, volgens mij heeft ze een geheim wapen bij zich.’
Zijn verrekijker was natuurlijk weer van betere kwaliteit. Ik was immers het jongere broertje.

Het groepje hield halt. 100 Meter van ons verwijderd. Wij konden daardoor zien wat er gebeurde.
Ze spreidden enkele doeken uit en gingen er op zitten. Het meisje bleef nog steeds met haar hand omhoog rondhuppelen. We konden haar nu horen.
‘Ho, Bruno. Stoppen. Ga maar even zitten. Zo, rustig. Kalm. Kijk eens wat ik voor je heb. Een grote kluif. Goedzo. Brave Bruno.’

Ik rapporteerde zachtjes mijn bevindingen aan mijn broer.
‘Het is geen geheim wapen, Carel. Volgens mij heeft ze een hond.’
Hij sprak mij tegen.
‘Nee, geen hond. Want ik zie geen hond.’
Hij had gelijk.
Toch hield zij nog steeds haar hand hoog, alsof ze een reuzenhond aan de lijn vasthield.
‘Ik probeer stiekem verder te kruipen,’ zei Carel. ‘Dan bespied ik ze vanaf de volgende heuvel. Blijf hier.’
‘Nee, ik wil mee.’
‘Dat kan niet. Jij moet de bunker verdedigen.’
De bunker was een magisch woord. Verdedigen was een plicht. Dus bleef ik. Mijn broer was immers commandant.

Het meisje bleef doorgaan. Ze rende, ogenschijnlijk een hond naast haar aan de lijn. Ze stopte. Gooide een stok. Die blijkbaar ook nog werd geapporteerd.
‘Oh, Bruno. Brave hond.’
Volgens mij had ze toch een hond. Een onzichtbare hond. Ik zou het Carel straks vertellen.
Verveeld van het kijken naar niets ging ik bij onze niet-bestaande bunker zitten. Ik stapelde kleine stukjes hout tot een piramide, om me aan denkbeeldig vuur te warmen. Ik had geen lucifers.
Tot Carel me weer kwam opzoeken.
‘Ze is gek,’ zei Carel.
‘Ja, want ze heeft een hond die niet bestaat,’ reageerde ik.
‘Zullen we naar huis gaan?’ vroeg Carel verveeld.
‘Ja, ik heb honger.’
We kwamen tevoorschijn uit onze schuilplaats. Denderden gillend als woeste soldaten de duinhelling af. Zandverstuivingen veroorzakend.
‘Hé, Marijke,’ werd er vanuit het groepje naar het meisje met de hond geroepen, ‘doe nou even normaal en kom erbij zitten.’
Ze had opeens geen riem meer. Misschien een heel klein hondje nog maar. Die konden we net zo goed niet zien toen we voorbij de groep kwamen lopen.
‘Ze is gek,’ fluisterde Carel.
‘Hartstikke,’ zei ik.
We begonnen te rennen om vlugger thuis te zijn.

Bijna zonder stotteren weerklonk ‘t in Zijperspace.

carel is in memoriam

‘Hoi Theo, kan jij misschien wat scheerschuim meenemen als je deze kant op komt? Ik heb wel een scheermes meegenomen, maar de schuim ben ik vergeten.’

‘We moeten straks ook maar boodschappen doen, Mam,’ zeg ik. ‘Dan zijn we er even uit.’

‘Ga jij maar douchen,’ zegt m’n moeder. ‘Om ½ 10 komen de jongens. Neem gelijk deze stofzuiger mee naar boven, wil je.’
‘Zo, die is zwaar.’
‘Ja, deze zuigt beter dan die boven staat. & Vanwege ’t gewicht laat ik ‘m gewoonlijk dus beneden staan.’
‘Gelijk maar profiteren van mijn aanwezigheid.’

‘Theo, had jij die scheerschuim nog meegenomen? Dan kan ik meteen door.’
‘Hier. ’t Is italiaanse schuim. Met eucalyptus. De beste die er is.’

‘Jan is er nu ook, Ma. Ik hoor ‘m beneden.’
‘Ja, 1st even dit afmaken.’

‘Theo, had je misschien ook nog aftershave? Ben ik ook vergeten, bedenk ik me nu net.’

‘Waar is Ma?’ vraagt Leny.
‘Die is boven aan ’t zuigen.’
‘Oh, die doet nog even ’t huis?’

‘Zullen we er eens mee beginnen?’
‘Wil jij ook koffie, Leny?’ vraagt m’n moeder.
‘Ik dacht dat er al stond?’
‘Nee, dat hebben die jongens al opgedronken.’
‘Zullen we eens beginnen?’
‘Ja, wat moeten we van Carel zeggen?’

‘O ja, van de week vroeg iemand hoe laat Carel geboren was,’ zegt Jan. ‘Weet jij dat, Mam?’
‘Hoe laat was dat ook alweer? Jij werd om 8 uur geboren. Theo om ¼ voor 8.’
‘Ik om 5 over ½ 9.’
‘Ja, precies. Quint ’s avonds. Maar Carel…..’
‘Die mannen van de ambulance vroegen dat. Ze noteerden de tijd van overlijden, maar ze moesten ook ’t geboortetijdstip invullen. “Ach, dan doen we toch om 8 uur ’s ochtends,” zeiden ze toen.’

‘Hij heeft 3 keer z’n sleutelbeen gebroken.’
‘Was die 3e keer wel z’n sleutelbeen?’

‘1st Woonde hij toch in Kruiszwin? Daarna in de Diaconiestraat.’
‘Californiestraat.’
‘Nee, Diaconiestraat.’
‘Hoe zat dat ook alweer.’
‘Anders bel je Franchet daar toch over op.’
‘Ik bel wel.’
‘Ze hebben elkaar in de flat leren kennen.’
‘Staat ’t nr van Carel niet in de telefoon geprogrammeerd.’

‘’t Was wel mooi, gisteren,’ zegt m’n moeder. ‘Nu hoorde ik ‘ns wat-ie allemaal op z’n werk deed.’
‘’t Was druk.’
‘Ja, maar ik miste Jana.’
‘Die had ’t veel te druk met school.’
‘Ze heeft wel wat gemist,’ zegt m’n moeder. ‘Ze had vast op een heel andere manier naar Carel gekeken.’

‘Dat-ie er niet meer is.’
‘Dat we ‘m missen.’
‘Je moet niet te veel emotie in die laatste woorden leggen. Want dan krijg ik ’t niet meer door m’n keel.’
‘Carel, bedankt?’
‘Hij is niet meer; volgende regel: Carel, bedankt?’

We zeiden nog veel meer, we praten nog wel een tijdje door in Zijperspace.

carel is in de hemel

‘Ik kom wel ‘ns op Zijperspace,’ zegt Shinn.
‘O ja?’ zeg ik.
‘Ja, als ik aan de computer zit. In m’n 1tje. Dan zoek ik wel ‘ns naar Zijperspace.’
‘Oh? & Wat vind je er dan van?’
‘’t Klinkt allemaal wel een beetje treurig.’
‘Ja, ik ben ook wel een beetje treurig.’
‘Wat vind je er dan van dat Carel dood is?’
‘Dat vind ik ook heel treurig.’
‘Ik denk dat-ie in de hemel komt.’
‘Oh? Hoezo?’
‘Omdat ik daar in geloof.’
‘Jij gelooft in de hemel.’
‘Ja, anderen geloven niet in god. Ik wel. Als je niet in god gelooft dan is ’t veel erger om dood te gaan.’
‘Ik geloof ook niet in god.’
‘Ik vroeger ook niet. Net als pappa. Toen was ik de hele tijd bang voor de dood. & Nu ben ik dat niet meer.’
‘Maar je durft niet in je 1tje hier te liggen.’
‘Nee, je moet wel ’t licht aan laten ook.’
‘Er zijn ook heel veel mensen die wel in god geloven & toch bang zijn voor de dood.’
‘Ja, maar m’n mamma heeft uitgelegd dat ’t best kan dat er nog iets meer is dan wat we nu meemaken. Ik geloof daar ook best wel in. Reïncarnatie, heet dat geloof ik.’
‘Da’s ook wel mooi. Ik geloof dan wel niet, maar ik vond wel altijd alles mooi wat met ’t geloof te maken had.’
‘Ja, maar van jullie gelooft er niemand. Alleen je broer Theo.’
‘Nou, ging Jan ook niet naar de kerk?’
‘Ja, dat zou best kunnen.’
‘Carel niet.’
‘Nee, Carel niet. Maar ik denk dat-ie wel naar de hemel gaat. Ik geloof niet zo in de hel. Dat is allemaal onzin.’
‘Ja, da’s denk ik onzin.’

Maar ik vind ’t wel mooi om er over te lezen in Zijperspace.

carel is dood

‘Ben je alleen?’ vraagt Jan.
‘Ja, ik ben alleen,’ antwoord ik.
Hij begint sneller adem te halen. ’t Is iets ergs, dat voel ik. Dat weet ik ook. Anders belt-ie niet om 3 uur ’s nachts.
Is er een scheiding? Iemand in ’t ziekenhuis?
‘Ik ben nu bij Carel thuis,’ begint Jan.
Hij gaat een paar tonen omhoog met z’n stem.
Ik wil ’t er uit slepen. Kom nu maar to the point, Jan. Maak er geen lang verhaal van. Ik kan ’t nieuws heus wel aan.
‘D’r is iets ergs,’ gaat-ie verder. ‘Ik werd daarnet gebeld dat er iets ergs met Carel was. Dus ik ben meteen deze kant op gekomen. De ambulance stond er al. Maar ik was te laat. Ik ga daarnet, 10 minuten geleden, naar boven & toen lag Carel daar dood in bed.’
‘Wat?’
‘Carel is dood. Hij had een hartstilstand.’
‘Dat kan toch niet?’
‘Nee, dat kan niet.’
Jan huilt.
Ik denk aan ’t stapelbed. Carel sliep boven. Ik sliep onder. We hebben ’t een tijdje ook nog andersom gedaan. Maar meestal sliep Carel boven.
Hij was 1 jaar ouder. We hebben altijd bij elkaar op de slaapkamer gelegen. We zijn met z’n 2-en naar zolder verhuisd, toen de 2 oudsten de deur uitgingen. Niet meer in stapelbedden, maar nog steeds bij elkaar. Tot ook hij de deur uitging. Ik hield de pick-upinstallatie die we van ons spaargeld samen gekocht hadden. Die heb ik vorig jaar pas weggeven aan m’n neefje.
Hij was 1 jaar ouder. Ik hoor mezelf al ‘was’ zeggen. Een paar minuten geleden was-ie nog ‘is’.

Ik huil pas als ik Roswitha wakker heb gebeld. Ik kan mezelf niet meer verstaan.

M’n broer is dood, Zijperspace wordt kleiner.

mike

1st Dronk-ie Bush. Daarna ging-ie over naar 8.6.
Ik vertaalde formulieren voor ‘m. Van de sociale dienst. Of een andere instelling. ’t Had altijd met geld te maken.
Hij legde ’t met trillende handen voor me neer. Je wist niet of ’t van de spanning of van de alcohol kwam.
‘O, Ton, you’re such a great help.’
& Hij floot mooie dames na. Vooral als-ie er net er even 1 te veel op had.
Dan stapte ik naar buiten.
‘Ok Mike, it’s alright when you drink a beer here, but don’t annoy other people.’
Nee, nee, nee, nee.
Waarna hij opnieuw begon zogauw hij mij vergeten was.
‘Oh, you know, you are such a beautiful lady.’
Hij hield z’n rechterhand daarbij omhoog. Om ’t aanprijzen nog wat extra kracht bij te zetten.
Ik kreeg een keer ruzie met ‘m omdat ik ‘m te weinig statiegeld berekende. ’t Bleek een misverstand. Mijn schuld. Joe heeft ’t me uitgelegd. Mike wilde me een week lang niet aankijken. Ik liep ‘m op straat voorbij, maar hij wilde me niet zien.
Een week later hielp ik ‘m weer een formulier te vertalen. Nadat Joe 1st m’n hulp had ingeroepen. ’t Ging om een zelfde soort telefoonrekening.
Hij wilde niet aangeraakt worden. Volledig van slag toen een andere straatjongen ‘m zat te stangen & ‘m daarbij op de schouder sloeg.
Toen liep-ie weg.
Hij liep wel vaker weg. Hij wist inmiddels dat je problemen uit de weg moest gaan. Langzaam, op z’n eigen tempo. Knieën een beetje doorzakkend. Z’n handen neigden naar voren, om een beter evenwicht te houden.
Z’n knieën waren slecht.
‘Oh, Ton, I’ve worked so hard in my life. You don’t wanna know.’
Hij heeft een keer met een jong vrouwtje in bed gelegen.
‘Man, she is horny. She just WANTS!’
& Ze zag er ook helemaal niet gek uit. Maar iedereen wist dat ze niet helemaal lekker was. Maar dat was straatcultuur. Je overleeft. Je beleeft wat je kan beleven. Mike maakte niet al te veel meer mee. Mike overleefde. Dat was wat-ie beleefde.
‘This man is great!’
Dan probeerde ik z’n enthousiasme te temperen.
Hij wees daarbij naar mij. Speciaal voor amerikaanse toeristen. Stelden ze een vraag. & Ik had antwoord.
‘This man is such a nice guy!’
Hij had veel uitroeptekens in z’n taal.
Richie is ook overleden. Da’s alweer een paar jaar geleden. Die waren ze snel vergeten. Dat moest ook wel.
‘He came to my place. And he wanted to stay in there. Just to have a shower, he said. But Richie, I said, you just can’t stand on your feet anymore. And than I gotta wait for you to come out again. You’re probably asleep while standing under the shower.’
Da’s alweer een paar jaar geleden, ja.
Op een gegeven moment weet je dat ze doodgaan. We zeiden ’t over Richie. Een paar maanden ervoor. We zeiden over Mike. Alweer een jaar geleden.
Plotseling stond-ie voor me. Of-ie naar de wc mocht.
‘Just for once, Ton. Just for once.’
Toen-ie van de wc af kwam, zei hij dat ’t allemaal gas was, allemaal gas.
‘Oh, man, I was so worried.’
Toen werd ik ziek. & Toen werd hij ziek. Hij werd ziek waar hij al ziek van was. Maar dat hoorde ik allemaal achteraf.
Hij was een ‘great salesman’, zei hij. Hij kon alles verkopen. Joe was ’t met ‘m eens. Dus verkochten ze beiden een tijdlang de Z, de daklozenkrant.
Anders hadden ze ’t al een paar jaar geleden opgegeven.
Joe liep altijd voor ‘m uit. Hij kon dat langzame tempo niet aan.
Maar Joe gaat. Verder. Die hoopt over 3 maanden eindelijk in Canada te zitten. Mike wordt in India verstrooid.

We gaan ook maar weer verder, nog even wat sneller in Zijperspace.

staperachteraan

Of alles dan nog wel ‘tzelfde is. Dat vraag ik me af.
Kijk, die schoenen staan er nog steeds. Een vreemde, iemand die zomaar even op bezoek is, dit voor ‘t 1st ziet, die zal denken: waarom staat dat daar? Al die schoenen. Sloffen desnoods. Veters onder de stoel uit krullend.
Bij m’n moeder thuis, toen m’n vader er nog was, of eigenlijk nog steeds, had ik de veters weggemoffeld, onder de tafel. Zodat ze vooral geen aandacht zouden trekken. Want dan moesten ze ergens anders naar toegebracht worden.
‘Schoenen niet onder de tafel,’ hoorde ik dan vanuit de keuken roepen.
‘Maar Pa……’
Verder kwam je soms niet. Want voor Pa was ’t altijd anders. Die mocht de schoenen onder de tafel zetten.
Voor Pa was ’t anders.
Nu staan m’n schoenen daar. In m’n eigen huis. Maar krullen de veters nu net even anders vanonder de stoel vandaan? Dat vraag ik me af.

De suikerpot. Ik plaats ‘m de laatste tijd in ’t theekopje. Dan nemen ze samen minder ruimte in beslag.
Dat ik ‘m op ’t Waterlooplein heb gekocht heeft er niets mee te maken. Ogenschijnlijk. Dat ik ook nog vroeg of ’t niet een gulden goedkoper mocht. Omdat ’t tuitje beschadigd was.
‘Nee, kom op joh,’ werd er gereageerd, ‘hij is al goedkoop.’
Ik heb ‘m toch meegenomen. Daarom staat-ie hier nu. & Omdat-ie groen is. Dat tuitje dan. De rest van glas.
Omdat-ie groen is, & ik ‘m heb meegenomen, daarom staat-ie hier nu.
Omdat-ie minder ruimte in beslag neemt, tezamen met ’t kopje, staat-ie tegenwoordig vaak in ’t kopje.
Maar dat laatste is pas sinds afgelopen zaterdag.
Ik weet ’t niet, maar ’t zou kunnen.

’t Valt me ook op dat ’t microfoontje, die van de hele goedkope soort, maar net goed genoeg om doorheen te praten als ik via internet met Roswitha bel, dat dat microfoontje veel dichter bij me staat. Hij kijkt me aan.
Als ik ‘m een oplawaai verkoop, dan ligt-ie.

Ik zou wel een hele rondleiding kunnen geven. Mezelf incluis. De rondleider leidt zichzelf, aan de hand van de toeschouwer, rond.

Ik ga midden in de kamer staan & doe m’n ogen dicht. Dat alles voor een moment nog steeds helemaal ‘tzelfde is. Ik leid me rond. Laat me de dingen zien. Ik zoek ’t verhaal, & stap naar ’t volgende voorwerp dat zich voordoet aan m’n gesloten ogen.
Ik doe voorzichtig een stapje, m’n ene voet dwars op de andere voet, de 2e er achter aan, ook een kwart slag gedraaid, weer een stapje, er achter aan, stapje, achter aan, stapjeachteraan, stapachteraan, staperaan, stapraan, straan, staan, tot de draaiing zo hard doorgaat dat ik de beweging niet meer voel. De verandering niet meer ervaar.
Alles verandert & blijft ‘tzelfde tegelijkertijd. Niets meer, nooit meer, alles, de hele tijd, ‘tzelfde.
Dat ik niet meer weet wat 1st was, & wat nu.
Staan.
Een continu.

Ik verlies m’n evenwicht & brand m’n linkerhand aan de gloeiend hete kachel.

Zie je, denk ik, starend naar de witte plek op m’n hand die langzaam rood begon te schijnen, ik ben niet veranderd.
Alles staat op dezelfde plek.
Alles heeft ‘tzelfde resultaat.
Ik had gister, vorige week, een maand geleden, ook m’n hand gebrand.
& M’n vader is dood; die zet z’n schoen niet meer onder de tafel. Toch mag ’t nog steeds niet van m’n moeder.
Ik maak niets mee. Dat betekent niet dat ik gestopt ben adem te halen.
Ik haal de theepot van de kachel & schenk mezelf een kopje thee in. Straks bel ik nog even Roswitha.

Nog slechts enkele dagen van eenzame opsluiting in Zijperspace.

berouw

Speciaal voor de dokter had ik me nog eens geschoren. De dag voordat ik naar ‘m toe ging om van hem te mogen ontvangen wat in enige mate m’n leven zou veranderen.
Je zou er bijna godsdienstig van worden.
Hij haalde ’t ook uit een speciaal kastje, zoals de pastor dat altijd deed. & Ik had zelf ook weer ‘ns een broek aangetrokken waar geen vlekken op zaten. ‘Zondagse kleren’, zoals m’n moeder ons op die dagen wilde zien.
Je wilt er toch iets aparts van maken. Er staat iets te veranderen, dan moet je zorgen dat alle aspecten daarop ingesteld zijn.
Daarom vond ik ook dat daarna ook alles anders moest zijn. Er is een voor, & er is een na.
Ik zei ‘ns tegen een leeftijdgenoot, we hadden ’t kroegleven nog maar net ontdekt, de kerk achter ons gelaten: ‘Zondag is de dag na de zondeval. Dan moet ik berouw hebben. Dus duurt ’t uren voor ik me ga verschonen. Ik zal moeten voelen wat ik mezelf heb aangedaan.’
Op die zondagen stonk ik. Ik kon mezelf ruiken als ik m’n neus even m’n shirt in dreef. Rook, zweet, alcohol. ’t Moest ’t tegendeel van de dagen ervoor zijn. Anders kon ik niet voelen dat wat ik had gedaan eigenlijk een fout was. Tegelijk met de kater in m’n hoofd, moest de rest van m’n lichaam voelen, ruiken, plakken naar dat wat ik niet had moeten doen.
Niet dat ’t slikken van de capsule radioactiviteit tegen de wil van god zou zijn ingegaan, als deze in m’n gedachten nog had bestaan. Maar er was een voor, & er was een na, zoals ik al zei.
Er zijn dingen veranderd, neem ik voor ’t gemak aan.
Ik moet mezelf in ieder geval laten merken dat er dingen anders zijn.
Goed, een hele week thuis, geen bezoek van, geen bezoek aan anderen.
Je moet jezelf ontpoppen. Uit de cocon. Jezelf duidelijk maken dat er een vroeger was van toen & een nu van straks.
Met die onderbroeken wil dat echter niet al te goed lukken. Die sla ik dan maar over, minstens 1 keer per dag een nieuwe schone. & De traditie van elke dag een t-shirt zit er te veel ingebakken ondertussen.
Maar ik doe in ieder geval m’n best met m’n sokken. Gister voor ‘t 1st in 2 dagen m’n sokken vervangen. Die beginnen behoorlijk nat te voelen als ze zo’n tijd in sloffen gestoken hebben gezeten.
Ik heb wel ‘ns richting trein achter een man aan moeten lopen. Hij zag er ogenschijnlijk heel gewoon uit. Als ik ‘m niet had geroken, dan was-ie me nooit opgevallen. Opeens stonk ’t hele station naar hem. 1st Wist ik ’t niet zeker, maar toen er een mededeling via de luidsprekers over ’t perron schalde & iedereen zich haastte om via de roltrappen elders de bewuste trein te halen, zag ik mensen achteruit deinen, afstand nemen, zoals ik me even tevoren had afgevraagd waar die rioollucht vandaan kwam op ’t moment dat-ie me toevallig passeerde.
’t Was een gewone man. Maar hij droeg óf een lekke stoma óf had al weken z’n onderbroek niet gewassen.
Dat experiment wilde ik aan. Zo ver komen dat ik ’t zelf niet meer door zou hebben.
Op die zondagen van toen rook ik mezelf nog wel. Ik wist waar ’t vandaan kwam, dus herkende ik de geur. Iets waarvan je weet dat ’t er is, kun je ook zien; iets waar je ’t bestaan niet van kent, kun je moeilijker identificeren.
Er zijn nog heel veel dingen voor ons mensen onzichtbaar, gewoon omdat we ’t bestaan ervan nog niet hebben kunnen onderkennen.
Ik wil vies worden zonder dat ik ’t weet. Maar toch op ’t moment dat ik weer naar buiten mag nog even m’n neus in m’n t-shirt douwen. Eigenlijk een soort tussenvorm op beide variaties.
Een berouw zonder berouw tot ik weet dat ik ’t berouw van me af kan schudden. Want ik ben al anders. Er was vroeger, er is nu. Nog steeds.
Maar nu zit ik in dat andere heden. Nog ergens tussenin. & ’t Wil me maar niet lukken.
Na 2 dagen toch maar andere sokken, omdat ik anders uit m’n sloffen sop; da’s geen teken van doorzettingsvermogen. Daar word je geen doorgewinterde kluizenaar van.
Dus scheer ik me niet. Ter compensatie. De dokter zou me moeten zien. Een 5-daagse baard. Van niet langer dan een mm.
Maar goed, ik probeer ’t tenminste. Ik ben in ontwikkeling.
Alleen niemand die me ruikt. Ook ik zelf niet.

Maar ik heb ’t best gezellig met mezelf in Zijperspace.

onderbroekenvariatie

’t Is helemaal geen onderwerp waar je zomaar over begint. Dus vereiste ’t enige omwegen om er toch te kunnen belanden. Maar de uiteindelijke vraag aan de dokter klonk ong zo:
‘’t Wil wel ‘ns voorkomen dat ik wat ná-lek.’
Dat was eigenlijk geen vraag. Voor de dokter echter wel aanleiding genoeg om te reageren.
‘Ach, ’t gaat er om dat je je bewust bent dat je radioactief bent. Als je je onderbroek in de was doet, dan is ’t goeddeels verholpen.’
Ik dacht niet dat dit afdoende was. Ik moest toch duidelijker zijn. ’t Was zaak meer van m’n gewoontes te onthullen.
‘Maar ik slaap altijd naakt, zie je. Als ik dan midden in de nacht in ’t donker naar de wc ga, zie ik niet altijd of ik uitgedrupt ben. Dan wil ’t wel ‘ns voorkomen dat ik een druppel voel nalekken op m’n bovenbeen als ik me van ’t toilet wil verwijderen.’
Een kwestie waar ik me al weken over druk had gemaakt, vanaf ’t moment dat ik te horen had gekregen dat ik een week lang geen mensen in de nabijheid van een meter mocht hebben.
Na die extra bekentenis trok de man een bedenkelijk gezicht. Dat kon natuurlijk komen doordat naast de 2 verpleegsters die ons plots in ’t kamertje waren komen vergezellen er nu ook een computertechneut z’n aanwezigheid aan ons wilde opdringen. Hij zat al ineengedoken onder ’t bureau van de dokter, terwijl er 1 verpleegster in een la zat te wroeten & de ander uit een kastje een spuit te voorschijn haalde.
‘Neem me niet kwalijk,’ keek de dokter me ineens niet meer aan, ‘maar ik ben hier bezig met een patiënt.’
M’n bekentenis was blijkbaar hard aangekomen.
De computertechneut stoof vanonder ’t bureau omhoog. Met een rode boei van duidelijk engelse oorsprong & een gelijksoortige tongval boodt-ie z’n excuses aan & verliet-ie de kamer. ’t Meisje met de spuit er snel op volgend. Zonder echter dat er bij haar echter iets van gêne te ontdekken viel. De laatste bleef nog een tijdje doorgaan met wroeten, zonder dat de dokter daar nog aanstoot van nam. Hij ging er hooguit zachter van praten.
Ik schoof wat dichter naar ‘m toe. Dat we nog net elkanders knieën niet raakten. Ik moest ‘m immers kunnen verstaan.
‘Dan is ’t misschien toch beter dat je een onderbroek draagt.’
Waarop hij grappige anekdotes vertelde over vergeten druppels op deze zelfde vloer waar we ons nu boven bevonden & hoe ze door ’t hele ziekenhuis verspreid waren geraakt.
‘Uit je onderbroek krijg je ’t wel weg, maar als zo’n druppel de grond raakt….’
Een understatement, na ’t vertellen van zijn verhaal, begreep ik.

Dus volg ik de leefregels nauwgezet. & Doe er nog een schepje bovenop.
Ik was m’n handen. Bovendien met zeep.
Ik spoel de wc. & Gooi er een teil opgevangen douchewater achteraan.
Ik ga voortaan zittend plassen. & Lees ’t hoofdstuk van ’t boek dat ik daarbij voorhanden heb uit voordat ik opsta.
Als ik vergeten ben te gaan zitten. Maak ik sop om de douche geheel & al te verschonen.
Ik vermijd de aanwezigheid van mensen. & Doe boodschappen om 8 uur ’s ochtends.
Ik doe onderbroeken snel in de was. & Heb er zodoende te kort.

Nou ja, ik heb er nog een heleboel die ik al jaren niet meer van dichtbij bekeken heb. Die gaan niet mee met de wekelijkse ronde van wasmand, wasmachine, waslijn. & Van die waslijn haal ik ze af om ze schoon aan m’n billen te trekken.
Zo heb ik 7 onderbroeken. Als ze per ongeluk in ’t onderbroekenrekje in de kast belanden, komen ze zelden nog in aanmerking mij op m’n dagelijkse avonturen te vergezellen.

& Nu, nog maar op de 3e dag, is ’t al tijd voor maatregelen. Ik ben te gulzig.
Ik heb smetvrees. Radioactiviteitsmetvrees, & helegaar geen kwalijke smetvrees, ook al denk ik dat als ik met dezelfde vinger aan m’n neus pulk als waarmee ik m’n plasser volgens weer diezelfde leefregels met een wc-papiertje heb verschoond, ik een uur later extra jeuk aan die kokkert lijk te hebben, maar toch smetvrees die z’n weerga in m’n leven tot dusver niet kent.

’t Eind van m’n onderbroeken kwam in zicht. ’t Waslijntje werd te leeg.
Dus besloot ik ’t onderbroekenrekje te gaan inspecteren.
Eigenlijk was van inspectie in 1e instantie niet eens sprake, ik trok gewoon de 1e de beste onderbroek aan die zich door op goed geluk graaien in de grote hoop toevallig aanbood. Waardoor ik er enkele uren later achter kwam dat ik nog maar enkele jaren geleden een maat droeg die mij tegenwoordig al snel noopt een toontje hoger te gaan zingen.

Waarmee ik maar bedoel te zeggen dat ’t ook wel voordelen heeft. Ik heb eindelijk m’n verzameling onderbroeken tot overzichtelijke proporties teruggebracht. Van alle maatjes 4 heb ik nu eindelijk besloten dat ’t niet de moeite waard loont om hen op enig nageslacht te laten wachten. Van grappig bedoelde cadeaus heb ik ook afstand durven nemen & ’t niet wenselijk geacht die, zoals een groot gedeelte van de nederlandse bevolking schijnt te doen met allerhande verrassingen verkregen tijdens verjaringen ed, heb ik laatst gelezen, aan een volgend slachtoffer te offreren. Geen Armani’s, America Today’s, Björn Borg’s of andersoortige polonaises aan m’n lichaam.
& Evenzogoed blijf ik zitten, zeker nu ik zo frequent mijzelf voorzie van een schoon exemplaar verbaast mij dit ten zeerste, met een zo grote verscheidenheid dat ik dagelijks kan kiezen of ik nu een blauwe dan wel een zwarte dag zal doormaken.

Niet dat ook maar iemand dat zal opmerken in Zijperspace.