aankomst

Ik werd door Quint opgehaald.
‘Meteen maar naar huis?’ vroeg Quint.
‘Nee. Heeft Jan je dat niet verteld? Ik zou 1st naar Pa gaan. ’t Laatste moment om ‘m te zien.’
Dus gooide hij ’t stuur om.

We zagen Carel & Theo buiten zitten, op ’t terrasje van de afdeling. Ze wachtten tot ze verder konden.
‘Ze is net aangekomen,’ vertelde Carel. ‘Ze wist de weg niet. Ze belde op met de vraag waar Den Helder eigenlijk lag. Nu wacht ze op de papieren.’
’t Enige dat weggehaald kon worden was ’t hoornvlies van z’n ogen. Parkinson had de rest van z’n lichaam al te veel aangetast. ’t Zou 20 minuten duren, hadden ze van te voren verteld. Maar Carel & Theo zaten er alweer 20 minuten. Er was nog niets gebeurd.
‘We hebben 1st z’n onderkant maar afgelegd,’ zei Theo. ‘Dat ging goed. De zuster heeft nog even geholpen. Boven was-ie al koud, maar aan de onderkant was Pa nog helemaal warm. ’t Was frappant om te zien dat de rode adertjes van z’n couperose al meteen weg waren getrokken.

De zuster kwam langs. Vroeg of we wat te drinken wilden.
‘Zeg,’ begon Theo tegen haar, ‘die papieren zijn toch allemaal aanwezig? Dat hij donor wilde zijn, dat staat toch allemaal in z’n status?’
‘Ja, maar er waren bepaalde papieren niet in orde,’ antwoordde ze. ‘Of ze lagen niet op de juiste plaats.’
‘Kunnen we niet nog een keertje kijken,’ vroeg Carel, ‘voordat ze begint met ’t hoornvlies? Ton heeft m’n vader nog niet gezien. & Anders moet-ie de hele avond nog wachten.’
‘Ja, ik ga wel even vragen.’

Ze gebaarde een minuutje later. Van om ’t hoekje van m’n vaders kamer. We liepen met z’n 4-en op haar toe, gingen de kamer in. Ik ging bij ’t raam staan, naast m’n vaders hoofd. Carel naast me. Tegenover me stond Theo. Quint naast hem.
Theo pakte z’n hand vast. Ik wachtte daar nog even mee. Ik moest nog wennen aan z’n dode gezicht. Open mond. De lucht was er uit gevlucht. Z’n ogen stonden ook lichtjes open. Flets. Zoals ik inmiddels gewend was. Geen grote verandering daar.
We hadden alle 4 een andere houding. Hoewel ze altijd hebben gezegd dat we zoveel op elkaar lijken.

Ergens moet ’t gestopt zijn. Zijn we de kamer uitgegaan. Niet voordat ik z’n hand had aangeraakt. Maar wel ergens, waarvan ik niet meer weet welk moment.
Ik kan me nog herinneren dat we de deur opendeden. De 1e stappen de afdeling af. We moesten wachten tot de buitendeur open gedaan werd. Via een knopje die door ’t nachthoofd werd bediend. & We zijn naar huis gereden. Dat moet wel. Naar ’t huis van Ma.
‘Ik moet er nog aan wennen dat ik niet ’t huis van Pa & Ma zeg,’ zei ik onderweg.
Daar blijft ’t bij. Meer wil m’n geheugen niet.

Ik zei tegen m’n moeder: ‘Ik ben blij dat ik nog even gegaan ben. ’t Doet me goed.’
Ik zat op de schommelstoel. Ma op de luxe stoel, een aankoop die eigenlijk voor Pa bedoeld was. Hoewel ‘t toen al slechter ging.
‘Je moet ‘t evengoed maar doen,’ hadden wij toen tegen haar gezegd. ‘Je hebt zelf misschien nog wat aan die stoel.’
Ondertussen was Jan aan ’t bellen. De hele avond. Wij praatten, de overige broers, de schoonzussen & Ma. Over hoe lang ’t nog zou duren voordat Carel & Theo klaar zouden zijn met afleggen. & Over hoe ’t gegaan was.
Ik pakte op een gegeven moment m’n rugzak uit, in de computerkamer. De computer aangezet. Daar heb ik ook een matras neergelegd. Ik heb daar die nacht, & de nachten erop, geslapen.
’s Nachts keek ik, als ik er uit moest om een plasje te doen, of m’n moeder wel sliep. & ’s Ochtends vroeg dronken we met z’n 2-en een kopje thee in de tuin.

Er waren nog veel meer dingen; misschien komen die later wel in Zijperspace.

de toespraak van jan aan ‘t graf van pa

Van sterk tot broos: Nico Zijp

Een leeg scherm en een hoofd vol, zeker sinds er geen kans meer was op herstel bijna paniekerig vol met herinneringen.
De laatste week was ik vaak vroeg wakker en bezig met mijn afscheidswoord voor mijn vader.
Prachtige volzinnen en rode draden. Ik wilde hem zo goed mogelijk neerzetten voor iedereen en het over alles hebben.
Dat is dus onmogelijk, je kan bijna 72 jaar niet samenvatten in een paar regels.
Ik zal mij beperken tot enkele details, details maken de mens uniek.
Veilig bij vader achterop, door de Helderse duinen, ik vragend, hij pratend bijna docerend en attenderend, op de salamanders in de glasheldere J.Verfaillewegsloot bij Duinoord. Een vroegste belangrijke herinnering.
Op zijn armen kijkend naar het laatste broedresultaat van zijn laatste tropische aanwinst in zijn zelf getimmerde volière, een andere herinnering.
Hobby’s te over: flora inventariseren en determineren, genealogie; geschiedenis, wijnetiketten, likeurtjes verzamelen en nippen, kwartels kweken, postzegels, modelspoorbanen, molens fotograferen, muziek luisteren en verzamelen, vormen echt maar een fractie van zijn veelzijdigheid en de schoolmeestersmentaliteit is erin te herkennen. Als hulpstukken hiervoor gebruikte hij zijn karakteristieke brede plank over zijn stoel een deuntje muziek erbij en hij had een trommel en werktafel.
We zien hem zo weer zitten. Voor hem was het gewoon even ontstressen uit een druk en verantwoordelijk maatschappelijk leven. En als een echte onderwijzer verspreidde hij de vergaarde kennis aan zijn leerlingen, collega’s, vrienden, familie en vooral gezin met zachte drang en humor.
Zondags was een dag voor de kerk, nog meer muziek en zoveel mogelijk de omgeving met de auto verkennen, even onderweg zijn. We zijn wat keren de Westfriese dijk afgehobbeld onder leiding van onze gids.
De taken thuis waren nog traditioneel verdeeld: Ma was de gezinsmanager en pa was het daarbuiten. Dat ging goed, maar soms moest hij pedagogisch bijspringen als ma het niet meer redde met het pannenkoekmes en wij haar lachend nog maar eens uitdaagden. Dan trok hij alles uit de kast: met de stevige opmerking: Jongens hou op. En ging vervolgens stoïcijns verder met het uitknippen en rubriceren van nieuw vergaarde overlijdensadvertenties.
1 Van zijn overwegingen om het onderwijs in te gaan; waren volgens mij toch de vakanties. Na 2 dagen grote vakantie werd het reisdoel voor de herfstvakantie al vastgesteld. Het waren voor hem hoogtepunten, hij was weer onderweg.
We groeiden uit elkaar door mijn eigen stappen. We vervreemdden van elkaar. Ik was zoekende en zocht mijn eigen weg, daar had ik hem niet voor nodig.
Ondertussen werd hij een onderwijsfusieslachtoffer. Een zware slag voor hem. Toen ik echter mijn weg had gevonden, vonden wij elkaar weer in de natuur en iets later met onze eendenkooi. Hij was geen spiegel meer waar ik in keek, maar gewoon mijn vader die mij meehielp een verwaarloosde cultuurhistorische en natuurrijke plek op te knappen. Onze parel. Hij liep de deur plat en ik genoot van hem en hij van zijn rondleidingen met de schoolklassen en platte vrouwengroepen, zijn oude vak.
Ma was zijn grote jeugdliefde, zijn alles. Maar die liefde was vooral wederzijds. Voor ons jongens en partners was dat altijd zichtbaar, een knuffel, een aai, een knipoog, gekibbel, elkaar beschermend voor die verschrikkelijke pubers die wij soms waren. Het meest ontroerend maar ook ontluisterend was die liefde te zien in de ziekte en toch wel lijdensweg van Pa en Ma. Je glijdt dan van partners naar zieke en verzorgende. In deze tegenspoed stond hun liefde recht overeind, met zijn hand in haar hand is hij heengegaan.
Met grote bewondering en diep respect hebben we de afgelopen jaren naar mijn moeder gekeken. Het is absoluut geen beloning voor jezelf wegcijferen. De vele fijne en goede herinneringen zijn echter de beloning.
Het mooie van het leven zit in het unieke van het genenmateriaal en in de rol van de opvoeders daarin. De rol van onze vader in ons leven heeft veelzijdigheid, karakter, gedrevenheid, menslievendheid, liefde voor de natuur, warmte voor elkaar en onze medemens opgeleverd. Iets om dankbaar en trots op te zijn.
Voor hem was het ultieme onderweg zijn, lopend op pelgrimage naar Santiago del Compostella. En hij deed dit op een nieuw kruispunt in zijn leven.
Een gepassioneerd, gelovig en vooral dankbaar mens is dood. Die dankbaarheid heeft hij verwoord in zijn verslag over die reis. Als laatste lees ik een stukje hier uit voor.

Dat staat elders gedocumenteerd in Zijperspace.

achteraf

Voor de mensen die de weg willen weten in Zijperspace: hiernaast, aan de linkerkant, staat een lijst met titels van eerder geschreven stukjes. Onder de kop ‘Mijn vader’ kan men minstens 112, sinds ik ‘t voor de laatste keer geteld heb moeten ‘t er inmiddels meer zijn geworden, teksten vinden handelend over de bewuste man. Die zijn tot aanstaande zaterdag, de 14e augustus, ook gerangschikt in ‘t archief erboven.
Zijperspace is tijdelijk anders geordend zoals vaste bezoekers reeds zullen hebben gemerkt, op chronologische volgorde zijn alle teksten handelend over m’n vader per maand op te roepen. Zoals geschreven van maand tot maand.
Daarna zal men ‘t met de verzameling links gerangschikt naar onderwerp moeten doen. ‘t Artikeltje voorgelezen in de kerk, vlak voor m’n vaders begrafenis, kan men dan vinden onder genoemde kop ‘Mijn vader’. In ietwat onaangepaste vorm, niet gebonden aan tijdsbeperking, beperkt evenmin door de gedachte dat de aandacht van toehoorders vastgehouden moet worden, staat-ie daar onder met de titel: patrijs.
Alle andere stukken tekst zijn natuurlijk, naar mijn bescheiden mening zeker gezien ‘t onderwerp, ook de moeite waard. Klik op 1 van de titels & laat u leiden door de wereld van de man die ooit was. Geschreven door de zoon die ‘t de moeite vond er woorden voor te vinden.

Ik dank alle toehoorders voor hun aandacht voor dat momentje Zijperspace.

definitiefst

De laatste minuten. Na de laatste nacht.
Ik heb ’t bed aan kant geschoven. Zoals alle nachten afgelopen week. Nu wat meer definitief.
Je hebt definitief & je hebt definitiever.
’t Haar van m’n moeder wordt momenteel door m’n nicht gedaan. Kapster. Ik vond ’t al vreemd dat m’n moeder haar duster aanhield. Ze bespreken onderwijl de dingen. De dingen die gaan gebeuren.

‘Heb je goed geslapen?’ vroeg ik bij ’t bakje thee, dat ik inmiddels gewoontegetrouw gezet had.
‘Ja,’ zei ze zonder twijfeling in haar stem, zonder slikken, ‘best goed geslapen. Slechts af & toe wakker geworden.’
‘Ja, dat zag ik vanochtend.’
Toen ze om ½ 6 ’s ochtends aan de grote tafel in de huiskamer de dagelijkse foldertjes aan ’t doorpluizen was & ik informeerde of ’t wel ging.
‘Ik heb de stekker er uit getrokken bij Pa.’
‘Dat moest vanochtend?’
‘Ja, ze zeiden dat de koeling ’s ochtends vroeg uitgezet moest worden.’

Ik kijk voor de 3e keer in de spiegel of ’t t-shirt wel staat dat ik vandaag ga dragen. Trek wat aan de hals. Flobber de onderkant over m’n broek heen.
Raar woord trouwens: flobberen. Bedenk ik me terwijl ik ermee bezig ben.
Daardoor vergeet ik te kijken naar m’n spiegelbeeld. ’t Dringt niet tot me door of ik er nou tevreden mee moet zijn of niet.

Straks komen m’n broers. & De mensen van ’t uitvaartcentrum. Dan wordt Pa ingepakt. Tillen ze hem naar beneden.
In de woonkamer wordt-ie gekist.
Alweer een normaal woord. Kisten.
‘Ja, we moeten Pa om ½ 10 kisten,’ zeiden we gister tegen elkaar.
We namen ‘t scenario door. We begonnen alles heel normaal te vinden.
Ze geven je enkele dagen de tijd om alles heel gewoon te laten vinden. Je wordt vanzelf weer praktisch. Straks heb ik er vast geen moeite mee dat ik de massa in de kerk een tekst over Pa ga voorlezen.
Ik ben er al aan gewend ‘m kwijt te zijn. ’t Heeft al een tijdje mogen duren. Nu wordt ’t tijd er een punt achter zetten.
Ze gaan ‘m straks kisten.
Ik voel me dapper als ik ’t zeg.

Maar bijkans onmerkbaar gaat er een lichte trilling door Zijperspace.

verdwaald

’t Voelt aan als een soortement dolen. Niet weten waar je gevoelens liggen.
Ik zie tranen uit de ogen van m’n broer opwellen & vraag me af waar die opeens vandaan komen.
Ik zie m’n vader op ’t bed opgebaard liggen & ben bang voor z’n bleke couperoseloze gelaat.
Ik hoor m’n moeder stommelen & wil weten waar ze is.

Dan zegt ze dat ze nog even bij m’n vader wilde zijn. Dat ze ernaar verlangt nog een keer een praatje met ‘m te maken. Een goed gesprek.
& Ik dool in de jaren dat hij niet meer bereikbaar was. Niet volledig meer in ’t hier & nu stond. Dat wij wisten waar we waren & hij steun zocht. Hij was niet meer volledig. Dan neem ik ‘t mezelf kwalijk dat ik dat wat er aan vooraf ging niet meer juist weet te herinneren.

Ik ben verdwaald in fragmenten. Om mezelf vooral geen houvast te geven. ’t Ene beeld geeft aanleiding om ’t andere beeld op te roepen & vervangt ‘t aldus.

& Dan ’t huis.
M’n moeder & ik.
Overdag komen m’n broers. Schoonzussen, kinders.
’s Avonds wij. Met m’n vader in ’t bed. Op ’t bed. Een koelplaat tussen ’t matras & zijn lichaam. Nog enkele lakens om ijsvorming te voorkomen. Airconditioning, zodat de temperatuur in de kamer zo laag mogelijk blijft. Als je buiten staat hoor je de lucht naar buiten geblazen worden door de slang die uit ’t raam hangt.
Ik heb de computerkamer. Zelfverkozen isolatie. Ik verzin elke keer excuses waarom ik daar moet blijven. Toetsenbord bij de hand. Enigszins contact met de wereld die niets met m’n vader van doen heeft.
Die andere wereld sluit ik af zogauw ik ’t matras neerleg, daar waar 1st de stoel voor ’t beeldscherm stond, op een smalle reep tussen bureau’s & stoelen. ‘t Past er nog net. Raam open om verkoeling, lucht te krijgen. Maar dan moet vooraleerst ’t licht uit, de comp uit. ’t Voorgaande dient afgesloten te zijn, mag geen aantrekkingskracht meer uitoefenen.

Ik dacht dat ik ’t niet vol zou houden. Zomaar enkele dagen in ’t ouderlijk huis. Weg van veiligheid, geborgenheid van m’n eigen vertrouwde alleenzijn.
Maar ik hou ’t vol. Ik voel de irrealiteit van een lichaam dat ooit die van m’n vader was. Hij zegt niets, hij hoort niets, hij beweegt niet als ik langs ‘m loop. Daarom waar ik hier rond alsof ’t m’n 2e huis is.
’t Is m’n 2e huis. Alleen m’n vader leeft er niet.
Dat ik ‘m in m’n gedachten doodzwijg doet me volhouden. Ik weet niet wat de begrafenis straks geeft. Omdat ik mezelf niet de gelegenheid geef dit ten volle te realiseren, zo voelt ‘t.
Ik vraag me slechts verwonderd af wat m’n broer ertoe heeft aangezet op een onverwacht moment de tranen te laten lopen. & Laat verder alles op z’n beloop.

Ik dool door Zijperspace & hoop m’n huis terug te vinden.

einde

17.10 Uur. Ongeveer.
Hij is er niet meer.

We gaan verder zonder Pa in Zijperspace.
(Om ¼ over 5 bleef ‘t horloge van m’n moeder stilstaan. Dat merkte ze echter pas om ¼ voor 7. ‘Toeval,’ zei de begrafenisondernemer. ‘Dat zou ik zeggen. Maar mijn vrouw zegt dat toeval niet bestaat.’)

continuüm

Ma was naar de wc.
Ik moest wachten. Maar dat bedacht ik me later pas.
Ik zat daar. Met Pa naast me in z’n bed.
Dat is alles. Ik zat daar. Ik keek voor me uit. Ik keek naar Pa.
De deur stond op een kier. Via de spiegel boven de wasbak kon ik via de kier de gang inkijken. Daar gebeurde ook al niets. De hitte had ook de afdeling lamgelegd. In de verte slechts wat geroezemoes van enkelen van ‘t personeel.
Ik keek de gang in omdat m’n ogen toevallig die kant op bewogen. Ze hadden desnoods stil kunnen blijven staan. ’t Was gelijk geweest.
Ik liet m’n ritme bepalen door de ademhaling van m’n vader. Ik wist niet welk ritme, maar wel dat-ie er was. Mijn levensritme. M’n doel. M’n stilzitten.
M’n vader z’n ogen gesloten. Benen gekromd met de knieën omhoog stekend. Borst bloot, behalve dan dat hemdje. Gereutel van schijnbaar gesnurk. Naar adem snakken. Zo zou je ’t ook kunnen vertalen.
Ik ging mee op zijn deinen.
Ik heb nooit stil kunnen zitten. Ik ben me altijd bewust geweest van ’t moment van zitten. Van de duur, van de houding.
Zitten.
Dat was ’t enige wat ik deed. De tijd laten verstrijken. Die niet meer belangrijk leek.
Hij was er in ieder geval niet.
Ik was er om er te zijn. Toevallig had ik een stoel nodig. Maar als die stoel er niet was geweest, dan zou ik daar toch hebben gezeten.

Op een gegeven moment hield ’t op. Ergens, een moment.
M’n moeder kwam terug. Theo & Jet bij zich.
Ik ging verzitten. Wreef ’t zweet van m’n voorhoofd, richtte de ventilator op m’n gezicht.
M’n slapende vader kreeg een kus.

Alles begon weer te bewegen in Zijperspace.

kijk

Kijk.
Een bidprentje van hout. Uitgevouwen staat ’t overeind. Aan de ene zijde een man, links ervan een vrouw. 2 Heiligen op bruinig hout. Als russische iconen.
Erboven ligt er een stapeltje cd’s; de zijkanten van de doosjes zijn slechts zichtbaar. De muziek die ‘m tot ’t eind moet begeleiden. Als je ze tevoorschijn haalt, zal je zien dat ’t allemaal jazz is. Oude jazz. Van vóór de jaren ’50.
Maar je hoeft ze niet te zien. Want je wéét ‘t.
Links van de kast staat de draagbare stereo. Met cd-speler. Cassetterecorder zit er ook in, maar wordt niet gebruikt. Voor de wasbak. Met spiegel.
Je ziet jezelf als je je handen wast. Dat hoeft niet opgenomen te worden in ’t beeld. Dit is tenslotte de kamer van je vader.

Kijk.
2, 3 Kaarten hangen er achter z’n rug. Achter z’n hoofd, eigenlijk, maar je zegt ’t nou eenmaal zo.
Bep & Wil zijn 40 jaar getrouwd. Ze bedanken voor de belangstelling. Zitten samen op de fiets.
Een kaart met een hart. Een groot hart.
& Nog iets met paars. Waarvan je niet meer weet wat ’t voor moet stellen.

& Kijk, er ligt zeep. In een bakje. Een groen stuk zeep. Misschien om hem te scheren. De snor er af.
Baard blijft. Zo hebben we hem altijd gekend. Baard blijft. Snor heeft-ie nooit gehad.
Toch?
Even beelden graven in ’t geheugen.
Zelfs die paar keer zonder baard zijn niet meer terug te vinden.

& Kijk, al die dingen die hij niet ziet. Want z’n ogen dicht. Hij kan zich niet meer wenden. Misschien wordt-ie ook wel niet meer wakker.
Foto’s aan de wand. Naast de 3 kaarten. Een muur vol.
Z’n kleinkinderen. Allemaal met een lach. Dat is Jet. Dat is Shinn. Daar heb je Jana & Luca. & Lola met Billy.
Ze lachen hun lach z’n nek tegemoet.
Z’n zonen, z’n 6 zonen. Geposeerd voor een afstuderende fotografe. Z’n 6 zonen waar de vrouwen naar keken.
& De hele familie, in klederdracht in Volendam. Omdat ’t eerder ook al ‘ns was gedaan. Toen met de kinderen klein. Nu met de kleinkinderen klein.
& Theo met Pa. & Tante Gre met Pa, naast Ma.
‘Toen waren we 45 jaar getrouwd,’ vertelt Ma. ‘’t Was in de Kamer.’
Alles om te herinneren. Om in je op te nemen. Om mee te nemen.
Kijken hoeveel er nog in je hoofd past. Zovele beelden van Pa. Deze moet er ook nog even bij.

Kijk.
Pa in bed. Hij slaapt.
‘Hij snurkt zoals vroeger,’ zeg je.
Hoewel je weet dat ’t anders klinkt.
Mond wijd open. Zoals hij achterover in z’n stoel hing de laatste tijd.
‘Maar ’t wordt toch wel wat rustiger dan daarnet,’ zegt Ma.
Aan z’n borst een slangetje. Aan de ene kant steekt een naald z’n borst in, weet je. Aan de andere een tuitje om de morfine in te spuiten. 4 Maal daags. Vanaf een kwartier geleden 4 maal daags. Zodat-ie niet meer zo hoeft te lijden.
‘Ja, z’n gesnurk is nu rustiger.’

Kijk.
Hij ligt in een hemd. Een dun hemdje. Je kan z’n borstharen zien. & Z’n dunne ouderdomsvlekken op z’n arm. Wonden zijn ’t van de ijle huid.
Onder een dun laken. Dat is voldoende in deze hitte. Je weet dat veel ouderen dankzij hitte eerder overlijden. Pa is er straks 1 van. Pa zal opgenomen worden in die statistieken. Emotie wordt feit, deel van een groter geheel.
Z’n benen gekromd.
Ma tilt ’t laken op. Z’n benen kunnen niet meer recht door de Parkinson, wijst ze. Dus hebben ze een kussen onder z’n benen gelegd. & ’t Luxe matras kromt ook al. Vroeger bouwden wij in bed op zo’n manier een tent in onze fantasie. Pa ligt zo om geen last te hebben.
‘Z’n lijf is stram.’
‘Ja, z’n lijf is stram, hij krijgt geen medicijnen meer.’

Kijk. Je moet ’t ermee doen. Je moet ‘m zo bewaren. Zolang je hem kan bewaren.
Er zijn vele plaatjes die je van hem hebt opgeslagen. Maar deze zal er ook bij moeten. Deze hoort er ook bij. Anders is ’t niet kompleet.

Kijk, Pa, dit is je zoon. Hij kijkt je. Hij schrijft je. Hij bewaart je.

Hij neemt je mee naar Zijperspace.

binnen

Ik zit de hele dag binnen.

Weg van de hitte.

Dat is vanaf ’t moment dat ik teruggekomen ben uit Duitsland. Weekendje Duitsland met m’n buren.
Nu zit ik binnen.

Tenzij ik naar de bios ben. Zoals vanochtend.
Dan probeert m’n moeder mij altijd te bereiken.
Net gemist.

Later een telefoontje van m’n oudste broer gekregen. Om me op de hoogte te brengen van de laatste ontwikkelingen.
Ik zat op dat moment weer binnen. Weg van de hitte. Kleren zoveel mogelijk uit.

O ja, & ’s middags naar de Ooievaar. Ritueel. Spelletje, biertje, praatje, naar huis.
Binnen zitten.

Belde Rachel mij op.

Praten.

Op een terras, veel te heet. Zelfs in de schaduw.

Praten dus.

Dat ik de hele dag binnen zat. Weg van de hitte.
‘Lethargie’. Schoot me opeens te binnen.

Ik zeg: ‘Ik wil schrijven, maar ik weet niet of ik nog wel kan. Ik ben bang dat ’t een manie was. Maar juist nu wil ik niet dat ’t een manie was. Ik wil verder. Ik bedoel: ik kan ook wel over andere dingen schrijven dan over m’n vader. Maar ik voel me schuldig. Misschien dat ik me schuldig voel. Dat ik niet precies weet wat ik voel. Dat ik niet precies voel wat ik moet voelen. Waarom ik de hele tijd thuis wil zitten. Niets doen. Ja, een spelletje spelen op de comp. Maar verder niet. Hooguit 2 bladzijden van m’n boek lezen. Meer niet. Ik doe niets. Binnen zitten. Da’s al. Ik weet wel dat ik me niet schuldig moet voelen, dat ’t een gevoel is dat erbij hoort, maar ’t zou voor ‘tzelfde geld kunnen betekenen dat ik zowiezo niets voel. Dat ik gevoelloos ben. Ik weet niet of dat wat ik denk wel ’t juiste moment is om ’t te denken. & Voor de rest kijk ik voor me uit. Laat de film aan me voorbij gaan. Ik weet niet wat ik anders moet doen. Ik wil wel schrijven, maar ik weet niet of ik nog wel kan. Ik ben bang dat ’t een manie was. Ik ben altijd al manisch. In alles wat ik doe. Uiteindelijk stop ik er immers meestal mee. Als ik er genoeg van heb. Ik stop uiteindelijk ook met over m’n vader schrijven. Straks ben ik ‘m vergeten. Of ik dacht: ik ben ‘m misschien al vergeten. Tuurlijk weet ik nog hoe z’n magere wangen er uit zagen. Tot aan de binnenkant van z’n gebit gingen z’n wangen. Als-ie z’n gebit nog in had. Maar ik weet misschien niet meer hoe hij werkelijk was. Hoe zag z’n baard er uit toen die nog in bloei stond? Wanneer moest je stil zijn, want dáár kwam ’t grapje van Pa? Hoe schenen z’n ogen op een niet zo doffe manier? Ik wil schrijven, ik wil weten hoe ’t ging. M’n broer zei vanmiddag, Jan, Jan heet-ie, dat-ie zichzelf er op betrapte vanochtend, hij lag nog in bed; dat-ie zichzelf in bed er op betrapte dat-ie aan ’t bedenken was wat-ie zou moeten zeggen zogauw ’t zover was. Hij was z’n toespraak al aan ’t voorbereiden, zei hij. Ik dacht: Ik ben eigenlijk al 3 jaar m’n toespraak aan ’t voorbereiden. Al die jaren dat ik over m’n vader schrijf. & Dan wil ik schrijven, maar ’t enige wat ik doe is voor m’n comp zitten, spelletjes spelen, wachten tot er gebeld wordt.’

Dat zei ik.

Ach, ik zei nog veel meer. Maar ik zei ook veel minder.
Gelukkig dat Rachel er was.

Dat vulde de boel, liet me even beseffen dat ik gewoon evengoed in Zijperspace was.
(zo’n schat)

voor altijd

Ik heb geprobeerd een foto te maken. Dat kan ik tegenwoordig.
Ik richtte m’n mobiel.
Dacht van tevoren: ‘Dat heeft-ie dan net niet meegemaakt. Of eigenlijk wel, maar waarschijnlijk is-ie zich er niet bewust van.’
Ik zag ‘m kijken. We hadden oogcontact. Ik keek terug in z’n ogen. Misschien wel de laatste keer. Ik slurpte z’n ogen op. Haalde ’t vliesje van onbereikbaarheid er vanaf. De waas van wit, die de laatste tijd eroverheen hangt.
‘Je moet er wel aan denken,’ had m’n broer gezegd, Theo, m’n broer die in de zorg, in de dagbehandeling heeft gezeten; ‘Je moet er wel aan denken dat je elke keer dat je weggaat afscheid neemt.’
‘’t Kan de laatste keer zijn.’
‘Je kan er spijt van krijgen als je ’t niet hebt gedaan.’
Ik weet dat z’n blik me bij zal blijven. Hoe dat vliesje door zal breken, zijn ogen me zullen naderen. Vanuit de diepte, de verdronken diepte, zullen ze pogen me te bereiken, zullen ze me vragen waar ik mee bezig ben.
Waar zijn we mee bezig, nu we met de dokter besloten hebben dat ’t zo niet langer kan? Dat-ie geen pijn meer mag hebben. Dat-ie daarom maar geen voedsel meer hoeft te krijgen toegediend.
‘Symptoombestrijding,’ wist ik, toen ze ’t me probeerden uit te leggen.

Ik nam m’n 1e foto. Míjn 1e foto van Pa.
Ik heb nooit een fototoestel in m’n handen gehad. Tenzij een toerist me op straat aanhield. Plaatje van toerist leunend tegen de brug.
‘’t Is geen mooie foto,’ zei Theo.
‘Dat was ook niet de bedoeling.’
O, u zou ‘m moeten kunnen zien. ’t Was een mooie vader. Alles straalt er nog vanaf. Ondanks de huid die doorzichtig is. Ondanks de ogen die niet meer schijnen. Ondanks de mond die blijft snakken naar adem. Ondanks de handen die hulpeloos blijven navigeren naar houvast. De ingevallen wangen van de hongerdood die hem wacht. Maar hij zal niets van die honger voelen.
Z’n haren achterover, nog steeds. Z’n mond open. Een mummie van voortdurende ademhaling.
’t Enige dat nog aan hem zal kunnen veranderen is z’n hoornvlies. Maar dat zou niet te zien zijn, zei de dokter. ’t Is ’t enige dat nog bruikbaar is voor donatie. Parkinson heeft z’n lichaam te veel aangetast.
‘Z’n baard zou nog gedoneerd kunnen worden,’ zei ik. ‘Maar die wil toch niemand hebben.’

Terwijl we in z’n kamer stonden, kwam de cd-speler binnen. Om z’n laatste dagen te vullen met z’n favoriete muziek.
Misschien dat-ie ’t niet zou horen, maar dan had je in ieder geval een poging gedaan ’t hem zo aangenaam mogelijk te maken.
Of we nog muziek thuis hadden.
‘Willem Vermandere,’ zei ik.
‘Cornelis Vreeswijk,’ zei m’n moeder.
‘Louis Armstrong,’ zei Quint.
‘Blijft-ie voor altijd naar zijn muziek luisteren,’ zei Theo.
Ik moest nadenken over hoelang ‘altijd’ zou duren.

M’n moeder bukte over m’n vader heen. Feliciteerde hem met hun 47e trouwdag.

& Mood Indigo weerklonk in Zijperspace.