Verlatingsdagboek XXIII

Ik ben weg straks. Ik heb zo dadelijk iedereen gedag gezegd die moest weten dat ik er even niet ben. Hoewel ik enkelen vergeten kan zijn.
Niet dat weg vér weg zal zijn, onbereikbaar is nooit mijn doel geweest. Laat staan voor lange tijd.
Ik ben een man van slechts kort afwezig.
Men wil niet weten hoe ik bij weg zijn elke keer heel snel opnieuw verlang naar vanzelfsprekendheid om me heen.

Ik vertrek altijd met veel bravoure, vertel verhalen over m’n bestemmingen alsof ik een wereldreis ga maken, iets dergelijks. Vervolgens steek ik m’n duim op naar auto’s, ga vele kilometers snelweg maken, zit oncomfortabel opgevouwen in een overvolle treincoupé, loop flinke stukken wandelpad & gedraag me alsof ik onbereikbaar ben op afgelegen campings.

Om niet snel daarna diep verlegen bij niet geplande vroege terugkomst te moeten bekennen dat ik ‘t niet kan: al die stoere praat tot realiteit brengen.
 
Blijft staan dat ik eigenlijk toch wél stoer ben. Zeker gezien de beperkingen waarmee ik avonturen evenzogoed tegemoet treed.
Ik sterf bijv bijkans de eerste dagen van enthousiasme over hoe ik kan beleven wat ik allemaal wel niet meemaak, zo overdonderend op de 4-kante cm in een kubieke cm tijid. Al ‘t kleine onderweg lijkt ongelooflijk groot; ‘t grootse zelf o zo geweldig klein, zo pietepeuterig innemend.

Zodat ik tijdens de tocht verklaringen voor die tegenstrijdigheden probeer te verzinnen. Waar dat overweldigende heeft kunnen ontstaan & ik de ieniemini’s vergrootglas-groot-gegroeid tot dan toe aan m’n aandacht voorbij hebben kunnen laten gaan.

Ik ben een per ongelukke romanticus van groots & meeslepend die in z’n broek poept van ‘t onverwachtse, maar tegen beter weten in elke keer opnieuw op zoek gaat naar onzekere reisdoelen. Ik waag tot mislukken gedoemde pogingen langer weg te blijven & verder van huis te komen dan een ander mens ooit voor me, wetend dat ik niet meer dan een meter zal halen in vergelijk met daadwerkelijke wereldreizen van de waarlijk onbekommerd gelukkigen & rasechte euforisten.

Ik ben aan ‘t eind toch pas echt tevreden op m’n eigen eerder genoemde platte 4-kante cm. Waarbij ik uiteindelijk ‘t liefst ‘t boek ben dat leest. De deur ben die sluit. De vriezer die koelt.

Ik ben straks weg dus. Ik heb alvast afscheid genomen van iedereen die weet dat ik niet veel later terug zal zijn.
Als in spoedig en snel.
Ik ben om te beginnen nu al hier. Die zekerheid heb ik ingebouwd, want elk woord is mijn.

Zijperspace is nooit terug van weggeweest.

Verlatingsdagboek XXII

Ik moet praten, ik moet van mezelf laten horen, ik moet proberen een andere stem te laten klinken dan dat er tot voor kort van me verwacht werd.
Waar ik niet tegen schreeuwen kon, heb ik me monddood laten beuken & slechts fluisterend, m’n stem voelt nog steeds hees, m’n standpunt, m’n eigen zaak kunnen verdedigen.
Lange nachten staan me bij, waarbij ik gedwongen werd met prevelende volhouding de marteling van overschreeuwd ongelijk te ontkennen.
Waarschijnlijk waren ‘t geen nachten, niet zo donker, niet zo onafzienbaar lang voordat ochtendlicht weer gloorde, wellicht heb ik heel vaak gewacht tot ik de laatste was met de ogen open, met een stomme stem die slechts hoorbaar was voor m’n eigen gedachten. Waarbij ik mezelf evengoed capitulerend in bed heb gelegd.
Een slapend lichaam ontbeert nederlagen & uiteindelijk ook de overwinning van de langste wakkere adem. Een dromenland is een veilig resort waar ‘t verweer geen advocaat behoeft. Zelfs al mocht een dergelijk rijk in donkere sluiers van ontkennend gelijk gehuld zijn. De ontwakende ochtend vergoelijkt tenslotte ‘t grootste ongelijk in een gemoedelijk on-ontslapen.
Zo luidt mijn weerwoord als ik m’n stem maar durf te roeren.
Ik strijd een verloren duel met m’n eigen reeds monddode spiegelbeelden aan de andere kant van wat reeds gebeurd is. Maar weet van geen wijken zolang ik me besef dat ik de enige ben die nog vecht.

In Zijperspace leeft Pyrrhus.

Verlatingsdagboek XXI (vervolg op XX)

& Wat ik lees, alsof dat tot onoverkomelijkheden zou moeten leiden.
Waar ik in de zwaarste tijden ooit romans verslond over ridders uit vervlogen eeuwen, drama’s met psychologisch doorwrochte opbouw of kale griekse eenakters juist ontspeend van modern karakterinleving, probeer ik me in m’n huidig kokergedrag te beperken tot de bloem & de bij & alles wat die 2 de mogelijkheid geeft om te kunnen voortbestaan op deez’ aard.
Alinea voor alinea kruip ik door de materie, nederig bij ‘t zien van zoveel wonderbaars, om steeds weer te moeten constateren dat m’n door elkaar geschud hoofd de stilstand ontbeert om dat kleine beetje van een bladzij info over al dat fascinerend moois op te kunnen nemen.
De verveling slaat nog net niet toe, zoals toen ik met een hersenschudding in ‘t ziekenhuis lag vanwege een brommer van achter op m’n fiets. Toen ik tussen de hoofdpijn & zware pijnstillers door terug moest, waar ik ‘mocht’ hoor te zeggen, naar de orale teksten van een man die vol geestdrift poogde er uit te halen wat er uit zijn kortstondige toekomst nog te halen viel, liggend in ‘t bed tegenover me, die me deed beseffen dat ik een nietig vertelseltje was met nog maar net iets van bij elkaar gevoegde woorden van wat moest lijken op een krap samengevoegde kop & staart van ‘t leven van een 1dagsvlieg. Mocht zo’n beest al beschikken over een verlengd achterdeel.
Hier zit ik, tevreden te moeten zijn met wat niet is & nimmer komen zal, uitvindend hoe je die omstandigheid in 1 woord vangen kan.

Zijperspace duurt eeuwig.

Verlatingsdagboek XX

Je kan je afvragen wat je anders moet doen dan voor je uitstaren. ‘t Boek dat iets boven borsthoogte voor me hangt vol ongrijpbare zinnen, de woorden zelf willen zich nog wel presenteren, maar zo gauw ze zich tot samenhang moeten vormen verliezen ze hun doorgaans makkelijk oproepbare betekenis; dat boek hangt daar nodeloos. Zin voor zin wordt herhaald door herlezing & nog een keer op nog een keer een poging tot betekenisgeving, soms lijkt de aandacht verder te stromen, maar toch wordt ‘t door ontelbare onbegrijpelijkheden teruggesleept naar wederom & wederom de aanvang van de alinea. Als niet ‘t hoofdstuk.
‘t Is een proces van nog eens herbeginnen, her-, her-, her-, dringt steeds harder door in m’n kop, met te willen leren lezen, weer terug te zijn bij de kleuterjuf in de klas, vooruit te zijn op de rest van de groep van 20 sufferdjes & wél een tekening te kunnen maken van een oversteekplaats met zebrapad, hoewel ik terugdenkend me kan voorstellen dat de juf me vertelde dat ik mooier tekende dan die sufferdjes, die arme stakkertjes herhaalde ik stiekempjes m’n oma, altijd vol meedogen voor onvermogen & klein, omdat ze vond dat ik eindelijk m’n best deed, iets anders deed dan doorgaans van een verlegen, misschien jankend, nieuwkomertje werd verwacht. Dat moet nou 1maal tot bloedens toe vermoeiend worden gestimuleerd, ‘t kind mag niet huilen, ‘t moet thuis zijn in de omarmende aandacht voor alles wat goed is, goed doet, goed zal zijn & aan ‘t ontbreken van thuis & de veilige aanwezigheid van ouders, vooral van moeders, moeders de moeder, elk centimetertje van wat voorbij kan gaan is een verlies, voor haar een winst, op wat thuis verblijft, van wat ‘t korte termijn zich herinnert, zich open kan stellen voor morgen, er nu al niet meer is.
Ik ben terug in priegelpraat & inkleurplaat. De oversteekplaats is wat mij eindelijk opnieuw boeit. Een bemoedigend juffertje, hoewel ze toentertijd nooit zo geheten heeft, ze heette immers juf Joke, juf Petra, juf Monique misschien, hijgt haar zoete geuren in m’n nek, door de knieën om mijn zacht ademende oren te kunnen bereiken.
Ze schelt dus niet zo fel als m’n buurvrouw momenteel in de blote hemel van veel te warme benauwde midzomernachtse lucht.

Opnieuw adem halen in Zijperspace.

Verlatingsdagboek XIX

Bij regen als deze, ik voel ‘t bij wijze van spreken nu op ‘t dak van 3 etages hoger vallen, ben ik thuis. Ook al stel ik mezelf voor dat ‘t in een tent is.
Niets zo alomvattend als een tent om je heen & de spetters donderen op ‘t dak. Er is nog maar weinig wat je kan bedreigen. ‘t Omhulsel van regen dat je cocon van lichaam omringt is je garantie op veiligheid.
Ik weet dat ‘t te maken heeft met een stel ouders dat in de caravan (ik lig in de voortent op een stretcher, of anders met m’n broer in een 2-persoonstent ernaast) zit te keuvelen tot ook zij slaap hebben gekregen, me in de weg naar ‘t campingsanitair verwijt dat ik te veel scheten heb gelaten tijdens hun laatste spelletje hartejagen (schreef je dat toen met een tussen-n of nou juist niet?), alvast aangekleed met regenkleding over nachtondergoed & op de weg terug stralend fris ruikt naar tandpasta, hoewel m’n vader niet, want die moest nog steeds wat laten doen aan zijn gebit, dat ik dat ruik bij de omstebeurtse nachtkus.
De regen spettert, vormt een dek, ik ben ingesloten door een scherm van niets kan daar meer in doordringen, als de regen daar niet doorheen kan komen, dan niets, echt niets zal mij bedreigen, ik leef in veilige avonturen van zojuist neergelegd boek, ‘t draalt steeds langzamer naar beneden, m’n ridders leggen zich ter ruste, hun zwaard, de god z’n bliksemschicht, ter zijde schuivend, ik ben getuige, ik reik, ben vriend, onderdaan, z’n opvolger, zo beloof ik plechtig in murmelend voorbijgaan, beschermd, in slaap.
& De scheet die me onrustig maakt, want mama mag niet ruiken wat haar tandpasta kan ontsieren.
Maar slaap voor zij, hun beiden, terug zijn.

Nachtkus wordt wakker in Zijperspace.

Verlatingsdagboek XVIII

Ik verzamel nu lieverheersbeestjes.
Die ik dan weer niet kan vinden. Maar ik doe ‘t zoeken heel goed, want ik doe ‘t omdat ‘t moet.

Als ik er 1tje vind blijkt deze echter ondetermineerbaar (had mij dat woord een jaar geleden in de mond gelegd & ik had ‘t uitgespuugd van verstotterbare onmogelijkheid, waarschijnlijk ook vanwege de angst te moeten uitzoeken wat de wat? is & hoe daarvoor verantwoordelijkheid af te leggen) of toch elke keer weer een recentelijk geïmporteerde Aziatische LHB (ja, we gaan afkorten, anders hoor je niet bij de groep, de groep die een vrij vaststaande groep is & verstand heeft over zaken, of eigenlijk over dieren als deze) te zijn.

Die LHB’s lijken nl niet op elkaar. Zeker de Aziatische heeft diverse verschijningsvormen. Toen dat beest hier werd neergezet om onze natuur te verdedigen tegen de luis hebben ze blijkbaar alle variaties bij elkaar gegooid.
Alle aziaten weten ondertussen waar ze aan toe zijn, maar wij europeanen tasten in ‘t duister vooralsnog. Behalve de experts. Die weten meteen wat er aan de hand is. Een aziatische is er aan de hand. Ondetermineerbaar vaak (spuug, stotter, onmogelijk, angst).

Ik probeer m’n hand er op te leggen, op dit vreemde verschijnsel. Ik wist tot nog niet zo lang geleden niet dat er behoorlijk wat LHB’s & Kapoentjes (LHB-variaties) waren, maar nu weet ik beter.
Dus wil ik, met die kennis, ze ook allemaal bezitten. In m’n hoofd. Dat niemand er aan kan tornen. Ze zitten dan straks daar, met z’n allen, ik weet hoe ze heten & dus zit de wereld in orde, goed in elkaar, niemand bedreigt me, alleen maar respect.

Niet dat ‘t écht zo werkt, maar ik geef mezelf graag ‘t gevoel dat ‘t zo zou kunnen gaan.

Ik heb mezelf wat te doen gegeven.
Net als met m’n speurtocht naar gallen. Waar men eigenlijk, net zomin als ik, niets van af weet. Maar Eenoog koning. & Dat ben ik dan.

& Straks zeg ik dat u niet weet wat LHB’s zijn, netzomin als gallen. & Voel ik me de Eenoog te rijk.
Dan blijf ik ondertussen verzamelen & vind ik eigenlijk niks.
Ik begin me af te vragen of LHB’s wel bestaan in deze tijd van ‘t jaar. & Wanneer leggen galvormende insecten hun eitjes?
Waarom vind ik niks? Bestaan ze dan alleen in boekjes?

Per ongeluk, ik probeer ‘t nog zó te voorkomen, zie ik mensen me aanstaren om wat ik ze vertel. Die onbestaande wereld. & Die duik er in.
De plons van m’n lichaam, midden in de winter.

Zijperspace is out of season.

Verlatingsdagboek XVII

Ik ben bang dat ik een broer ben. Een broer van minstens 6. Waarvan in ieder geval 1 is overleden.
Maar toch blijft ‘t minstens 6.
We weten niet waar een broer eindigt. Noch waar hij begint.
Zo’n ding laat evengoed z’n sporen na.
Ik neem ‘t ze nog steeds allemaal kwalijk. Kwalijk neem ik ‘t ze nog steeds. Allemaal. Ook in die volgorde. Jong naar oud. & Andersom.
Waar ben ik & wie zijn zij. Waarbij een vraagteken verkeerd geplaatst zou zijn. Vraagtekens bestaan niet tussen broers. Dat hoort niet, zijn we niet mee opgevoed.
Alles is zoals ‘t is sinds je geboren is.
Ze worden echter wel steeds groter. Die broers. & Ze gaan vraagtekens bij jou stellen.
De verwachting ook van andersom.

Ik ben geen broer. Ik heb me er alleen toe laten veroordelen. & Geconformeerd.
& Toen ik daar was, waar broers horen te zijn als ze familie blijken te zijn geworden, toen ging er 1 dood.

Ik ben een huppelend kindje dat net iets te veel aandacht vroeg voor ‘t draaiend beeld dat m’n vader hanteerde. Iedereen lachte, vol in beeld, & iedereen kon terug lachen omdat ‘t elke verjaardag opnieuw getoond werd.

& M’n broer, die dood is, zag dat hij iets in te halen had. Danspasjes of iets dergelijks.
Ik had inmiddels niets meer te winnen. ‘t Huppelen op de dansvloer allang voorbij.

Ik ben een broer zonder broers. Ik heb een vrouw zonder vrouw. Ik heb mezelf.

Hier ben ik Zijperspace.

Verlatingsdagboek XVI

Ik drink nog een laatste biertje voordat ik naar bed ga. Zoals ik dat elke avond doe, maar nu terwijl ik typ.
Er moeten zaken afgesloten worden, ik moet afscheid nemen. Ik ben alleen nog steeds op zoek naar de weg hoe ik daar komen moet.
Al die teksten die ik hiervoor geschreven heb waren daar een poging toe, maar ik was daarbij vergeten dat ik een dag later, anders wellicht 2 of 3, zou vervallen in oude patronen & me daardoor niet meer zou kunnen herinneren wat de emoties waren die mij tot dergelijke besluiten hadden gedreven.
Ik herhaal mezelf. Ondanks wat anderen tegen me zeggen. Ik neem wat men zegt aan, maar m’n systeem, m’n gedachten, alles wat me maakt tot wat ik probeer te zijn & wat me bij elkaar houdt, dat alles wil niet dat ‘t beklijft.
Ja, tuurlijk, ‘t kan ook niet in dat systeem van mij van vasthouden aan wat me gister gebeurd is & vandaag alweer vergeten ben.
M’n herinnering aan wat voorheen was is niets meer dan een nageboorte waar ik zo snel mogelijk vanaf moet. Stoorzender, trauma, overlast.
Ik snap dat men waarschijnlijk niet meer begrijpt wat ik bedoel. Ik vermijd de hete brij, noem geen namen, ga niet in op details.
Ik ben moe. Om 1 of andere reden die er niet toe doet voor anderen, maar waar ik wel veel over praat. Ik wil andere dingen dan moe zijn. M’n mond houden zou helpen.
Schrijven wil ik. M’n vingers verwoesten van voortspringende elastische tot later verstroevende bewegingen over ‘t toetsenbord om vooral niet te verliezen van wat er in m’n kop zit aan nodeloze maar sprekende gedachten.
Nodeloos maar fijn.
Ik hoop dat men bij me blijft. Ondanks mij. & Wat ik schrijf.

We verlaten ‘t verlaten in Zijperspace.

Verlatingsdagboek XV

Mocht ‘t nou zo zijn dat ik een proces ben, mag ik dan wel praten?
Praten over wat dat proces inhoudt. ‘t Verklarend toelichten van wat er aan de hand is.

Ik denk bij mezelf dat ik te weinig woorden heb. Ik wil hier alleen maar uitleggen wat er met me gebeurt. Wie ben ik & wat overkomt me? Waarbij ik moedwillig wil vergeten wat ‘t allemaal veroorzaakt heeft.

Nee, vergeten is een groot woord. Ik wil niet dat iemand te weten komt wat daar de exacte oorzaak van is. Niet regelrecht via deze weg. Men mag ‘t wel vermoeden, maar daar moet ‘t bij blijven.
‘t Verdient de aandacht niet. Dat ik er moeite mee heb, dat zij zo. De oorzaak moeten we links laten liggen & laten verpieteren.
Ik vind mezelf wel een methode om dat te verwerken.
Ik ben er al mee bezig. Tenslotte kan ik niet anders. Elk moment ademt & doet de tijd verder gaan. Ik ben een proces, zoveel is wel duidelijk. & Een schepper heeft die geschapen.
Waarbij ik steeds sterker denk dat ik zelf de schop hanteer.

Sterker moet, sterker doet goed. Scheppen & schoppen ook.

Dan komen we tenminste ergens in Zijperspace.

Verlatingsdagboek XIV

‘Ben jij Zijperspace?’ wordt er tijdens m’n werk vanuit ‘t niets aan me gevraaagd door iemand die me ooit vroeger regelmatig las.
Ik wil me wel Zijperspace voelen, bij zo’n vleiende vraag van herkenning, maar weet dat ‘t tegelijkertijd eigenlijk niet zo is.
Dus antwoord ik: ‘Ja.’
Vooral uit verwondering. & De wens voor erkenning, die tegelijkertijd herkenning heet.
Hoewel ik niet weet waar dat laatste gevoel ontstaat. Vóór m’n antwoord of daarna.
‘t Verleden is al heden geworden voor ik eerlijk geantwoord heb.

Zijperspace lijkt ‘t geheel van een gevoelsleven, met ondefinieerbare grenzen. ‘t Bestaat in alles wat ik schrijf, maar gaat voor mijn gevoel ongemerkt niet voorbij aan de omheining van pennenstreken & toetsenborderupties.
Ze zijn mij. Ik adem hun. Als in uit. Zelden in.
Dus is er een beperking van wat ‘t is. Zijperspace.

Zijperspace is geen waarheid. & Zoals ik me door ‘t dagelijks leven begeef ben ik dat zelf wel. ‘t Ligt zelden benevens ‘t besef van wat waar is in mijn hoofd, maar ‘t kan elke keer veranderen. De dag, ‘t tijdstip, m’n humeur, van alles kan van invloed zijn op de eerlijkheid van ‘t zijn van ‘Dit’.
Waar ik nu de letters van m’n toetsenbord neerleg, dat vastgelegde ‘Dit’. Niet meer te corrigeren, voor altijd daar. Dat ‘Dit’.
Maar ‘t ‘Dit’ van wat zich in m’n hoofd begeeft, rond woelt, fout denkt, goed somtijds, maar dat eerder per ongeluk, op andere momenten daar ergens tussenin zweeft, dat beoogt ‘t zelden te bereiken. Je zou kunnen zeggen dat ‘t niet verder komt dan gissen.
‘Dit’ híer is niet meer dan ‘raden naar’.

Ik wil me Zijperspace voelen. Uit trots voor al die teksten die ik ooit na zal laten. Trots op mensen die me gezien hebben in ‘t voorbij gaan.
Maar ik bereik ‘t zelden. Steeds moet alles beter zijn dan wat er straks aan woorden op papier staan.

Er is echter geen wit vel in Zijperspace.