geluk

666.
Dat moest ik zeggen als Bruce dingen deed die niet verantwoord waren. Als hij dus te veel gedronken had. Dat vooral.
Hij wilde wel ‘ns in zo’n toestand in z’n auto stappen. Of op z’n motor. Stomdronken met z’n scooter wegscheuren vond-ie ook heel normaal.
Als-ie waggelend op z’n fiets plaatsnam & daarmee slingerend ‘t kruispunt overstak, liet ik ‘m gaan. Dan keek ik maar even de andere kant op.

Hij had me ervan overtuigd dat-ie daar naar zou luisteren.
666.
‘t Getal van de duivel, zei hij. Dan weet ik wat er aan de hand is. De duivel is net zo rood als ik.
‘t Scheelde inderdaad niet veel. Z’n rode bos haar, z’n sproeten, z’n pokdalige neus, z’n rode kop als-ie weer te veel gezopen had.

Vreemd dat-ie met zijn verschijning alle vrouwen aankon. Vrouwen willen helemaal geen teder aftastende heer. Ze willen een overdonderende praatjesmaker, die heel doorprikbaar tijdelijk belangstelling voor hun lichaam heeft.
Je zag overduidelijk dat z’n blik aan ‘t lichaam van zo’n vrouw bleef plakken. Hij kon niet verhullen dat-ie daarmee alvast haar rondingen aan ‘t bevoelen was.
& Als ‘t ‘m lukte een gesprek met zo’n slachtoffer aan te gaan, ‘t ging slechts zelden fout, dan leek ‘t alsof zijn bewegende handen zijn woorden kracht bijzetten, maar was-ie eigenlijk bezig steeds dichter bij ‘t begeerde object te komen daarmee.
Hij trok met z’n handen de straling uit hun lichaam. Stopte van steeds dichterbij zijn verlangen in hun huid. De vrouwen raakten er steeds meer van doordrongen. & Gingen uiteindelijk verder met hem op stap.

De volgende dag dronken ze dan vroeg in de middag bij mij nog een laatste biertje met elkaar.
Zij ging. Hij bleef.
& Ik zei aan ‘t eind van de middag 666 tegen Bruce.
Waar hij weer niet naar luisterde.

Ik nam wraak. Ik kwam ‘m tegen in Haarlem. 10 Jaar later. In zijn toestand had-ie me waarschijnlijk niet willen tegenkomen.
Z’n jas stond bol van buik. Z’n pokdalige neus was gezwollen. Z’n vingers waren worsten geworden. Rood was nu alom aanwezig. Continu.

Hij bestelde cola aan de bar. Naast me. Ik kon niet om ‘m heen. & Hij niet om mij.
Ja, hij had een belangrijke afspraak straks. & Ik?
Ik was met m’n broers op stap. Museumpje pikken.
Maar wat voor belangrijke afspraak dan, hier in Haarlem, wilde ik weten. Woonde hij hier dan?
Nee, nee, nee. Als ik ‘t voor me zou weten te houden. ‘t Was verschrikkelijk. Had-ie maar een barman zoals mij altijd bij zich gehad.
666, zei ik.
Ja, 666.
Alsof-ie daar ooit naar geluisterd had. Maar ‘t was dus uiteindelijk toch een keer fout gegaan?
Ik vroeg ‘t met een verwijtende glimlach, ‘lekker puh’ stond in m’n gezicht te lezen.
Ja. Met z’n dronken kop een klein kind aangereden met z’n motor. Als-ie geluk had kon hij straks bij de rechtbank een taakstraf regelen.

Ik durfde eigenlijk niet, maar zei ‘t toch, vlak voor ik terug bij m’n broers ging zitten.
Hoe zou iemand geluk kunnen hebben als-ie een klein kind aangereden had?
Ik tilde m’n 3 glazen bier op & liep bij ‘m weg.

In de hoop ‘m niet meer te treffen in Zijperspace.

post

€ 0,72 Cent zal ik extra moeten betalen. Daar durfde ik nog wel een envelop voor te openen. De begeleidende mededeling dat ik voortaan ‘tzelfde bedrag van € 6,15 per maand moet gaan betalen was ook niet schokkend genoeg.
Dat wist ik van tevoren. 2 Jaar geleden had ik nog niet zo’n verwachtingspatroon van post van Waterned. Toen heeft ‘t me meer moeite gekost.

In de boekwinkel schreeuwde de man bij de kassa z’n woede uit. Hij kon de grote maatschappijen niet meer luchten of zien. Hoewel hij ze begreep.
‘De banken willen gewoon van ons af!’ sprak hij met emotionele uitroeptekens. ‘Ze willen niet dat we gebruik van hun maken. Alles wat te klein is vinden ze eigenlijk niet interessant. Dat kost ze te veel.’
Je wil meteen verder weg duiken tussen de boekenkasten, maar tegenwoordig zijn boekenkasten in winkels niet hoger dan borsthoogte. Je kan je er niet meer achter verstoppen.
‘Ik begrijp ze heel goed,’ ging de man verder terwijl de kassamedewerkster zijn boek inpakte in cadeaupapier. ‘Ik geef ze ook geen ongelijk. Maar ik word er zo moe van. Waarom mag de kleine consument geen gebruik meer maken van hun services? Waarom mogen ze niet meer langs komen op ‘t bankfiliaal? Alleen maar omdat ‘t altijd om te weinig geld gaat. Aan weinig geld verdienen ze niets.’
‘t Meisje tegenover hem reageerde geruststellend. Beamend & ja-knikkend.
‘Ja, jij zal je er waarschijnlijk niet zo druk over maken. Maar ik vind ‘t zo zonde dat die grote bedrijven de gewone mensen niet meer willen zien staan. Ze gaan de brievenbussen afschaffen! Ze willen er van af! Dan ben je toch helemaal je persoonlijke contact met ‘t postbedrijf kwijt?’

Willen ze de brievenbussen afschaffen?
Ik bleef er de rest van de dag aan denken.
Nooit meer gevaarlijke enveloppen meer op de deurmat. Nooit meer de angst dat ik iets niet meer kon betalen. Nooit meer slecht nieuws.

Naast me ligt een stapeltje. Ongeopend.
Merendeels rekeningen.
Ze mogen nog niet open. Als ik dat doe, zal ik ook online moeten gaan bankieren. Zal ik m’n eigen geheimen moeten blootleggen.
Voor mezelf weliswaar. Maar er is niemand die zo kritisch meekijkt als ikzelf.
Er bestaat een dag in de maand, in elke maand. De meest geschikte dag. Meestal de allerlaatste dag.

Schaf ajb die brievenbus af. Dan kan ik ook stoppen met die allerallerlaatste dag.

Laat ons anoniem voortleven in Zijperspace.

nu

‘t Is niet dat ik er een regelmatige gewoonte van maak, maar soms dwaal ik door m’n geheugen op zoek naar een overzichtelijke samenvatting. Ik probeer een inhoudsopgave te vinden, met redelijk betrouwbare hoofdstuktitels.

Ik doe ‘t niet met opzet. Vaak word ik er toe aangezet doordat een bepaald object me aan iets herinnert.
Als ik in de keuken sta, hoe de schuimspaan me verwijst naar de wijze waarop ‘t keukenmateriaal in m’n ouderlijk huis hing. De schuimspaan, de soeplepel, ‘t pannenkoeksmes, de vleesvork en een lange opscheplepel, gezamenlijk aan een rekje.

Ik weet niet wat ik er mee opschiet als m’n gedachten van bijv dat rekje schiet naar ‘t gasfornuis, de soeppan, richting aanrecht om vervolgens bij m’n moeder aan te komen die met ovenhandschoenen op ‘t punt staat een cake de hitte in te schuiven.
‘t Biedt zich zo onoverzichtelijk aan. Er lijkt zich een gat in m’n aandacht voor ‘t nu aan te dienen & de dingen van toen denken dat wel even te mogen opvullen. In wanordelijke haast springen ze er met z’n allen bovenop.
‘t Had ipv de schuimspaan bijv net zo goed de kleur verf van de kozijnen kunnen zijn. Dan had ik een reis naar ‘t huis van de ouders van m’n toenmalige vriendin gemaakt & de kleurindeling aldaar opnieuw bewonderd. Om vervolgens avonturen te herbeleven van korte wandelingen door de laan in dat ½ vergeten dorpje.

‘t Is zo incompleet.
Ik word bevangen door een sensatie iets opnieuw mee te maken, maar mis de details. De geur is er, maar proeven mag ik niets. Ik hoor iemand praten, maar zinnen worden niet gevormd.
M’n fantasie moet ‘t grootste deel van ‘t werk doen om ‘t toch nog iets te laten lijken.

& Dan: wat heeft ‘t 1 met ‘t andere te maken? Waar ben ik de verkeerde afslag ingegaan? Was er wel een afslag? Was ‘t niet een vanzelfsprekend rechtdoor lopende weg? Kan ik van de beschikbare gegevens een soepel lopend verhaal breien?
Niet voor hier per se. Gewoon om mezelf een verklaring te geven. Dat 1 + 1 resulteert in 2. Ik wil de waardes van die beide 1-en zien.

Dus kijk ik terug naar die schuimspaan, naar ‘t rekje met keukengereedschap, naar m’n moeder met ovenhandschoenen die een nog te bakken cake vasthouden, & dan wil ik weten waarom niemand iets zegt, ik haar alleen door haar knieën zie gaan, de bak vooruit zie schuiven, de klok zie instellen & ‘t huis zich langzaam, ‘t moet een ½ uur geduurd hebben voordat je ‘t kon opmerken, vult met de cake van vrijdagmiddag.
Waar zijn de vrijdagmiddagen veranderd van geur & veiligheid & hoe lang gaat ‘t duren voordat ik die leemtes in m’n geheugen weer gevuld heb met ‘t spel dat we de rest van de middag speelden?

‘t Is niet belangrijk, maar dan lijkt ‘t me tenminste weer logisch te ervaren dat ik hier ben. Nu.

Niet zo ver weg gelegen van toen in Zijperspace.

plop

Vroeger had ik altijd een flesopener bij me.
Maar dat was vroeger.

Er is eigenlijk niet veel veranderd, denk ik bij mezelf als ik me dat realiseer. Ik ben wat ouder geworden. Wat trager.
Hoewel buitenstaanders dat anders zullen omschrijven. Ze zien geen noemenswaardige verandering.
Maar zij zitten niet 24 uur per dag in mijn vel.

Is die flesopener dan zó belangwekkend dat ik dit moet opmerken?
Ik kan, al zittend in de trein, dat flesje bier niet open trekken. In ieder geval niet op een eenvoudige manier.
Ik kijk om me heen. Op zoek naar iets wat uitsteekt. Ik ga in gedachten alles na wat ik bij me heb gestoken. & Kom uiteindelijk niet verder dan m’n sleutelbos.
Grappig, daar hing vroeger m’n flesopener aan.
Wat was de reden om die er af te halen?

M’n broer gebruikte altijd z’n sleutel. Dat moet iets van een sleutel voor een schuurdeur zijn geweest. Stevig. Langwerpig.
Maar aan alleen een sleutel heb je niet genoeg. Je hebt ook de truc nodig. Je moet ‘t in je vingers hebben.
Net als ploppen met een aansteker. Als je de truc niet door hebt, dan heb je even later ook geen aansteker meer.
In periodes dat onze ouders op vakantie waren speelden we vaak wedstrijdje wie ‘t verst zijn bierdop kon ploppen. Altijd dezelfde broer won. Tot aan de achterkant van de huiskamer.

Die wedstrijden doen we niet meer. & Ik zie zelden dat m’n andere broer zijn schuurdeursleutel te voorschijn haalt. Ik heb m’n flesopener van m’n sleutelbos verwijderd.

Nu zit ik in de trein & ‘t enige scherpe, stevige gereedschap dat ik tot m’n beschikking heb is mijn sleutelbos.
Ik probeer ‘t op de aansteker-plop-methode.
Als ‘t gaatje van 1 van de sleutels een klein bloedend plekje heeft veroorzaakt besluit ik dat ‘t tijd is voor een andere manier.
Ik kijk snel om me heen om te zien of andere treinreizigers me niet in de gaten houden.

Pulken. Misschien is dat de oplossing.
1 Van die kartelige uiteindes van de sleutels kan aan die puntige uitstulpjes van de dop pulken. Uitsteeksel voor uitsteeksel zal daartoe moeten worden afgewerkt.
Bij de 1e begint ‘t bier al te sissen dat ‘t naar buiten wil. Bij de 2e schiet de sleutel uit & snijdt ‘t een snee in m’n wijsvinger. Ik probeer ‘t door likken te stelpen.
Bij nr 12 is-ie open. Heeft zo’n kroonkurk zoveel uitsteeksels?

Ik neem een slok & vraag me wederom af waarom vroeger vroeger was.

Bier & bloed mengen zich in Zijperspace.

bcc

Beste allemaal & beste Jeroen in ‘t bijzonder:

Ik wil geen mail ontvangen van mensen die oorspronkelijk mijn e-mailadres niet wisten. Niet omdat ik me bedreigd voel, niet omdat ik die personen niet aardig zou vinden, maar gewoon omdat ik zelf wil bepalen wie mijn adres zou moeten krijgen.
Geloof me: ‘t zijn er heel veel die ‘t wel weten. Maar ik heb ze (bijna) allemaal zelf uitgekozen.

& Dat is nou juist waar ‘t wat mij betreft om gaat mbt de ontwikkelingen die ‘t internetgebruik de komende tijd in gaat houden. Ik zal er geen lang verhaal over afsteken, maar er kort & bondig iets over willen vertellen. Jullie allemaal bij wijze van spreken vol willen spammen, spammen, spammen, spammen (hoe vaak moet ik dat woord gebruiken om bepaalde mensen ervan te doordringen dat dát is wat er met mij gedaan wordt als ik ongevraagde mail ontvang?) met de redenen waarom ik er niet van gediend ben.

Ik ben behoorlijk aanwezig op internet. Er zijn, heel onbescheiden beweerd, slechts enkelen onder jullie die meer aanwezig zijn op internet dan ik.
Ik ontvang op mijn diverse mailadressen dan ook minstens 200-500 ongevraagde mailtjes per dag.
Gelukkig heeft m’n internetprovider een goede spamfilter, die ik elke dag intelligenter probeer te maken door aan te geven wat volgens mij spam is, & gelukkig heb ik op m’n eigen comp ook behoorlijk wat beveiliging ingebouwd, zodat ik niet al te veel last er van heb.

Maar juist omdat ik gedurende m’n jarenlange nadrukkelijke verblijf op internet er achter ben gekomen dat je niet altijd zelf de keuze kan maken, dat anderen heel gemakkelijk de keuze voor jóu proberen te maken over van wie je berichten ontvangt & wie jou zou mogen benaderen, ben ik voorzichtig geworden. Wil ik ook niet meer gestoord worden. Wil ik niet dat iemand mij zomaar onbezoldigd & totaal ongeïnteresseerd over wie aan de andere kant van de lijn hangt een mail stuurt.

Ik zit hier.
Ik heb m’n comp 24 uur per dag aan staan. 7 Dagen per week.
Dat is mijn eigen keus.
Dat lijkt extreem, maar ‘t duurt niet lang meer & dan doet iedereen dat.

Neem daarom van mij aan dat ‘t straks ook voor jullie niet leuk is om mail te ontvangen van mensen die je niet persoonlijk hebt benaderd. Dat je te pas & te onpas gestoord kan worden in je eigen communicatie, je eigen communicatie met de rest van de wereld.
Jouw eigen wereld moet jouw eigen wereld kunnen blijven. Zonder onverkozen inmenging van anderen.

Mijn wereld heet Zijperspace, heel persoonlijk, heel eigen, alleen ik ben de heerser & de enige bewoner tegelijk.
Je mag daar alles over lezen op zijperspace.nl. Je mag me via ‘t contactformulier op dat weblog zelfs rechttoe rechtaan benaderen. Daarnaast is er een mogelijkheid ingebouwd om je mening over m’n zeer intieme zielenroerselen te uiten, op elke afzonderlijke post.

Maar daar stopt ‘t. Verder wil ik gewoon niet. Ik wil geen massa-mailtjes, tenzij via BCC verstuurd.

Schroom vooral niet hierop te reageren, ‘tzij via ‘t reactieformulier op m’n weblog, ‘tzij via een direct respons op dit mailtje.
Om te voorkomen dat dit ook weer uit de hand loopt heb ik alle mensen voor ‘t gemak maar bij voorbaat BCC gezet.

Zoals ‘t hoort in Zijperspace.

gum

Op de kleuterschool hebben ze me wijs gemaakt dat ik verschrikkelijk goed kon tekenen.
‘Je bent de beste tekenaar van de klas,’ complimenteerde jufrouw Janneke mij heel onpedagogisch.
Maar ze had ‘t in ieder geval voor elkaar dat ik niet meer om m’n moeder zat te janken.

Een oom wist me al snel uit de droom te helpen. De meegebrachte tekeningen, die ik, om extra snoep te kunnen bemachtigen als beloning voor onvermoede talenten, naar m’n Oma had meegenomen, werden vakkundig de grond in geboord door me te wijzen op scheef staande schoorstenen.
Hij liet me weliswaar zien hoe een normale schoorsteen recht omhoog vanuit ‘t dak de hemel in wees, tegelijkertijd maakte hij me duidelijk dat armen & benen van mensen iets dikker waren dan mijn 2-dimensionale streepjes, maar ‘t zorgde er alleen maar voor dat ik zonder een vrije val afremmende parachute verpletterend hard met beide benen op de werkelijke aarde terecht kwam.

Ik kon niet tekenen. Vanaf dat moment was ik er net zo hard van overtuigd als al de leraren & docenten die mij zouden begeleiden richting wasdom.
Vooral de ‘creatieve’ docenten waren die mening toegedaan.
‘t Grapje van m’n moeder, dat oorspronkelijk diende om mensen op de hoogte te stellen van mijn onvermogen te vinden wat gezocht moest worden, dat ik naast 2 linkerhanden ook behept was met 2 linkerogen nam ik over om in ‘t begin van elk nieuw schooljaar deze docenten vooral snel van de illussie te ontdoen dat ze met mij ook maar iets zouden kunnen bereiken. Er viel bij mij geen talent te ontdekken, zoveel moest vooral duidelijk zijn. Elke door mij ingeleverde tekening moesten ze op zich maar beschouwen als een prestatie van formaat. Al stonden er slechts 2 lijntjes op ‘t papier. Meer eer viel er voor de tekenleraar niet bij mij te halen.

Dus probeerde ik op gegeven moment, uit pure balorigheid, m’n hulpmiddelen in beeld te brengen. De inktpot, waar ik mijn inktpen in moest dopen, & ‘t gummetje waar ik m’n foute potloodstreken mee kon verwijderen.
2 Verschillende opdrachten in 2 opeenvolgende weken. Materiaalkennis, noemde de tekenleraar dat.
‘Maak een tekening met inkt,’ was opdracht 1.
‘Maak een tekening met potlood,’ was opdracht 2.
Ik wilde mezelf niet te veel vermoeien, in de wetenschap dat ik toch zou falen & ging niet op zoek naar een onderwerp. Ik nam ‘tgeen dat voor me stond.

Week 1 heeft-ie me nog aangemoedigd.
‘Je doet ‘t goed,’ zei heer Halsema over m’n schouder meekijkend. ‘Zorg dat ‘t goed droogt. & Denk om de schaduw.’
Dat was nou juist waar ‘t mij om ging. De schaduw. Hoe kon je nou schaduw weergeven als alles al net zo zwart was als dat de schaduw uiteindelijk zou zijn, dankzij de inkt?
Ik knikte & kraste nog een stukje gebrek aan licht op ‘t papier.

Maar de week erna was heer Halsema blijkbaar in een andere bui.
Bij de 1e ronde die hij over de schouders van alle leerlingen maakte zei hij nog vriendelijk tegen mij: ‘Als je tevreden bent, kan je ‘t straks gaan fixeren.’
Een woord waar ik nog nooit van gehoord had.

Bij de 2e ronde was ik zo goed als klaar. Ik had ‘t idee dat ik een gum had getekend. Dat ‘t best herkenbaar was.
Dit was de gum die ‘t verleden weg zou vagen. Iedereen kon zien dat er nooit meer zoiets onuitwisbaars gemaakt kon worden als mijn gum.
Zelfs de schaduwen klopten. Als je ‘m naast m’n daadwerkelijke gum vlak voor me zou leggen, was er geen ontkennen aan. Tenzij je te lang zou wachten & ‘t klaslokaal in duister gehuld zou zijn.

‘Goed,’ schreeuwde Halsema over mijn schouder, ‘ga jij maar naar de conrector.’
Ik keek om, in de veronderstelling dat-ie weer ‘ns een pratende leerling aan ‘t uitfoeteren was, om te constateren dat-ie zijn woorden in mijn nek zat te spugen.
‘Als je niet kan tekenen, dan moet je daar ook voor uitkomen,’ ging Halsema verder, ‘& je niet schijnheilig laten helpen door klasgenoten die wel dat talent bezitten.’

‘t Enige wat telt is wat je niet kan in Zijperspace.

maat

Tijd moet ook af te meten zijn als een lineaal. Of op een lineaal.
Niet alles duurt een kwartier.

Op de lagere school kreeg iedereen een houten lineaal van 30 cm. ‘t Gereedschap voor de rest van je schooltijd.
Ik geloof niet dat we ooit nog een andere kregen. Je moest zelf maar een nieuwe aanschaffen als je ‘m zodanig beschadigd had dat er geen rechte lijn meer mee te trekken was.
Dat beschadigen gebeurde nog wel ‘ns een keertje. Je lineaal was tenslotte ook je wapen.
‘t Klassenhuftertje Hans gebruikte ‘m in ieder geval veelvuldig met dat doel. Als je hem tegenkwam moest je zorgen dat je met je kont vooruit liep. Is best moeilijk, er voor te zorgen dat je billen ‘t moeilijkst bereikbaar onderdeel is van je lichaam.

Onze wraak op Hans was dat hij slechts zelden een voldoende voor rekenen & tekenen kreeg. Hij kon vanwege de happen in z’n lineaal & ‘t kleine kapitaal van z’n ouders geen rechte lijnen meer trekken.
Waardoor hij ‘t korte latje nog vaker voor andere doeleinden ging gebruiken.

Die lineaal is de maat der dingen geworden.
Vraag me hoe lang 30 cm is & ik leg m’n 2 vingers op precies de juist afstand van elkaar. Bij 10 cm deel ik die ruimte door 3-en.

Kinderen die niet begrepen dat alles in de wereld met die maat aan te duiden viel, werden niet m’n vriendjes. Daar keek ik op neer. Naast de inktpot & de inktpen was de lineaal tenslotte ‘t meest gebruikte instrument in ‘t klaslokaal. & Dan zou je niet eens weten wat z’n omvang was zogauw je ‘m niet meer in je handen had.

Maar in tijd heb ik een vergissing gemaakt.
Ergens onderweg heb ik van 15 minuten de standaard gemaakt. Geen 5 minuten of 10 minuten. Noch een uur.
Nee, iets duurt 15 minuten in m’n hoofd. Of een veelvoud ervan.

Ik ben bang dat ‘t een ernstige hersenafwijking is. Zoals ik de maat van de lineaal door 3-en kan delen, dat lukt me op 1 of andere manier niet met de eenheid van 15 minuten.

Als ik naar m’n werk moet, duurt ‘t tochtje op de fiets een kwartier.
Maakt niet uit of m’n werk in ‘t verre hartje Centrum ligt of hier om de hoek in Oost. Of ik me in ‘t kleine oppervlak van Den Helder bevind of in de uitgestrektheid van Amsterdam.

De enige soepelheid die ik mezelf toesta bij ‘t meten van de tijdsafstand is ‘t een plusje of een minnetje te geven.
Naar ‘t Centrum duurt een beetje meer dan 15 minuten, een tochtje dat beperkt blijft tot Oost een beetje minder dan 15 minuten.
Er valt echter niet mee te plannen met deze hersenziekte. Ik ben altijd te vroeg, waar ik ook kom.
& Als ik dan besloten heb om de tijd te verdoen door uiteindelijk m’n boek te openen, is ‘t te laat, want daar komt m’n afspraak plots toch nog op tijd aan. Maar m’n thee is al op.
‘Jij ook nog wat te drinken?’ vraagt men mij dan.
‘Nee, dank je,’ moet ik dan weer antwoorden. ‘Ik heb al te veel thee gedronken voor vandaag.’

Dus schakelen we dan maar weer over op bier in Zijperspace.

chip

Ik stel ‘t uit, om vooral geen moeilijke situaties tegen te komen.
‘t Doet me opeens realiseren dat schaamte & verlegenheid de boventoon voeren in m’n motivaties mensen aan te spreken. & De drang m’n tijd zo efficiënt mogelijk in te delen.
‘t Voert een strijd daarbinnnen.

Dus besluit ik toch maar de fiets te nemen. Dat bespaart ook weer geld.
Ik plan de route nu al, dágen van tevoren. In gedachte herhaal ik eerder betreden fietspaden die ik zal gaan volgen. Ik zoek ‘t fietsenrek waar ik moet gaan parkeren. Ik besluit hoe laat ik op zal moeten staan, of ik daarbij rekening moet houden met ontbijten of dat ik ‘t op de plaats van bestemming zal doen.

Ik heb ‘t wel geprobeerd, hoor. 1 Middag heb ik besteed aan ‘t aanvragen van een OV-chipkaart. Of ‘t zal 1 uur zijn geweest.
De middag stond er in ieder geval van in ‘t teken.
Ik heb de gebruiksaanwijzing doorgenomen. Daarbij te rade gegaan op meerdere sites.
Ik heb gedaan of ik ‘t allemaal begrepen had. Toen besloten dat ‘t tijd was.
Er zou een ‘persoonlijke’ OV-chipkaart komen.

Wat grappig, dacht ik, je mag je eigen pasfoto blijkbaar maken.
In de badkamer, voor de spiegel, mezelf op de korrel genomen. Met die spiegel kan je tenminste zien of je goed mikt.
10 Foto’s, toestel aansluiten op de computer & kijken of de resultaten voldoen.
Eindelijk de bevestiging dat je er zo oud ziet als je bent. ‘t Blauw onder m’n ogen schijnt feller dan dat rond m’n pupillen.
M’n wangen pafferig. ‘t Buikje correspondeert toch met andere onderdelen van m’n lichaam.

De douche blijkt niet de juiste omgeving. ‘t Licht bevalt niet. De manier waarop de schaduw valt ook niet.
Ik ga in de kamer staan, op een plek waar ‘t buitenlicht nog reikt.
Niet dat ik er gezonder & jonger van uit ga zien, maar de blik oogt wat ontspannender.

‘t Resultaat wordt niet geaccepteerd door de site. Ook niet als ik ‘t bestandsformaat verander. Ook niet als ik ‘t formaat verklein. Ook niet als ik de handleiding zorgvuldig opnieuw bestudeer.

Blijk ik al een chipkaart voor ‘t openbaar vervoer te hebben. De NS heeft me die verstrekt.
De voordeelurenkaart kan als zodanig gebruikt worden.
Die hoef je alleen nog maar op te laden.

Dan word ik verlegen. Dan ga ik me schamen.
Ik ben nog niet in de situatie terecht gekomen dat ‘t daadwerkelijk aan de hand is, maar ik ga ‘t me alvast voorstellen.
Ik moet straks bij iemand langs om te vragen hoe ‘t moet. Of ik moet voor een machine staan & doen alsof ik ‘t wel weet. Terwijl er 10-tallen mensen in de rij staan om ‘tzelfde apparaat te gebruiken sta ik daar te klunsen.

Ik ga dus op de fiets.
8,7 Km.
Lopend zou je er 1 uur & 49 minuten over doen.
Met de fiets betekent dat voor mij een ½ uur.
Misschien wel sneller dan ‘t openbaar vervoer.

Ik moet alleen nog een list verzinnen hoe ik zo snel mogelijk gestopt ben met zweten als ik daar gearriveerd ben.

Maar da’s een alledaags probleem in Zijperspace.

straat

Ik heb het idee dat mensen me al nakijken.
Ik kijk immers zelf ook vaak genoeg naar anderen als zij niet doorhebben dat er een blik op ze gevestigd is. Ik kan het dus sowieso niet uitsluiten.
‘Daar heb je ‘m,’ stoten ze elkaar aan op de 3e etage, ‘hij springt net op de fiets.’

Terwijl ik het toch best huichelachtig stiekem doe. Ik verberg mijn hand achter m’n jas of, bij warmer weer, m’n shirt. Een beetje plukkend, zodat het lijkt alsof ik mijn kleren aan het ordenen ben.
Dat is eigenlijk ook precies wat ik aan het doen ben, maar mensen leggen dat soort manoeuvres nou eenmaal op zo’n manier uit dat men kan spreken van de hoogste lol-factor.

Ik weet ook niet hoe het komt. De gulp is door mij al eens aan een grondige analyse onderworpen.
Zeg ik ‘gulp’?
Ik bedoel ‘gulpen’.

Ik draag tegenwoordig alleen nog maar 1 soort broek. Elke keer als ik weer genoeg geld had ben ik opnieuw eentje gaan kopen. Zelfde winkel, zelfde prijs. Gewoontedier. Stel dat ze uit de handel zouden verdwijnen, was m’n motivatie. En iets wat bevalt moet je koesteren.
Dus tot het einde der dagen draag ik dezelfde broek. Tenzij de motten sneller handelen dan ik kan dragen.

Gulpen dus. Ik heb ze gecontroleerd. Meermaals ermee op en neer bewogen. Ook de broek vlak er boven vastgepakt en geprobeerd de gulp open te krijgen door beide pijpen uit elkaar te trekken.

Mijn moeder zei altijd dat je een stroeve gulp in moest smeren met kaarsvet, maar wat te doen als het juist te soepel loopt?

Dat herinnert me ook aan het voorval dat mijn moeder me een nieuwe broek aan het aanmeten was. Zelfbereid.
Ik moest op de tafel naast de naaimachine staan en mijn moeder zette, haar mond gevuld met naalden, de puntjes op de spreekwoordelijke ‘i’.
‘Blijf nou heel even stil staan,’ zal ze ook wel gezegd hebben. ‘Het duurt maar kort.’
Je kon haar amper verstaan, want ze durfde door de naalden haar lippen niet van elkaar te halen.
Toen ze bij mijn middel was en de boel ook daar strak wilde trekken, is m’n velletje vast blijven zitten. Bij de gulp, ja.
‘Sta dan ook stil,’ verweet m’n moeder me.
Ik was nog maar een jochie en had nog niet geleerd wat stilstaan was.

Daar bedoel ik overigens niet mee te zeggen dat ik angst heb gekregen voor een dichte gulp. Sterker, ik ben me nergens van bewust. Ik wil mijn broek dicht, net als elk ander mens.

Het is niet op iets van een trauma gaan lijken, zeker niet.

Ik ben geneigd om, als ik met mijn fiets de straat op ga, twee korte stappen te nemen en m’n lichaam over het zadel heen te gooien.
Juist op zo’n moment schiet me vaak te binnen dat hij wel eens open zou kunnen staan.
Dat kan een mens uit balans brengen. Je moet je blijven concentreren bij die handeling en je niet laten afleiden door bepaalde gedachtes. Maar het liefst ga ik tijdens die manoeuvre al met mijn rechterhand die kant op om nog even een check-check-dubbelcheck uit te voeren. De gedachte aan die neiging alleen al kan behoorlijk invloed op je stuurvaardigheid hebben.

Hoe kan dat dan, vraag ik me af als ik mezelf toch weer op onzorgvuldigheid betrap, midden op straat en in een handeling waarbij concentratie ondanks een zekere mate van routine noodzakelijk blijft. Je balanceert tenslotte op niet meer dan twee wielen, alleen de beweging, snelheid zeg maar, houdt je op de fiets recht overeind.

Ik vind ook niet dat er voor een man (vrouwen hebben zelden last van gulpen die open staan, zo is mij gebleken) veel te schamen is als de gulp open staat, als hij maar in staat is om ‘m in één resolute beweging te sluiten (niet aan m’n moeder denken). En daar knijpt het hem nou juist bij mij. Door de zittende houding op het zadel van de fiets, gaat de broek, júist dáár, bollen. Dat zijn dus extra hindernissen die overwonnen dienen te worden. En ook dat gaat minder makkelijk als men reeds onderweg is.

Dus zie ik allemaal buren voor hun ramen staan. Ik zie ze zich afvragen of ik vlak voor vertrek nog een plasje heb staan doen. Ik zie ze zich achter hun handen verborgen staan verkneukelen over mijn vergeetachtigheid. Ik zie ze hopen dat ik hem toch, voordat ik de straat uit ben, en plein public zal proberen dicht te ritsen. Ik zie kinderen fluisteren, vaders honen, moeder met rode wangen plaatsvervangend schamen.

En ik, ik trek me nergens wat van aan, fiets soepel de straat uit, laat de wind nog wat verkoeling brengen, daar bovenin is het nl al dermate warm geworden van opgelopen schande, die 150 meter dat ik door mijn eigen buurt moet, waar iedereen me inmiddels kent, verkoeling die woest mijn broek binnendringt, kietelend onder mijn naar binnen gepropte t-shirt trekt, kabbelend over mijn buik verder gaat en tenslotte zachtjes mijn tepels beroert.
Vandaar dat mijn collega me bij aankomst altijd vraagt: ‘Zo Ton, was het een opwindende rit?’

Bovenstaand verhaal was eerder opgenomen in ‘t boekje ‘Verhalen van de straat’, boekje van div bloggers, als afvaardiging van Zijperspace.

light

Ze vraagt me wat ik daar doe.
Ik laat haar m’n boek zien.
‘I read a dutch book.’
Expres naïef glimlachend, om haar te doen geloven dat ik haar vraag niet anders zou kunnen begrijpen.
Ze kijkt me wantrouwend aan. ‘tZelfde wantrouwende gezicht zal ze trekken als ze een paar dagen later bij m’n tent langskomt.

Of ik wil betalen.
Ha, reageer ik in ‘t Engels, & of ik wil betalen. Ik was al 2 keer op kantoor langs geweest, maar er was steeds niemand aanwezig.
Ze doet alsof ze dat niet hoort.
‘Wait,’ zeg ik terwijl ik snel m’n tent in duik, ‘I have the money reserved for you.’
Geen dankbaarheid als ik met ‘t bundeltje terug kom kruipen. Ze schrijft een bonnetje.
‘Are you planning to stay here much longer?’ vraagt ze zo uitnodigend als met een achterdochtige blik maar enigszins mogelijk is.
‘No, this is my last day. That’s why I was visiting your office several times already.’
Ze keert zich om. 50 Meter verderop bevindt zich een andere kampeerder die ze door aan de tent te schudden wakker moet zien te krijgen.

Maar zonder die kennis zit ik nu nog tussen de 2 ingangen van de wc’s. Onder de enige openbare lamp die brandt. Ik was na 5 minuten al moe van ‘t vasthouden van de zaklamp. Toen moest ik wel hier gaan zitten om te kunnen lezen. & ‘t Is heerlijk om een leuning in de vorm van de muur van ‘t toiletblok te hebben.
Logisch toch, probeerde ik de eigenaarster met m’n gedachten in te seinen.
‘I’m gonna clean the bathrooms,’ snauwt ze me toe. ‘In 5 minutes I will turn off the light.’
Ik duik snel m’n boek in, om toch nog m’n hoofdstuk te kunnen beëindigen.

Ze is toch vergeten ‘t licht uit te doen. Of zou ‘t mededogen zijn?
Ik zit op m’n 3-poot tussen de deuren van de Ladies & de Gents in te lezen. Af & toe zeg ik passanten gedag. Dan mag ik een paar minuten luisteren naar ‘t poetsen van hun tanden. Of naar wat geklater, dan wel gesteun.
Als ze terugkomen doe ik net alsof ‘t boek ‘t belangrijkste object ter wereld is.
Eigenlijk is dat ook wel zo.

Zijperspace is een zitvlak van 50 cm² met een uitdijend heelal van inkt.