herinnering

Zit ik weer ‘ns midden in een boek van een man die zijn leeftijd mee heeft. De leeftijd dat alle jeugdherinneringen als vanzelf weer op komen borrelen.
Sommige mensen schijnen daar last van te hebben. Ik verlang er al jaren naar.

Ik moet geen Parkinson krijgen, zoals m’n vader. Dat zou funest zijn voor mij. Pa was gefascineerd door de beestjes die hij voorbij zag komen dankzij de medicijnen die de ziekte moesten bestrijden. Af & toe hoorde hij ook stemmen uit de muur komen, maar niets kon ‘m ongerust maken.
Ik zou horendol worden. Dat heb ik me nu alvast voorgenomen.
Kroop er zogenaamd een beestje over z’n magere arm. Zei hij heel aangedaan: ‘Hé, kijk nou.’
& Met z’n ogen volgde hij waar ‘t dier blijkbaar dankzij de verkeerde werking van enkele neuronen in z’n hersenpan naartoe kroop.
Ik zou dat niet-bestaande kreng allang vermorzeld hebben met duim & wijsvinger. & Dan nog even op de vloer met m’n hakken definitief platstampen.

Als ik bij m’n broer langs ben, we drinken een biertje in een café & kijken naar de mensen die buiten voorbij komen, moet m’n broer me altijd melden wie die mensen toch zijn die er inmiddels 20 jaar ouder uitzien.
Jaja, ok, zet ik m’n beste beentje dan voor.
‘Maar waar was die gozer dan van?’ vraag ik toch nog even.
“Nah, weet je dat niet meer? Je speelde altijd met hem.’
Terwijl ik dacht dat ik buiten m’n broers niemand om mee te spelen had.

Ik ben een tijdje gek geweest.
Dat zei ik van de week maar tegen een meisje dat me vroeg of ik uit Den Helder kwam. Ze had me daarna gevraagd of ik al die tijd sinds school al in Amsterdam gewoon had.
Nee dus.
Niet dat zij uit Den Helder kwam. Haar vriend.
Ze wees haar vriend aan. Die ik natuurlijk niet herkende.
Heeft bij je broer in de klas gezeten of zoiets, vertelde ze.
Ik keek nog een keer, maar dat had ik net zo goed kunnen laten.
Was ik even blij dat ik al verteld had dat ik een tijd gek geweest was. ‘t Verklaart nl ontzettend veel. Vind ik zelf dan.

Ik heb ‘t m’n broer proberen uit te leggen.
‘Ik ben gek geweest.’
‘Ja?’
‘Nou, dat kost verschrikkelijk veel energie.’
‘Ja, maar je hebt toch dezelfde dingen evengoed meegemaakt die ik heb meegemaakt?’
‘Hm, ja. Maar onder die stress heb ik gewoon de beschikbare hersencellen niet gebruikt om alles op te slaan.’
‘Ach man, je zoop gewoon te veel.’
‘Ja, maar jij zoop altijd meer.’
‘O ja, da’s waar.’

Voorlopig hebben we ‘t gaatje niet gevonden in de lekke band van Zijperspace.

schoonheid

Schoonheid

2 Jaar latijn gehad. Speciaal voor dat 2e jaar ben ik blijven zitten. Maar toch gestruikeld.
Daar ging m’n toekomst als theoloog, gespecialiseerd in ‘t godendom van de oudheid.

‘t Leek me sterk dat een theoloog zich kon specialiseren in de religie van de oude grieken & romeinen, maar iemand moest de 1e zijn.
Nooit m’n ouders verteld overigens. Die moesten maar blijven geloven dat ik m’n interesse voor latijn wilde reserveren voor ‘t paterdom of iets dergelijks.

Naast me zat een jongen die net als ik alleen maar 10-en haalde. Hij deed dat 1e jaar latijn voor ‘t 1st. Ik mocht ‘t nog een keer overdoen.
M’n wraak op hem was dat ik er helemaal niets aan deed. Zodat ik langzaam van een gemiddelde keiharde 10 naar een zachte 7 afzakte.

Kwam laatst ‘t meisje dat de Week van de Klassieken had georganiseerd bij mij in de winkel.
‘Hé, jij bent ‘t meisje van de Week van de Klassieken,’ zei ik, maar dan anders.
‘Hoe weet jij dat?’ vroeg zij.
Ik vertelde dat ik zoveel mogelijk lezingen had bijgewoond. & Dat ik liefst nog meer van de activiteiten had bezocht.
‘Grappig,’ vond ze, ‘dat een bierverkoper ook geïnteresseerd is in de klassieken.’
‘Oh, maar ik wilde vroeger theoloog worden,’ reageerde ik.
& Ik voelde me voor een kort moment erg sexy.

Maar daar lijken klassieke meisjes in Zijperspace niet zo gevoelig voor.

stuiteren

Misschien had ik dat filmpje niet moeten kijken. Nu zit ik me af te vragen of ik ooit wel heb meegemaakt wat blijkbaar iedereen ooit heeft beleefd.
Niet ook zomaar een herinnering. Als je iets dergelijks is overkomen, dan staat ‘t vast voor eeuwig in je geheugen gebrand. Of je moet (als man dan, hè; ik probeer dit even te schrijven zonder me te verplaatsen hoe vrouwen zich er onder zouden kunnen voelen)  ‘t elke keer dat je in je leven een vrouw ‘t bed op trok op die manier hebben gedaan.

Ik verknal de romantiek ook meteen die aan ‘t plaatje is verbonden. Ik zie dat stel op ‘t bed terecht komen, stuiterend op & neer dankzij de vering van ‘t matras, & ‘t 1e wat mij te binnen schiet zijn de tanden die tegen elkaar aan ketsen.
Kijk, dat heb ik dan wel meegemaakt. Op zo’n manier zelfs dat ik even 5 minuten niet aan vrijen of zoenen wilde denken.
Of wat te denken van een wel heel onnauwkeurige actie van beider partijen, waarbij de tanden van de 1 ‘t topje van de neus bij de ander toucheert. & Dan niet van dat zachte waar makkelijk overheen te komen valt, nee, meer van dat je ‘t gevoel hebt dat ze die tanden in je huid heeft achtergelaten en touché eindigt met een uitroepteken.

Ik zie dus dat stel in dat clipje op ‘t bed terecht komen, een korte shot van nog geen 1½ seconde, & ik krijg tijdens dat ene moment ‘t gevoel dat ik m’n leven alleen al voor deze scene opnieuw zou moeten doen.
Of mankeert er iets aan mijn geheugen?
‘t Komt me in die verlengde tel opeens voor de geest dat dergelijke liefdesuitingen in ‘t collectief geheugen staan opgeslagen. Vroeg in de jeugd moet dat ergens gebeuren, word je er deelgenoot van. Dan weet je onbewust bewust dat ‘t straks ‘t niet waard was als je niet 1 maal in je leven gezamenlijk hebt geboemst dankzij de vering van een bed.

& Dat boemsen, zoals ik dat nu maar even noem, dat hoeft voor de rest niet al te veel gevolgen hebben gehad. Het kan bij die omarming, ‘t stuiteren & een lieve kus zijn gebleven. Als ‘t maar heeft plaatsgevonden. Ooit.

Au, au, dat ‘ooit’ is als een dolksteek in m’n niet geleefde leven. Alsof ik hier even geestelijk harakiri zit te plegen, met als messcherp wapen m’n eigen toetsenbord.

Volgens mij is ‘t Jan Wolkers geweest die ik als schuldige moet aanwijzen. Van diep weggeborgen in m’n geheugen borrelt er tijdens ‘t typen een zwartwit foto op, van een man die zich van ‘t randje van ‘t bed op een vrouw laat vallen. Jaren 60.
Op 1 of andere manier koppelen enkele van mijn hersencellen dat beeld aan Jan Wolkers. Ik heb die man al nooit gemogen. Hij wist met zijn verhalen beelden op te roepen over seksuele escapades waar zeker 75 % van de bevolking nooit aan zou weten te voldoen.
Of anders was ‘t Jan Cremer. Ook een lul, wist ik als maagdelijke tiener al snel. Ja ja, in de jaren 60 wisten ze ons voor te spiegelen dat we seksueel waren bevrijd & in de jaren 80 moesten we die boeken daarover lezen van onze docenten nederlands. Een nieuwe generatie met een collectief complex was geboren.

Nou ja, ik maak er maar even collectief van. Dat zorgt er wellicht voor dat ‘t leed minder zwaar zal wegen op de weg die ik nog moet gaan.
Maar ben ik verdorie met 72 vrouwen naar bed geweest & ben ik onderweg vergeten ons gezamenlijk te laten stuiteren op ‘t matras.

Dat laatste, dat heet overcompensatie in Zijperspace.

crème

Zo onoverzichtelijk is de wereld niet. Het is alleen een beetje overdonderend wat er op je af kan komen als je probeert klein te denken.
Klein denken, is dat wel een uitdrukking? & Als wel, bestaat ‘t dan niet in een andere betekenis dan dat ik hier hanteer? Ach, laat ik ‘t dan maar ter plekke uitgevonden hebben.

Klein denken doe je om ‘t grote niet te hoeven zien. Dat is de hapklare uitleg. ‘t Is een manier om jezelf te beschermen tegen grote levensvraagstukken.
Dus kijk ik, om ‘t met dagelijkse voorbeelden te illustreren, niet naar de verkeersonveiligheid aan de voorkant van m’n huis & alles waar de straat waarin deze staat naartoe leidt, maar bestudeer ik liever de fles handencrème die mijn moeder ooit hier heeft achtergelaten.
Maar, & daar begon ik mee, dit kan ook behoorlijk uit de hand lopen. ‘t Vormt zelfs een groot probleem bij de associatief ingestelde mens.

Mijn moeder hielp me enkele dagen bij ‘t opknappen van dit huis, de maand voorafgaand aan ‘t moment dat ik er definitief introk. Op de kop af 10 jaar geleden.
Anderen waren haar al voorgegaan, m’n moeder kwam vooral langs tijdens de afwerking. Zodat ze kon boenen, poetsen & afstoffen. Zij was heer & meester in de keuken, specifiek: ‘t warme water.
Opmerkingen als: ‘Ach Moe, dat komt later wel,’ kaatste zij af met: ‘Nee, nu ben ik er toch.’
& Ze had daar gelijk in. Ze was als altijd de meest praktisch ingestelde van de club.
Dus had ze ook handencrème meegenomen. Een grote tube van 1 gulden 50.
Ondanks de lage prijs mocht ik daar niets aan meebetalen.
Maar ja, ik vond ‘t dan ook onzin.
‘& Als jij er dan niets om geeft, laat mij dat geld dan maar uitgeven aan die onzin. Anderen weten dat vast wel te waarderen.’
Waarop ze natuurlijk steun kreeg van alle vrouwen die me die dag hadden geholpen. Demonstratief smeerden ze, ‘t was aan ‘t eind van de werkdag, allemaal hun handen in, schraal getrokken van ‘t behang verwijderen, de plinten ontvetten, de kozijnen schuren.

‘t Is geen ramp om nav zo’n tube terug te denken aan de maand dat ik dit huis aan ‘t inrichten was, ‘t is alleen dat ‘t zoveel extra’s met zich meesleurt.

M’n vader was er niet bij. Die was toen al behoorlijk aan ‘t parkinsonniseren. Hij had niet geweten wat-ie op deze lege plek zou moeten doen. Hij had m’n moeder constant gevraagd of ze niet beter naar huis konden gaan.
‘t Was ‘t 1e huis in de familie dat m’n vader niet eigenhandig van behang zou voorzien.

Ook niet erg, aan m’n vader denken. ‘t Is eerder van: hé, daar is-ie weer. Na 6 jaar dood komt-ie toch nog even de hoek om kijken.
Als ‘t daar maar bij bleef.

Die tube ligt al 10 jaar in datzelfde kastje, onder de wasbak in de keuken. Tussen m’n wanordelijk weggestopte medicijnen, pleisters & verbanden.
M’n buurman de fotograaf, had 1 maal ‘t prachtige idee om juist dat soort kastjes van binnen te fotograferen. Hij had alle kastjes al gehad. Van boven naar beneden was-ie bij mij als laatste aangekomen.
‘Zo, prachtig,’ zei hij. ‘Voor dit soort kastjes doe ik ‘t dus.’
Ja, ‘t was dan ook ‘t spreekwoordelijke huishouden van Jan Steen onder de keukenkastjes. Voor buitenstaanders ongelooflijk dat ik daarin toch elke keer ‘t juiste doosje van levensbelang zijnde pillen uit weg zou weten te trekken.

Waarop de dood zijn intrede doet.
Eerder deed ‘t seksisme dat al, bij mijn vooronderstelling dat handencrème slechts gebruikt wordt door vrouwen. Bij mijn gedachtengang dat vrouwen blijkbaar gevoeliger zijn & ‘t niet gewend zijn oneffenheden tegen te komen op hun huid. Niet dat ik dergelijke gedachtengangen als waarheid beschouw, ze spelen slechts met me, terwijl ik weggetrokken wordt van ‘t oorspronkelijk onderwerp.

Maar dan de dood. Die zijn aandacht wil als ik aan dat kastje met medicijnen denk & hoe die zo wanordelijk goed gevuld is geraakt gedurende de tijd.
Waar zijn de doden, denk ik dan, & nemen ze ‘t me kwalijk dat ik er zo luchtig over doe? Zou Carel, als-ie maar enigszins de mogelijkheid had, mij op willen bellen, net als toentertijd, om mij even haarfijn uit te leggen dat ik geen recht heb om dit op te schrijven? Dat ik hem niet bezit?

Maar ondertussen. Ondertussen kriebelt ‘t in m’n neus van die 10 jaar oude handencrème, die ik toch maar gebruikt heb omdat ‘t koude weer ‘t noodzakelijk maakte.
‘t Heeft nog steeds ‘tzelfde effect op me, Ma.
Ik word wee, ik wil niezen. & Ik wil denken aan vrouwen die hun hele lichaam insmeren met dat spul, waardoor ik ze niet meer aan wil raken, bang als ik ben dat ik m’n neus leegproest.

Zou die handencrème de reden zijn dat ik hier alleen zit in Zijperspace?

evolutie

Ik vraag me vaak af of m’n achterburen me zien staan. Of ze vanonder een gordijntje zitten kijken wat ik nu weer voor me uit zit te staren. Waarvoor & hoe lang.

Soms heb ik een woordenboek in m’n hand. Daar blader ik dan in, richting juiste woord.
Dan vraag ik me heel onnozel af of allochtonen een Dikke van Dale kunnen herkennen. Zouden ze er 3 naast elkaar moeten zien om te bedenken in welk standaardwerk ik sta te snuffelen?

Ach, ik ben niet zonder vooroordelen, maar als ik ze ga ontkennen wordt ‘t pas echt treurig. Ik zet er in ieder geval vraagtekens bij. Ben ik toch nog een beetje correct bezig.

Maar zo’n woordenboek is een uitzondering. Meestal ben ik opgestaan, druk bezig te doen of ik nadenk, zo druk zelfs dat ik zelf niet meer weet of ik echt wel tot gedachten kom, om voor ‘t raam te gaan staan & te bezien hoe de wereld in mijn 10 minuten afwezigheid is veranderd.
Ik snap niet dat ik er zelf elke keer weer in trap.

Dus wacht ik tot er een vogel voorbij gevlogen komt.
Hé, een pimpelmees, denk ik dan.
Waarop ik weer kan gaan zitten.

Soms loop ik echter terug naar ‘t kleine tafeltje, waar m’n bril bovenop m’n portemonnee ligt gestald. Of om m’n verrekijkertje voor 1 oog uit z’n zakje te halen. Ik wil ook nog wel eens tegen beter weten in m’n fototoestel erbij halen.
Ik ben bijna altijd te laat. Als niet, dan schrikken de vogels alsnog zich het apenzuur van mijn verschijning & zijn ze al snel gevlogen.

Niets gebeurd op aarde, moet ik dan concluderen, behalve dat m’n buren een verzetje hebben gehad.

Dat zal dan wel evolutie heten in Zijperspace.

nieuw

Op zoek naar achtergrond (III)
Er ontbreken wat tekentjes. Die zijn niet meegekomen met de verhuizing naar de nieuwe omgeving.

Ach ja, dat moet ik uitleggen, want eigenlijk is ‘t geen verhuizing. ‘t Is gewoon een nieuw jasje.
& Dat jasje, daar gingen tekens als ‘ niet doorheen.
Dus waar ik bijv ‘m’n’ in ‘t verleden geschreven heb, daar verschijnt nu ‘mn’.

Ik heb voor heter vuren gestaan bij verhuizingen.
‘t 1e Jaar dat ik in Amsterdam kwam wonen verhuisde ik m’n hebben & houden 11 keer, in een tijdsbestek van minder dan een ½ jaar. Op de fiets.
U ziet, ik ben wel wat gewend.
1 Maal ben ik zelfs aangereden. Ik huilde achteraf omdat uit m’n verhuistas cassettes waren gevallen & voor eeuwig onafspeelbaar bleken te zijn.
‘t Zal wel dierbare muziek zijn geweest. Maar ik ben er in de loop van de tijd achter gekomen dat er ook zonder die dierbare muziek te leven viel.

Zo zal dat straks ook wel gaan met dat tekentje ‘.

Wat veel leuker is: er kan weer gereageerd worden.
Ik denk dat ik 5 jaar geleden de reactiefunctie uit m’n weblog heb gesloopt. Ik kreeg per dag 1000-en gevallen van commentspam binnen. Ik kon geen normale mail meer lezen. De server liep vast. M’n computer was continu bezig mail binnen te halen, waardoor andere programma’s niet meer soepel wilden draaien.
Daarom.

Maar nu dus weer wel.

& Hoewel ‘t altijd zo geweest is dat er bijna geen hond reageerde op m’n teksten, op 1 of andere manier schijnt dat moeilijk te zijn, ik ben niet communicabel genoeg, of anders de posts die hier verschijnen, zou ‘t toch mooi zijn als iedereen eens ging vertellen wat men nou van m’n nieuwe omgeving vindt.
Schrijfjunkie heeft ‘t gemaakt. Na een biertje of wat.
Ik heb haar geadviseerd. Terwijl ik m’n eigen bier in de hand hield.

Die nieuwe omgeving, dat is de omgeving van Zijperspace, waar alles groen & geel schijnt.

ontziend

Dit is alles wat ik zie (III)

Dit is alles wat ik zie, maar het wordt steeds een beetje meer.

Ondertussen hoop ik op dooi.
Nog nooit eerder bestond die hoop bij mij in ‘t geval er sneeuw op de wegen lag.
Dat heb ik aan mijn krantenwijk te danken. Dat ‘t tot voor kort niet bestond, bedoel ik dan.

Ik was altijd een held. Door velen onopgemerkt, wat de heroïek nog ietwat vergrootte.
Ik was slechts een krantenbezorger. 1tje Die, ondanks de sneeuwstorm, stug door bleef ploeteren.
Ik hoopte weliswaar dat men mij door ‘t keukenraam voorbij zag glibberen & lijden (hoofdletter ‘L’), maar wilde tegelijkertijd dat de grote hoeveelheid onopmerkzamen mijn naam voor eeuwig aan ‘t hemels firmament van niets-ontziende krantenbezorgers zouden doen kerven.
Want waar je goede daden onopgemerkt blijven, word je later beloond.

Zelfs nadat ik ‘t geloof van m’n ouders had afgezworen, bleef ik trouw aan dat idee.

Nu ben ik ontrouw aan ‘t dubbeltje dat ik ooit per bezorgde krant ontving. Ik wil weer naar buiten.
Ik wil mijn voeten laf & onbezorgd neerzetten op een van ‘t wit ontdane, maar o zo overzichtelijke straat.

Ja, ik heb mijzelf verraden toen ik even niet oplette op de fiets & onderuit ging. Ik zie mijn hoofd steeds weer stuiteren tegen ‘t asfalt. Ik voel mijn stuur in m’n borstkas staan als ik van schaamte diep ademhaal.

Waar was u toen de klokken klonken in Zijperspace?

zie

Dit is alles wat ik zie (I)

Dit is alles wat ik zie.

Plus nog een beetje meer.
Maar daar moet ik dan wel moeite voor doen. 1st Door m’n knieën. Met m’n rechterhand alvast steun zoekend. Daarbij angstig vermijdend dat ik links gebruik.
Vervolgens moet ik me op m’n rechterzij laten zakken. Om dan langzaam ook links te laten zijgen.
Vergeet ik erbij te vertellen dat ik dan wel de tuindeuren heb moeten openen.

Dit is ‘t, denk ik dan. Meer is er niet.
& Ik probeer zo goed & zo kwaad als ‘t gaat ‘t mooie ervan in te zien, ‘t te vangen, zodat ook dát niet wegloopt.

‘t Was de 3e dag, in m’n eigen kleine universum. Er waren geen voorbijgangers, er waren geen geruchten. Er was slechts ‘t muisstille roffelen van de sneeuwvlokken op de aarde.

& Ik, ik genees langzaam. Weet dat ‘t op een mensenleven niet al te lang duurt.
Maar ik wil er nog niet aan denken dat straks mijn indrukken definitief nauwer & benauwder zullen raken.

Een piepklein Zijperspaceje met niet meer dan 1 ruit om ver te zien.

prik

‘Waarom krijg jij dan een prik?’ wordt er gevraagd.
‘Oh, vanwege m’n hart,’ probeer ik laconiek.
Waarbij meteen een corrigerende vinger zich van binnen opheft. Want je kan tenslotte ook doen alsof er niet al te veel aan de hand is.
‘Te brede aortawortel,’ verduidelijk ik dus maar. ‘Voor de rest kan ik alles doen. ’t Beperkt m’n activiteiten niet.’
‘Iets in de familie?’ vraagt ze verder.
Waarom stelt ze die vraag nou, flitst er door m’n hoofd. Trek ik een gezicht alsof ik veel familie heb? Spreken mijn ogen een verlangen uit ’t over hun te willen hebben?
Ik kan er links omheen laveren. ’t Zal haar niet opvallen. Ze kent m’n familie niet. Noch de doden.
Of gewoon m’n mond houden. Zoals velen zouden doen. ‘Zoiets’ zouden dat soort mensen zeggen, om vervolgens weer in hun boek te duiken.
Maar ‘hun’, de mensen die ‘dat soort mensen’ zijn, zouden die boeken lezen over tobbende, binnenvettende zweedse dominee’s?
Ik heb een slecht voorbeeld voor me liggen. Bovendien erger ik me al 100 blz aan de zielenroerselen van die godsprediker. ’t Zijn wel vaker zweden die aangenomen vaste waarden in traag tempo op hun grondvesten kunnen doen wankelen. Daar hoef je niet voor in god te geloven. Twijfel heerst alom & heeft overal dezelfde smaak.
‘Ja, m’n broer is overleden.’
Ik zeg ’t op zo’n manier dat niemand er aanstoot aan zou hoeven geven. Ook de andere tafeltjes niet. ’t Moet een mix zijn van nonchalance, van herinnering, van vergeten verdriet & van nu-met-de-schouders-eronder, weet ik ondertussen.
Terwijl ik tegelijkertijd denk: ‘Ach, ’t is alweer bijna 4 jaar geleden.’
Laatst had ik de verkeerde toon. Ik maakte er een grap van (Ja, m’n broer is dood, hahaha). Alsof dat nog niet erg genoeg was stond ik naast m’n gesprekspartner in een pisbak bier te lozen. We praatten verder tijdens ’t handen wassen, ’t verlaten van ’t toilet & ’t opnieuw beklimmen van de trap. & Die 2 minuten extra waren niet genoeg om de nare smaak van de verkeerde woorden weg te spoelen.
Ik probeer al de nevenonderwerpen door m’n hoofd te laten gaan die ik nu moet vermijden. Ik zit hier niet in een wachtkamer waar ik als oude kletsmajoor de dood van andere familieleden de revue moet laten passeren, de overige kwaaltjes alvast met m’n buurvrouw dien te bespreken of met m’n leeftijd te koop mag lopen. Er hangt geen scorebord in deze kroeg.
Ik doe ’t angstvallig. Ik weet dat als ik die onderwerpen in gedachten passeer, ik onderweg ook kan bedenken dat er iets tussen zou kunnen zitten dat rechtstreeks te maken heeft met de huidige situatie. & Dan kost ’t moeite m’n mond er over te houden.
Haar lippen trekken kort samen. Alsof ze haar vinger aan een speld heeft bezeerd & ze in deze omstandigheid niet mag gillen daarbij.
Hoe krijg ik die stomme broer nou weggemoffeld die te vroeg is doodgegaan, vraag ik me ondertussen af.
‘Maar goed dat je er over begint,’ zo stop ik Carel diep onder de grond, ‘ik was bijna vergeten dat ik die 2e prik nog moest halen.’
‘Ja, we mogen weer in de rij gaan staan om ons door de overheid te laten vergiftigen,’ lacht ze.
Ik heb haar de speldenprik doen vergeten.
‘Oh, maar als je niet aan ’t begin van de middag gaat & ook niet aan ’t einde, dan is er een grote kans dat ’t niet al te druk is.’
Zo wisselen we nog enkele tips uit over hoe je op een efficiënte manier langer kan blijven leven. We hebben een positieve inslag, denken we beiden. Dat hoort bij bier.

De rest is voor de wachtkamer van Zijperspace.

zon

Mijn vader had een witte doek om de auto tegen de hitte te beschermen. Had m’’n moeder gemaakt. Met aan de 4 uiteinden elastiek.
Waarschijnlijk was ‘’t een oud stuk laken van hun eigen 2-persoons.

Als we onderweg stopten, moesten we 1st er zorg voor dragen dat ‘’t laken over de auto gespannen was. Je mocht geen stap verzetten zonder in ieder geval 1 hand uitgestoken te hebben om 1 van de elastieken om een bumper gespannen te hebben.
Pa trok ‘‘t goedje dan als laatste handeling nog even strak. Dan konden we richting bestemming wandelen.
Vaak een overdekte raststätte die over de weg heen was gebouwd. Beide weghelften. Meeuwenpick heette dat. We zaten ons vanaf vertrek af te vragen wanneer Meeuwenpick zich weer aandeed.
‘Mövenpick,’ corrigeerde ik toen al de hele familie.

We aten daar & gingen er ook slapen.
M’n vader haalde na de maaltijd ‘‘t laken van de auto af, verplaatste auto plus caravan naar ‘‘t terrein voor vrachtwagens & we begonnen weer opnieuw.
Drie zoons & Pa hielden een punt van ‘’t laken vast & haakten de punten opnieuw. We raakten al snel geroutineerd tijdens de vakantie.

De caravan kreeg poten. M’n moeder mocht er als 1e in zitten.
‘‘Nee,’’ riep m’’n vader ons achterna, ‘‘niet met z’’n allen.’’
Daar had-ie niet goed genoeg z’’n best voor gedaan. Nog net toereikend om m’’n moeders lichaam te kunnen houden tijdens ‘‘t bereiden van de thee.
Wij moesten bewegen. We hadden de hele weg al gezeten.

& Als we genoeg bewogen hadden, ‘‘t schemer intrad, m’’n vader de poten enigszins verstevigd had, dan lagen daar de matten in de auto. Achterin. De slaapzakken moesten we zelf uitzoeken. Carel & ik.
Marc was al ingestopt, achterin de caravan. Quint in pyjama.
We poetsten onze tanden zoals we de vrachtwagenchauffeurs zagen doen. In de berm spugend met een tank water in de hand.

Pa tilde ‘‘t laken op. We kropen er onderdoor.
‘‘Draai de raampjes open,’’ zei hij bezorgd. ‘‘Op een kier.’’
‘’Nee, dan wordt ‘‘t koud.’’
‘‘Doe ‘‘t.’’
Dat was genoeg.
Hij verdween een kort moment, zodat wij ons om konden kleden & waren gaan liggen als hij terugkwam. We wisten dat we dan klaar moesten zijn.

Hij tilde ‘‘t laken op. Keek door een kier.
Hij stak z’’n vingers omhoog, kietelend naar niets, door de bovenkant van ‘‘t omlaag gedraaide raam.
‘Truste,’ zei hij dan & hij bewoog z’’n vingers bij wijze van kus.
‘‘t Laken viel.

‘’t Was nacht in Zijperspace.