forchheim

Ik bereid me al een paar dagen voor. Elke dag vroeger naar bed.
Zonder resultaat overigens. Want elke dag word ik kapot wakker. Met dikke ogen stap ik uiteindelijk uit bed. Ik probeer ’t nog wel ‘ns uit te stellen door een luisterboek aan te zetten. Daar val ik dan weer bij in slaap. Maar de kapotheid verdwijnt meestal pas als ik een 2 uur later gegeten & gedoucht heb.
Vandaag móest ’t echter lukken. Dan zou ’t definitief zijn. D-day. & Deze dag begon om 5 uur. Niets mocht fout gaan.
Ik ben al dagen aan ’t inventariseren wat ik deze laatste ochtend zo allemaal nog moet doen. Dingen die niet voorbereid hadden kunnen worden. Of waarvan ’t toch handiger was dat je ze op ’t laatste moment doet.
Tandpasta inpakken. Water ook. Boterhammen smeren.
Dan verzin ik een agenda in m’n hoofd van activiteiten. Op de juiste volgorde. Liefst tijdstip erbij genoteerd.
Ik baal dat de buienradar slechts 2 uur van tevoren kan voorspellen. Niet een paar dagen.
& Nu ’t zover is dat-ie wel voorspelt wat ik op m’n hoofd krijg, baal ik dat-ie niet anders had kunnen voorspellen.
& Ik baal ook dat ze ’t weer in Forchheim er niet beter uit kunnen laten zien. ’t Is maar voor een weekje.
Goed, ’t is nu zover. Ik moet die bewuste boterhammen nog smeren. Kijken hoeveel er nog in m’n rugzak passen. Desnoods genoeg voorraad voor 2 dagen. Je weet maar nooit. Een hotel of iets dergelijks hebben we nog niet. Kan ik altijd nog langs de kant van de weg m’n boterhammetje eten.

Met weemoed terugdenkend aan de veiligheid & ’t vanzelfsprekende onderdak in Zijperspace.

zomerbroeken

‘Zo je hebt je broek maar ingekort,’ zeg ik tegen Boekenman.
Hij keert zich nog even om naar me. Glunderend. Hij laat z’n rechterhand over de rafeltjes van z’n broek gaan.
‘Ja, ik werd vanochtend wakker & ik dacht: daar moet de korte broek maar aan te pas komen.’
Hij kijkt voldaan.
‘Dus heb je jezelf maar een korte broek gemaakt.’
Maar daar wil-ie blijkbaar niet op in gaan. Van minder belang.
‘Ik weet nog vroeger,’ gaat-ie verder, ‘dan waren de 1e mooie dagen & dan werden de korte broeken door moeder uit de kast gehaald. Die moesten we dan perse aan. Nou, tranen met tuiten was dat.’
Ik lach ijverig met ‘m mee. Die goeie ouwe tijd, zo lachen we beiden, dat we nog huilden om kleding die we niet wilden dragen.
‘& Dan was ‘t aan ‘t eind van de zomer,’ begint Boekenman weer, ‘& moesten we weer die lange broeken aan. Weer tranen met tuiten. Want ik wilde die korte broek aanhouden.’
We hebben lol met elkaar, Boekenman & ik.
‘O nee,’ beweer ik echter, ‘ik wilde alleen maar lange broeken aan. Ik vond kort afschuwelijk. Nog steeds trouwens.’
Maar dat heeft weinig zin. Boekenman luistert over ‘t algemeen alleen maar naar z’n eigen verhaal. Dat zijn echter wel meteen de beste.
‘& Dan waren er ook van die jochies, die hadden van die halflange korte broeken. Met vlak onder de knieën van die touwtjes.’
Hij raakt de rafeltjes bij z’n knie weer aan.
‘Ha ha ha,’ reageer ik enthousiast, want die kende ik ook erg goed, ‘van die knickebockers.’
‘Daar gingen we achter aan, achter die jongens.’
Hij doet ‘t voor. Ik weet niet hoe hij ‘t doet, maar hij doet ‘t voor. Ik zie hoe hij achterop die jongens komt.
‘& Dan deden we pootjehaken.’
We lachen weer vrolijk.
‘Ja, dat hadden dat soort kinderen verdiend,’ besluit Boekenman.
& Hij gaat ervandoor.

Als ze eens wisten wat ze ons ooit aandeden, onze ouders in Zijperspace.

oneerbaar

We hadden eerder al staan lachen om de 2 jongens vooraan.
‘Die zijn ook enthousiast,’ had mevrouwtje tijdens ’t voorprogramma gezegd.
‘Ik was ook al naar ze aan ’t kijken,’ zei ik, terwijl ik daar ijverig mee doorging.
Ze hupten al op hun benen voordat de 1e dansbare tonen herkenbaar voor ons waren. ’t Leek alsof ze in hun enthousiasme niet voor elkaar wilden onderdoen. Misschien dat ze elkaar wilden laten merken dat ze de nrs allemaal herkenden, uitentreuren kenden ook, door de beweging te maken die hoorde bij de volgende wending van de muziek.
‘’t Is ook net alsof ik die linker jongen ken,’ fluisterde ik naar mevrouwtje.
Hoewel fluisteren tijdens een concert een relatief begrip is. Ik deed ’t op een volume waarbij de jongens mij niet zouden kunnen horen, maar ’t nog net wel verstaanbaar was voor Roswitha.
‘Hè, je hoeft niet zo te spetteren,’ zei zij terwijl ze met haar mouw haar wang schoon veegde.
Een overmatige aanmaak van speeksel. Ik heb er ook in m’n mondhoeken last van als ik lang achter elkaar aan ’t woord ben. & Bij deze omstandigheden waarbij een zekere welluidendheid van m’n stem verlangd werd wilde ik iets overbrengen, was ’t misschien beter te vermijden anderen te confronteren met die enthousiaste productie van m’n speekselklieren, die blijkbaar overal in m’n mond verspreid zitten, gezien de ongecontroleerde wijze waarop de spetters wel eens in ’t rond vliegen.
Ik hield m’n mond dicht & ging verder met ’t gade slaan van de andere aanwezigen.

’t Was ook niet al te moeilijk om daar ongestoord mee verder te gaan. In zoverre de aandacht al niet opgeslorpt werd door de aanwezigheid van een 4-tal muzikanten op ’t podium, was deze & gene bezig met die 4 muzikanten, & dan vooral die ene, voor de eeuwigheid vast te leggen. Zonder geluid, zonder beweging.
Sinds iedereen tegenwoordig een ingebouwde fototoestel op z’n gsm heeft zitten, lijkt diezelfde iedereen ook dezelfde ongegeneerde ambities te hebben als de professionele fotografen. Ongestoord lopen ze naar voren, dan weer naar achteren, gaan voor je staan, kijken die ene muzikant verleidelijk aan, om ‘m nou eindelijk ‘ns die unieke glimlach te ontlokken & smeken de meest unieke foto uit hun toestelletje. Om ’t een seconde later opnieuw te proberen. & Des te meer foto’s er worden genomen, des te tijdelijker ’t eeuwige waar ze voor bestemd hadden moeten zijn.

Ik besloot om slechts m’n ogen te gebruiken. Als je bewust bent van de relativiteit van je eigen lange-afstandsgeheugen ben je beter in staat de beperktheid ervan optimaal te gebruiken. Ik heb ‘ns een groot literator horen zeggen dat-ie beter niet van alles een aantekening kon maken dat-ie wilde onthouden, omdat hij bij ’t schrijven hemzelf de moeite ontnam om ’t in z’n geheugen te prenten.
Ik ga straks met ontzettend veel plaatjes dood, alleen maar omdat ik zo weinig gebruik maak van de vele functies van m’n mobiel.

Rechts voor me, mevrouwtje stootte me aan met m’n elleboog om hem aan te wijzen, stond een jongen met een vetkuif zonder vet heen & weer te bewegen. Ook op momenten dat de muziek ’t niet toe liet. Van voor naar achter, van voor naar achter, met soms een schuine afwijking naar rechts. Op een gegeven moment was-ie zo enthousiast dat-ie een minuut lang met z’n handen door z’n haar bleef wrijven. Steeds zorgvuldig evengoed in de richting van de kuif.

Ver weg tussen ’t publiek door konden we een lange dunne man zien staan. Kaal hoofd. Rode blouse, bruine broek.
Zijn bovenlichaam deinde een enkele keer mee op de band. Maar z’n hand, de ene hand die wij konden zien, bleef strak langs z’n lichaam hangen, ter hoogte van z’n dij.
Waarom, vroeg ik me af, als hij toch ook z’n broekzak kan gebruiken? Waarom zouden ze anders broekzakken uitgevonden hebben? Vrouwen weten toch ook altijd onopvallend een functie aan hun handen te geven als ze in een zakloze jurk rondlopen.

Vooraan bij ’t podium stond een engelse dame enthousiast mee te zingen. Ze kende alle teksten.
‘Vast de vrouw van de zanger,’ waagde ik toch maar zo speekloos mogelijk tegen mevrouwtje te fluisteren.
‘Ze mag mee met de europese tour, maar moet er wel wat voor doen,’ fantaseerde ik er voor mezelf bij.

& Toen was ’t concert voorbij.
Zal ik nog even plassen, ga jij nog naar de wc, zullen we ons gaan haasten, halen we nog de volgende trein.
We stonden in de hal om dit soort dingen snel te bespreken. Verderop zagen we enkele leden van de band handtekeningen op cd’s ronddelen. De beroemde gitarist van de wereldwijd vermaarde rockband, die speciaal voor deze tour was aangetrokken, om ’t toch een bepaalde aantrekkelijkheid voor ’t publiek te geven, deed ijverig mee. Dacht ik op ’t moment dat ik de deur van de wc achter me sloot.

Bij terugkomst stond-ie naast mevrouwtje. Hij werd echter afgeleid door een enthousiaste fan die probeerde vragen in ’t engels geformuleerd te krijgen.
De gitarist onderbrak ‘m door z’n hand naar mij uit te steken.
‘Hi, I’m Peter. And you are?’
‘I’m Ton,’ antwoordde ik.
De hand ging naar mevrouwtje.
‘Roswitha,’ zei die.
& In een slordig gebaar ging z’n hand ook nog even naar die andere enthousiasteling, die daarna al snel de moed opgaf.
De gitarist boog z’n hoofd over naar mevrouwtje. Ik legde m’n rugzak maar weer neer. Roswitha fluisterde iets terug. Waarschijnlijk was ’t geen fluisteren, maar ik verstond er gewoon niets van.

Na een paar keer heen & weer buigen, keerde mevrouwtje zich uiteindelijk om. Ik pakte m’n rugzak weer op & we konden gaan.
‘Oneerbare voorstellen,’ zei ze voor zich uit.
Ik lachte naar haar. Ik had niet anders verwacht.
‘Of jij een vriendje was. & Of ik naar room 84 in ’t hotel wilde gaan. Desnoods midden in de nacht.’
‘Ja, ik dacht al dat-ie op ’t podium een paar keer naar je had staan kijken.’
‘Die man is gewoon getrouwd daar in Amerika.’
In gedachten produceerde ik mezelf een plaatje waarin ik de beroemde gitarist naar mevrouwtje deed kijken.

We moesten immers zelf nog beelden creëren voor later in Zijperspace.

dag 2

Ik kan m’n sokken 2 dagen dragen. Ik weet dat ik ze 2 dagen kan dragen.
Zonder dat ’t zompig wordt, daar in m’n schoenen.
Sterker, ´t zou zonde zijn als ik ze niet 2 dagen achter elkaar zou gebruiken. Van die wasmachine slijten die sokken maar.
Ik heb de duurste sokken die je je maar kunt voorstellen, moet men weten. Zonder naad. Sterk. Absorberend. En nog zo wat kwaliteiten. Slijtvast ook. Wandelsokken, 1e kwaliteit.
Maar een wasmachine bevordert de vergankelijkheid van m´n sokken aanzienlijk.
Daarom 2 dagen. Ze ruiken toch nog niet, de 2e dag.

Hoewel ik laatst schoenen aan ´t passen was. Op dezelfde plek als waar ik m´n sokken koop.
Toen had ik m´n sokken alweer 1½ uur aan. In de schoenen waar de dag ervoor ladingen vocht overheen gekomen was.
Tja, daar gaan ze van ruiken. Daar valt niets tegen te doen.
Ik ben helaas niet al te zorgvuldig, zo op de 1e dag van m´n weekend. Ook niet als ik van tevoren bedacht heb dat ik op zoek ga naar nieuwe schoenen. ´t Was nog een geluk dat ik al gedoucht had. & M´n tanden gepoetst.

Toch kan ´t best: 2 dagen. Ik moet ´t alleen strak in de gaten houden.
Dus als ik uiteindelijk actie onderneem, de hele ochtend al heb liggen suffen op de bank of achter de comp, me ga voorbereiden op m´n positie binnen de maatschappij, mijn functie tegenover m´n medemens weer ga volvoeren, moet ik me bedenken wanneer de 2 dagen zijn ingegaan.
Was ´t gister of was ´t de dag ervoor?

Ik loop wel ´ns heen & weer te jojoën tussen wasrekje & douche.
Ik pleeg m´n wasrek nl te gebruiken als onderbroek- & sokreservoir. Daar komt m´n dagelijkse aanvoer voor vers gebruik vandaan.
De t-shirts liggen als 2 stapels op de leuningen van een stoel, m´n broeken zwerven onbestemd rond, elke keer weer ergens anders, maar m´n onderbroeken & sokken blijven na de grote wasbeurt die wekelijks plaatsvindt geduldig aan de lijn van ´t wasrekje geknepen tot ze voor de volgende dienst worden opgeroepen.
Dat jojoën is een teken dat ik niet meer weet wanneer de 1e dag van de 2 dagen is aangevangen.

Ik was laatst bang dat ik door m´n twijfels steeds weer, mogelijk al een week lang, op dezelfde sokken zou lopen. Misschien was dat wel ´t geval toen ik mezelf dus die nieuwe schoenen aan ´t aanmeten was. Ze stonken immers best wel toen ik ze uit de schoen trok.
Ach, zo´n verkoopster is zoiets wel gewend, bedacht ik me toen. Net als de tandarts wel gewoon is met geuren uit ´t gehemelte. Beroepsgeuren, die doen afstompen.
Wellicht dat zulk soort mensen dat beroep zijn gaan beoefenen omdat ze affiniteit hadden met die specifieke geur. Ik ken bijv ook mensen die opgewonden raken bij zweetgeuren waarvan ik persoonlijk stijl achterover zou slaan.

Daarom jojo ik dus. Omdat ik niet weet wat gister voor een dag was. Was ´t gister dag 1 van de sokken, of was ´t dag 2?
Dan denk ik zeker te weten dat ik schone sokken zal moeten dragen, maar plots schiet mij de situatie te binnen waarbij ik de sokken van de lijn heb gehaald. Ik keer dan terug naar de douche.
Maar als ik bij de douche sta, weet ik niet meer of die situatie gerelateerd kan worden aan gister of aan de dag ervoor.
Dus loop ik weer terug.

& Ondertussen verstrijkt de tijd.

Ik probeer ook wel ´ns te ruiken. Dan breng ik de sok tot vlak onder m´n neus & snuif kort.
Niet te diep. Ik vind ´t nl eigenlijk best ordinair, zomaar aan je eigen kleren ruiken, enkel & alleen om te weten te komen of je lichaamsgeur er niet al te veel van doordrongen is. & Je kleding voor je neus langs wapperen staat ook weer zo wuft.
Ik weet dat niemand me ziet, daar in de gang, bij de deur van de douche, waar alle andere toegangswegen mijn huis in afgesloten staan & zelfs god, zo hij bestaat, mij niet zou kunnen ontwaren, maar ik vind dat ik nog wel enige terughoudendheid jegens mezelf moet proberen te betrachten.

Ja, & die tijd, ja, die tijd, die verstrijkt maar steeds verder.

´t Zou kunnen betekenen dat vandaag alweer gister is geworden in Zijperspace & m´n sokken zich nergens van bewust zijn geweest.

dood

‘Ik ben idiaan,’ zei Quint.
‘Nee, I-N-diaan,’ verbeterde ik ‘m voor de zoveelste keer.
Hij keek me niet-begrijpend aan.
‘Idiaan, zeg ik toch.’
Ik deed alsof ik die herhaalde fout niet gehoord had.
‘Goed, dan ben ik cojboy,’ zei ik.
Want ik wilde niet met m’n jongere broertje ten onder gaan. Dat zat er geheid in, ook al waren indianen populairder & hadden ze daardoor 100-en levens.
‘Nee, KAUWBOJ,’ zei de buurjongen.
‘Nah, op tv zeggen ze ook altijd cojboy,’ beweerde ik eigenwijs.
Niet te hard, want de buurjongen was tenslotte 2 jaar ouder. Bovendien was-ie met terugwerkende kracht hardhandig in spelletjes als-ie niet z’n zin had gekregen. Daar hadden we al eerder mee te maken gehad.
Je wilde eigenlijk niet bij hem in ’t team terecht komen, maar blauweplekswijs was ’t wel verstandiger dat te doen. Hij was ietwat spelletjesgestoord, in die zin dat de spelregels bij hem altijd achteraf uitgelegd moesten worden. Of eigenlijk aangepast, zodat je vanaf dat moment wist dat je voortaan helemaal niet meer bij hem in de buurt moest komen.
Dan speelde je weliswaar geen oorlogje meer, maar meer verstop-jezelf-voor-de-buurjongen.
We zijn wel ‘ns stiekem naar binnen gegaan om te eten, terwijl hij nog om de hoek van de schutting stond te wachten tot wij te voorschijn durfden komen. De buurvrouw kwam ‘m aan de voorkant van ’t huis ophalen, terwijl hij aan de achterkant zich stil stond te houden & wij aan tafel bezig waren met ’t toetje.

Ik werd kauwboj, cojboy of cowboy, zoals ik pas jaren later te weten zou komen, & Quint idiaan. Samen met Carel. & Buurjongen Erik kwam bij mij in de ploeg.
Verstopt achter een heuvel, opgebouwd uit alle dekens van ’t stapelbed, legde Erik me uit hoe we de indianen te pakken zouden nemen. Hij pakte m’n arm & deed ‘prikkeldraad’ door z’n 2 handen in tegengestelde richting over m’n arm te bewegen. Daarvan ging ’t tintelen. Nou ja, bij hem deed dat gewoon pijn.
‘Maar jij bent toch bij mij,’ poogde ik.
‘Ja, maar dan moet je toch weten wat de strategie is.’
Er was ook altijd iets met strategie. We waren vaak strategen, generaals, warlords, zoals ze in de volgende generaties zouden gaan heten, maar vandaag waren we vooral sheriffs. We waren tenslotte cowboys. De buurjongen dan vooral. Die had nl een echte ster voor z’n laatste verjaardag gekregen.
Ik zei ok.
Ok!
Dat ik ’t snapte!
& Zowaar hield buurjongen Erik op.
‘& Daarna geven we ze de kieteldood,’ zei hij echter even later plots.
Hij sprong bovenop me & begon met z’n knieën m’n armspieren te rollen.
‘Hou op, hou op,’ smeekte ik luid.
Waarop m’n moeder naar boven riep dat ’t toch wel even wat rustiger moest.
Vond ik ook, want we moesten toch wel horen wat de vijand van plan was.
Erik hield zich weer even gedeisd. Mijn armen kregen de kans om knalrood te gaan schijnen van zijn behandelingen.

Toen kwamen de indianen de hoek van de slaapkamer om springen.
We schoten ze meteen dood.
Carel greep naar z’n buik, met z’n linkerhand, z’n hoofd sloeg achterover, de rest van z’n lichaam volgde. Z’n rechterhand zwaaide naar boven, scheerde langs z’n kin & raakte vervolgens z’n bril. Die vloog van z’n neus. Kwam 2 meter verder terecht. Hij zakte door z’n benen, kwam op z’n knieën terecht, viel verder met z’n bovenlichaam & kwam uiteindelijk in een onbegrijpelijke houding op ’t tapijt te liggen.
Duidelijk dood. & Dat alles in slow-motion. In ‘herhaling’ noemden we dat.
Quint deed precies ‘tzelfde, alleen wat stunteliger. Hij moest tegelijk kijken hoe Carel ’t voor elkaar kreeg om zo écht dood te gaan.

We lachten ons rot. We bleven wel 10 minuten op de grond liggen lachen.
‘Nou gaan wij dood,’ zei Erik.
De indianen gingen in de dekens liggen, hun wapens schietklaar. Wij kwamen van om de hoek waar zij daarnet verschenen waren. Zij schoten & wij werden geraakt.
Erik viel achterover, pakte mij beet & ging in z’n doodsmak bovenop me liggen. Ik brak m’n arm.
Maar ’t duurde wel even voordat Erik door had dat dat echt zo was.

Toen was ’t spel afgelopen in Zijperspace.

statie

Ze staan daar plots met z’n 2-en. Fust tussen hen in.
Ik kijk om de klant voor me heen. Even inspecteren. Een snelle blik terug naar de klant om aan te geven dat ik gewoon met hem door zal gaan. M’n handen doen in ieder geval hun best.
‘Hebben jullie een tapje gehuurd?’ vraag ik aan de jongens.
‘Nee,’ luidt ’t antwoord.
Ik frons & maak snel af waar ik mee bezig ben, neem geld in ontvangst, geef wisselgeld & kijk vervolgens hoe lang de rij nog is die nog staat te wachten.
‘Nee,’ gaat de jongen met krullen door, ‘ik kom alleen een fust terugbrengen.’
‘Heb je een bon?’ vraag ik.
‘Bon?’
‘Als we een fust verkopen zeggen we altijd dat je ’t fust alleen kunt terugbrengen als je de bon meeneemt.’
‘Hij staat al 3 jaar in m’n kelder.’
Ik kijk sluiks naar ’t fust. Inschatten of ’t bij ons vandaan kan komen. Afkomstig van brouwerij H. Daar hebben we nog nooit in gehandeld.
‘We hebben een afspraak met andere winkels hier in de buurt dat we geen fusten aannemen zonder dat de verkoopbon getoond wordt.’
‘Die heb ik nu niet meer. Maar ik heb ‘m hier wel gekocht.’
‘Maar dat moet ik zeker weten. Daarom zeggen we altijd heel duidelijk dat je die bon moet bewaren.’
Ik kijk even om me heen. 4 Klanten staan te wachten. Ik doe ze een lachje cadeau, ten teken dat dit zo voorbij is. Dat m’n ervaring zegt dat ‘t er makkelijk even snel tussendoor kan.
Vervolgens kijk ik weer naar de jongen van ’t fust. Schat ook de jongen naast ‘m in, die ‘m geholpen heeft ’t fust hiernaartoe te sjouwen.
Ze zien er keurig uit. Waarschijnlijk hebben ze ’t fust nog over van een studentenfeestje van toen ze nog tot die categorie behoorden. Maar dat studentenfeestje heeft niet dankzij ons plaatsgevonden. Dan hadden ze ander bier geschonken.
‘Zo’n bon bewaar ik natuurlijk niet 3 jaar lang in m’n portemonnee,’ zegt de jongen met de krullen. ‘& Ik heb ‘m toch echt bij jullie gekocht.’
Niet waar, denk ik bij mezelf, maar zeg ervoor in de plaats: ‘Wij hebben gewoon in ’t verleden slechte ervaringen gehad met mensen die fusten terug kwamen brengen. Daarom hebben we die afspraak gemaakt dat iedereen een bon moest laten zien.’
De jongen zucht lichtjes. Hij is een beetje moe van ’t fust deze kant op brengen, ook al had-ie assistentie. Hij is ook moe van zoveel tegenstand.
‘Hij staat een beetje in de weg bij mij. Ik ben m’n kelder een aan ’t opruimen & ik moet er gewoon vanaf.’
‘Ja, dan moet je ‘m brengen waar je ‘m vandaan hebt gehaald.’
‘Ja, da’s toch hier, zeg ik.’
‘Nee, dat kan niet,’ kom ik nu met de troef die ik achter de hand had gehouden, ‘want wij doen niet in bier van brouwerij H.’
‘Ik heb ‘m toch echt hier gekocht.’
‘Nee, want we hebben nog nooit een fust van H. verkocht,’ zeg ik nog stelliger.
Nu heb ik de klanten in de rij ook achter me, weet ik. ’t Is maar wat dapper om als enige in ’t land geen bier van H. te verkopen.
‘Ik moet er gewoon vanaf. Desnoods hoef ik er geen geld voor, als ik ‘m maar hier kan achterlaten.’
Oeps, daar boort-ie even € 30,- door m’n neus. Juist nu ik niet meer terug kan. Ik was standvastig, nu moet ik standvastig blijven. Ook al is dat ten koste van € 30,- gratis statiegeld.
‘Nee, sorry,’ zeg ik met rechte rug, me bewust van m’n heldenrol voor ’t bierliefhebbend publiek in de rij voor m’n kassa, ‘als je een bon had gehad, dan was er niets aan de hand.’
Hij geeft de moed op & reikt z’n hand naar ’t fust. De andere jongen evenzo. Ze pakken ‘m op & keren zich naar de uitgang.
‘Dan breng ik ‘m wel naar een andere winkel.’
‘Ik hoop voor je dat ’t lukt.’
Maar eigenlijk hoop ik dat niet. Ik heb plots een grote hekel aan de jongen die me even heeft weten te verleiden € 30,- met niets te laten verdienen.

Daar wil men niet rijk mee worden in Zijperspace.

verwonderingen (1)

Ipv dat-ie er gebruik van maakt, laat-ie ‘m verstoffen. & Dan zeggen ze dat spinnen schone beestjes zijn. Ik kan er weer achteraan om de resten van ’t web, met alle stofdraden er nog aan hangend, uit beeld te poetsen.
Meestal nog wel in de buurt van de kachel. Zo’n beetje de populairste plek van deze begane-grondse woning. Waar alles om draait, waar ’t hart van ’t huis klopt, zogezegd.

Een ander groot probleem is vaak dat de verantwoordelijken te klein & te doorzichtig zijn (ja, men kan spreken van meerdere gradaties in doorzichtigheid; men zou zeggen: iets is doorzichtig of iets is dat niet, maar bij een spin zijn er meer mogelijkheden; bij deze dient men te spreken van een ‘te’ doorzichtig geval van spinheid), waardoor je ze te laat betrapt, dus ook te laat vermorzeld.

Dan zou men kunnen opmerken: waarom nou meteen vermorzelen?
Dat is pure overlevingsdrang. Waar men angst voor heeft, daar moet men van af zien te komen. Waar men vanwege angst vanaf probeert te komen, vormt nl een vermeende bedreiging voor ’t voortbestaan. Een al dan niet vermeende bedreiging voor ’t voortbestaan kan men maar beter vernietigen, vermorzelen zo men wil, zodat men daar in ieder geval geen last meer van heeft.
Dus ik vermorzel.
Weliswaar vaak met een servetje, een tijdschrift (vpro-gids werkt zeer afdoende), een vaatdoekje & in hoge uitzonderingen door m’n vingers nader tot elkaar te brengen, maar plat gaan ze.
’t Vervelende met deze uitvoering spin, verantwoordelijk voor de stofnesten die mijn huis ontsieren, is dat ze kriebelig, snel, & zoals gezegd, doorzichtig zijn. Een hoge mate zelfs van dat laatste.

Enkele vragen die mij derhalve dwars blijven zitten:
– Waarom?
– Waartoe?
– Kan-ie niet wat meer rekening houden met de verlener van z’n onderdak?
– Als-ie me toch dwars zit (& gezien de snelheid van wegwezen moet-ie mijns inziens toch echt wel op de hoogte zijn van dit feit, alsook van de mogelijkheid dat ik nogal eens de neiging heb om te vermorzelen), kan-ie dan niet beter kiezen voor een minder in ’t oog springende tacktiek?
– Hoelang zou ’t duren vooraleer ik ’t ras heb uitgeroeid als ik met anderen, die te maken hebben met dezelfde problematiek, afspreek dagelijks een ½ uur te besteden aan ’t opsporen & elimineren van dergelijke elementen die uiteindelijk alleen maar uit zijn op een goedkoop & blijkbaar toch behoorlijk voedzaam onderkomen?
– Moet ik me misschien hieraan overleveren & zal ik voortaan ’t huis wat vaker van stof moeten ontdoen?
– Wie schiet er überhaupt iets op met de laatste optie?

Voorlopig ziet Zijperspace er niet uit, in bepaalde hoeken & gaten.

kaalslag

De achterburen zijn bezig met hun tuin.
Hierboven hebben ze me wel ‘ns verteld dat 1 maal per jaar de hele familie langskomt. Dan zitten de vrouwen op ’t balkonnetje, dat eigenlijk geen balkonnetje is, want begane grond, met een kort trapje richting tuin, & de mannen slopen alles.
Dat vertellen ze me hierboven als we weer ‘ns een feestje hebben. Buuv of buum jarig. Laatst waren ze op 3-hoog met elkaar getrouwd. Was ook een feestje waard.
Op zo’n feestje hebben we ’t over de buurt. Want met z’n 5-en hebben we veel ogen om ze allemaal in de gaten te houden.
Maar ik heb een schutting. Dus kan ik niet naar achteren zien.
Nou, daar heb je dus je buren voor. Je bovenburen welteverstaan.

Nav hun beschrijving ben ik wel ‘ns op zoek gegaan via Google Earth. Ik herkende m’n tuin aan de kale vlakte die aan de andere kant van de schutting lag. Klopte precies met de omschrijving van hierboven.
‘Ze willen allemaal groenten verbouwen,’ zei zij van 3-hoog. ‘Aubergines & zo. Maar ze snappen gewoon niet dat ze veel te weinig zon daarvoor hebben.’
Toch proberen ze ’t elk jaar weer. Daarom staat er tussen al dat groen op Google Earth 1 kale vlakte. Da’s achter m’n schutting.
Ik zal nooit de weg kwijtraken als Google ooit de wereld gaat beheersen.
O nee, dat doen ze al. Maar ik weet tenminste waar ik ben.

Nu zijn ze dus weer bezig. Ik kan ’t horen.
Hoewel ik hun taal niet spreek.
De mannen commanderen elkaar.
Hier die tak, daar die boom, hier die zaag, daar die schaar.
Dergelijke taal zullen ze wel uitslaan. & Ze schreeuwen als een kind in de weg staat.

1st Stond ik in de deuropening. Luisteren hoe ze ’t doen. Ook om te kijken of ik iets zag veranderen.
Een enkele keer zag ik dat takken die 1st boven de schutting uitstaken ’t volgende moment plots verdwenen waren.
Ik ben op een stoel gaan staan. Ik zag ’t hoofd van de dochter lopen met een lange tak. Ze liep van de ene kant van de tuin naar de andere kant van de tuin. Toen was haar hoofd verdwenen & de tak ook.
Omdat ik daar op die stoel stond, zag ik vervolgens ook 2 handen een boompje vasthouden. Of eigenlijk waren die handen aan ’t schudden. Begeleid met buitenlandse zinnen.
Als ik die handen kon zien, konden zij misschien mijn kruin zien. Dus ben ik maar van die stoel afgestapt & ben ik doorgegaan met luisteren.
Een minuut later was ook die boom weg.
’t Was geen grote boom. Hij kon hooguit 1 jaar oud zijn. Maar ja, alles moet aan de kant voor de aubergines, had ik van hierboven begrepen.

Ik ben ook maar begonnen met rukken & plukken in de tuin. ’t Werkt toch best inspirerend. Bovendien had ik dan een reden om te horen wat ik zou horen. ’t Meeluisteren gaat tijdens dat soort activiteiten veel meer per ongeluk.
Daarnaast was er toch ook weer een veel te veel van diverse planten bijgekomen. & Naarmate er veel te veel is, durf ik me minder tussen dat veel te veel te begeven. Stel je voor dat plots een pad zich daartussen bevindt. Die komt nog plotser te voorschijn als er een te veel van te veel aanwezig is.
Misschien is dat niet voor iedereen te begrijpen, maar ik ben me akelig bewust van die mogelijkheid. Ik moet echter wel wat te doen hebben om te kunnen luisteren naar de kaalslag die hier achter plaatsvindt. Anders heb ik straks niets te vertellen tegen hierboven. Want ik heb ondertussen ook al in de gaten dat alle balkondeuren hierboven dicht zijn. Niemand thuis. Ik zal in m’n 1tje de honneurs moeten waarnemen, ik ben verantwoordelijk voor ’t volgende verhaal, tijdens ’t volgende feest.
Hopelijk hebben zij dan wat nieuws over hen van de overkant.

Stengels Guldenroede gaan de grond uit. Winde sleur ik weg. Varens moeten er aan geloven. Knopig Helmkruid gaat er per ongeluk aan. Een struikje zonder naam schep ik weg. Grassprieten overleven ’t niet.
& Naarmate er meer zweet op m’n hoofd verschijnt wordt m’n gehoor slechter.
‘Moeten we ’t toch maar over hen van de overkant hebben,’ bedenk ik, terwijl ik een hele sliert kleefkruid verwijder.

Maar er blijft nog genoeg groen voor Google Earth om Zijperspace onzichtbaar te kunnen maken.

worp

Hoeveel zal ik er gooien?
2, Denk ik. 2 Op een dag. ’s Avonds laat.
Misschien dat ’t tijdstip me in die steeds weerkerende extase brengt.

Maar eigenlijk wens ik te denken dat de beweging ‘t veroorzaakt. De beweging doet ‘t.
Ik herhaal ’t beeld meermaals in gedachten.
Probeer ’t geluid er ook opnieuw aan toe te voegen.
Maar dat laatste gaat moeilijker. Ik ben vooral visueel ingesteld, pleeg ik dan te denken.
Nou ja, dat besef ik me dan achteraf. Pas.

Wat ik me ook besef, tijdens dat achteraf, is dat ik een egoïst ben.
Ik zit in m’n eigen hokje. Gordijnen gesloten. Niets dat binnenkomt. Niemand die kijkt.

Hoewel ik vaak denk: dát moeten ze weten. Dat zouden andere mensen ook moeten zien. Zo mooi, zo teder.

Ik heb wel ‘ns proberen te omschrijven hoe fascinerend ’t is, zo’n worp.
Een tik van de dop tegen de rand.
‘t Dopje spat op.
Kaatst tegen de muur.
Raakt de spons.
Floept terug.
Een onverwachte bocht.
In zoverre een geworpen dop tijdens z’n vlucht een bocht kan maken.
& De dop komt daardoor toch nog onverwachts in ’t afvalbakje op ‘t aanrecht terecht.
Langzaam & in natuurlijk tempo.
Dat is best snel, evenzogoed.

Dat is de korte samenvatting. Maar probeer maar ‘ns alle facetten van een dopje dat naar een aanrechtbakje in de hoek naast de wasbak geworpen wordt te omschrijven. Je staat versteld over hoeveel gegevens je hersenen in dat korte tijdsbestek kunnen opnemen. Hoeveel ’t ook kan blijven onthouden.
Bij mij in ieder geval.
Maar ik ben een egoïst, hebben ze me wel ‘ns verteld.

Ik heb wel ‘ns gefascineerd zitten kijken naar een jongen die ogenschijnlijk normaal was.
Keurig kapsel. Knap smoeltje. Donkere diepe wateren van ogen.
’t Enige waar hij belangstelling voor had was ’t vallen van herfstbladeren. Hij pakte ze op & liet ze neergaan.
Als de herfst voorbij was, of nog moest komen, deed-ie ’t met zand.
Er zijn vele manieren waarop ’t zand kan vallen. Dat bleek.
Hij was door ’t dolle heen als-ie de nieuwe vorm van vallen had ontdekt. Van bladeren dan wel van zand.

Dus gooi ik.
Wat me meteen afhankelijk maakt. Afhankelijk van m’n hand, m’n arm, m’n elleboog, de plek waar ik sta.
Want ik maak niet elke keer op dezelfde manier de koelkast open om een flesje bier te pakken. Soms sta ik een cm verder van ’t afvalbakje verwijderd vergeleken met de dag ervoor.
& Toch gooi ik.
Juist die variatie, die onverwachtheid doet mij juichen. Met die jongen.
’t Klinkt alleen niet zo mooi: er zijn vele manieren waarop een dop richting afvalbakje op de aanrecht kan komen, of er nou juist net naast kan vallen.

We zullen ’t er echter mee moeten doen, in die zware zwaartekracht van Zijperspace.

afgesloten

Ik wilde de waanzin van de vliegen beschrijven. Een vervolg op Psor. Waarin Psor tot leven komt, met me praat & hij 1000-en kleinkinderen krijgt. Iedere dag weer.
Ik wilde beschrijven hoe ze bij me komen logeren. Op ’t keukenraam. Hoe ze de wacht hielden, ook elke dag weer, naar buiten keken, maar vooral, als ik er aan kwam door de keukendeur, mij in de gaten hielden.
Houden.
Nog steeds.
Hoewel er ’s avonds laat niets op dat raam te zien was.
Misschien omdat ‘t ’s avonds geen ochtend is. Nog geen ochtend is.
Of ’t alweer lang geleden was dat ’t ochtend was geweest.
Da’s nog niet zo lang geleden dat ik dat ontdekte.
’t Kan ook zijn dat alle nakomelingen van Psor, & al die andere vliegen die ik namen heb gegeven, inmiddels overleden zijn. Uit heimwee. Uit geduld. Uit ’t uitblijven van een deur die op de voor hen juiste plek opengaat.
Ik kan me zo voorstellen dat een mens die wacht op vrijheid op een gegeven moment zich ook alleen maar blindstaart op een deur die niet bestaat. Ook een mens kan alleen zien wat-ie zich voor kan stellen.
Ik wilde ook beschrijven hoe ik ze de weg gewezen heb. Dat ik op een gegeven moment een oud tijdschrift van de oud-papierstapel opgepakt heb & ze de hoek-om gewezen had.
Wapperwapper, kijk daar is ‘t, wapper wapper.
Daarbij er op een gegeven moment achter komend dat er enkelen danig verminkt werden door ’t gewapper met ’t tijdschrift. Sommigen zelfs voor dood bleven liggen op ’t aanrecht.
Hé, maar daar kan ik niets aan doen! Ik wees jullie de weg. & Jullie waren niet slim genoeg om op te vliegen toen ik als levende richtingaanwijzer ging functioneren.
Kom op! Als er een object op je afkomt, zeg 1264 maal groter dan jouw eigen postuur, dan gaat er normaliter toch een alarmbelletje rinkelen. Ik bedoel: er zit toch nog wel íets van een instinct in jullie verdomd kleine hersenen? Wij mensen doen toch ook niet toevallig een stap opzij voor iets dat, zeg ong 2 keer zo groot is, alleen maar omdat we een hersencapaciteit hebben dat ’t multiplexveelvoudige is van dat van jullie?
Ik wilde ’t over ’t gesprek hebben dat ik met Psor heb gevoerd. Waarbij ik ‘m bovenstaande vragen heb gesteld. Nadat ik 1st zijn verhaal had aangehoord.
Maar daar zouden enkele dagen tussen hebben gezeten. Waardoor ik niet meer had geweten of ’t nou Psor zou zijn, waar ik tegen stond te praten, of 1 van z’n nakomelingen. Of juist van 1 van z’n aanverwanten. Lak, of Tsam. Of Kriet, of Loel.

& Toen ik aan dat gedeelte van m’n verhaal was, ik had alles keurig opgetikt, zoals gewoonlijk, weliswaar met een ietwat weinig interpunctie, zoals een punt aan een denkbaar einde van een zin, maar met wel veelvuldig kommagebruik; zoals gezegd: ik wilde de waanzin van de vliegen beschrijven, de waanzin van ’t feit dat ze zich in m’n huis bevonden, dat ik de deur op een gegeven moment niet meer open durfde te doen, dat ik me schuldig voelde dat ik ze de weg had willen wijzen, maar dat deze schijnbaar nobele daad uiteindelijk uitliep op een vuige massamoordpartij die z’n weerga niet kende in Zijperspace; toen ik dat verhaal aan ’t vertellen was, keurig, misschien wel schijnheilig, typend in Words, ’t programma dat ik doorgaans gebruik, eigenlijk al 5 jaar lang, alvorens ik een stuk tekst publiceer, toen kwam er plots een waarschuwing, dat ’t programma afgesloten zou