later

‘Jij belt vroeg,’ zei m’n moeder.
‘Ach, ja,’ zei ik, ‘maar ik heb ‘t een ½ uur geleden ook al geprobeerd. Toen begon ’t antwoordapparaat.’
‘Oh? Ik heb niets gehoord. Dan zat ik zeker boven.’
‘Dat zal dan wel.’
‘Hoe gaat ‘t?’
‘’t Gaat wel. Z’n gangetje.’
‘& Roswitha?’
‘Gaat ook wel goed. & Jij?’
‘Ja hoor, gaat lekker.’
‘Ik zat te denken om van de week langs te komen.’
‘Maar dinsdag t/m donderdag ben ik weg, hè. Dan ben ik naar ’t klooster.’
‘Oh ja, da’s waar ook.’
‘Dan zit ik daar 3 dagen intern.’
‘Heb je dan ook een soortement dagrooster? Wat er die dag allemaal gedaan wordt?’
‘Nee, ik ben helemaal vrij om te doen wat ik wil. Je mag meedoen met de missen & dergelijke, maar ’t hoeft niet.’
‘Lijkt me wel leuk.’
‘Ja, hè.’
‘Ik belde eigenlijk ook vanwege de datum van vandaag.’
‘Ja, ’t is vandaag weer zover. 2 Jaar geleden al.’
‘Ja.’
‘Aardig dat je er aan denkt.’
‘Ik zit er al de hele week aan te denken.’
‘Hm.’
‘Carel was van de week ook al een ½ jaar.’
‘Ja.’
‘Hm.’

Nog steeds liggen er 2 dode mensen op een bed in Zijperspace.

katten

‘Door de delen leer je ’t geheel kennen,’ zei ik wijs.
Ergens gelezen, lang geleden ooit. ’t Zal wel iets uit de bijbel zijn geweest, uit de mond van een pastoor op de kansel misschien.
‘Maar wil iemand die delen wel te weten komen?’ vroeg Bertjan.
Had ik nog niet over nagedacht. Ok, ik wist dat er niet veel mensen lazen wat ik te schrijven had, maar dat weet ik tot nu toe vooral aan ’t feit dat bijna niemand wist dat ik op deze manier bezig was.
Snel, een antwoord evengoed.
‘Dat vind ik minder belangrijk,’ zei ik. ‘Ik moet 1st zelf die delen beschikbaar stellen, dan kan men zelf beslissen of men die tot zich wil nemen.’
‘Maar je had je tijd ook ergens anders aan kunnen besteden.’
Wise ass, dacht ik. Ik had die Bertjan toch niet als persoonlijke coach genomen om me aan ’t twijfelen te maken?

Bertjan had behoefte aan iemand om mee te praten & ik aan iemand die me zou stimuleren.
Ook iemand om mee te praten dus.
We belden elkaar. Niet te vaak, maar wel elke week.
Ik vertelde waar ik over schreef & hij vertelde wat-ie van ’t onderwerp vond. De rest kon-ie later altijd nog wel lezen, vonden wij beiden.
Hij vond me pietluttig, maakte ik uit z’n commentaar op. Nou ja, volgens hem was ik alleen maar geïnteresseerd in de pietluttige dingetjes.
‘Nee, da’s iedereen,’ verdedigde ik me.
‘Ja, maar niemand die er over schrijft.’
‘Dan werd ’t toch tijd dat ik dat deed?’
‘Maar mensen willen dat niet lezen.’
‘& Mensen kijken ook de meest afschuwelijke tv-programmma’s die over niets gaan.’
‘Dat is volk dat jij niet wil bereiken.’
‘Daarom schrijf ik ook anders dan dat die programmamakers hun tv-programma’s maken.’
‘& Dan denk je evengoed je publiek te bereiken?’
‘Als ze door hebben waar ’t over gaat, wel ja.’
‘Als ze door hebben dat ’t bij jou vaak over wc-papier gaat, bedoel je.’
‘Dat is toch een goed onderwerp! Beter dan dat ik over de katten schrijf die ik niet heb. Als ik over katten zou schrijven, zouden m’n verhalen al snel 12 uit een dozijn zijn.’
‘Waarmee je dus wil zeggen dat als iedereen over wc-papier zou schrijven, jouw verhalen over wc-papier wederom 12 uit een dozijn zullen zijn. Alleen ben je momenteel de enige die over wc-papier schrijft, dus dat bepaalt jouw kwaliteit.’

Hij zou eigenlijk een soortement geweten moeten zijn, een extern geweten. Iemand die me laat nadenken over m’n motieven. Maar ’t enige wat-ie doet is me verwijten dat ik ’t niet goed doe. Hij stimuleert niet, hij blokkeert.
Maar hij zegt op zijn beurt weer dat ik niet tegen opmerkingen kan. Dat ik alles interpreteer als kritiek, dat ik bang ben aangevallen te worden.
‘Dat zou jij ook zijn in mijn positie. Jij hebt makkelijk praten. Jij zocht iemand die je te woord wilde staan. Ik zocht iemand die me zou stimuleren.’
‘Ik stimuleer wel, maar jij pakt ’t alleen niet zo op.’
Hij heeft overal een weerwoord op. Ook als ik gelijk heb.
‘Dan zou je je pogingen om mij te stimuleren moeten aanpassen, een andere methode daarin zien te vinden, een ander uitgangspunt, want anders blokkeer ik alleen maar. Ik wilde nog tal van stukjes over wc-papier schrijven, maar sinds je opmerkte dat ik dan net zo goed over katten zou kunnen schrijven, durf ik dat niet meer.’
‘Je kwam er achter dat je zelf geen katten hebt.’
‘Zie je, nou ga je niet in op mijn kritiek. Je pakt een deel van wat ik zeg er uit & vergeet gemakshalve op ’t aspect van stimuleren in te gaan.’
‘Ga nou maar gewoon schrijven, dan spreken we elkaar volgende week wel weer.’
‘Ja, maar waarover? Ik heb geen kat in huis & ’t wc-papier is ondertussen ook al bijna op.’
‘Over de kat van de buren misschien?’

Maar die is ook al jaren geleden uit Zijperspace verjaagd.

matras

Als ik zin heb om te lezen, leg ik me op bed. Maar van de liggende houding word ik, net als van ’t lezen, moe. M’n ogen sluiten zich, terwijl m’n armen nog ijverig m’n boek proberen te ondersteunen.
Ik schrik soms wakker van ’t boek dat kantelt. Als extra steun voor de soms zware boeken heb ik een extra kussen op m’n borst liggen. M’n handen hoeven ’t boek dan alleen nog maar in evenwicht te houden. Als ze verslappen komt ’t gevaarte naar me toe. Nooit helemaal, daar is de afstand tussen m’n hoofd & ’t boek te groot voor, dichterbij zouden m’n ogen niet prettig vinden, maar ik voel plots iets vallen. ’t Schudt me wakker.
Ik mag dan kiezen: opnieuw proberen of er aan toegeven.
De hele dag doe ik al niet anders dan dat laatste. Ik heb al een 5-tal hazenslaapjes achter de rug. ’t Gevoel begint te ontstaan dat de helft van de dag slaap is geweest.
Ik val ook in slaap als ik probeer te bedenken waar ’t over moet gaan. Hoe ik ’t moet verwoorden. Want de CZ is nog lang niet klaar. De CZ is zelfs nog niet begonnen, zou je kunnen zeggen.
Er moet 1st een begin zijn, daarna kan er aan ’t eind worden gewerkt.

Ik bedacht dat de CZ een unieke volgorde zou moeten hebben. Maar dat ’t tegelijkertijd daar niet te strikt in mag zijn.
De 1e keuze is al gemaakt: van rechterachtergordijn, via de 2 kamers, naar ’t linkerachtergordijn. Onderweg mag ik me laten afleiden door iets wat zich plots aan zal doen.
’t Kan nl zijn dat iets plots m’n huis zal verlaten. Op de valreep zal ik dat verhaal moeten vertellen. Want anders is ’t object er niet meer, kan ik ’t niet meer omschrijven, zo nauwkeurig mogelijk, ontbreekt er een bepaald stuk informatie. Misschien doet ’t feit zich wel voor dat zoiets vergeten wordt doordat ’t niet meer lijfelijk aanwezig is.
Stel dat iets dergelijks zich midden in de kamer bevindt, waar ik op dat moment nog lang niet aan toe ben, dan moet ik mij de vrijheid vergunnen van de volgorde der dingen af te stappen.

Ik zou ook de chronologie z’n werk kunnen laten doen, de tijd laten bepalen hoe ’t er uit gaat zien. Wanneer doet iets zich aan & laat ’t zich vertellen.
Dat zou me echter dwingen een notie van tijd op te nemen in ’t geheel. ’t Ene moment te scheiden van ’t andere. & Daar duidelijke afbakeningen bij te maken. Dit is ’t ene, dat is ’t andere moment.
Ik geloof daar niet zo in. Een moment bestaat mijns inziens niet. Een moment is een ondeelbaar stukje tijd. Op ’t tijdstip van een moment zou alles stil moeten staan. Waardoor er niets gebeurt. Waardoor alles niets is, in dat ene moment. Dan zou de schildpad winnen van de haas.
Ik geloof niet in de tijd, ook al hebben we dat zo afgesproken. Hebben we afgesproken dat we ’t zo ervaren.
Daarom is er geen tijd in ’t CZ, maar zal men dat wel als dusdanig ervaren. Tijd zal niet bepalen wat er in voorkomt, ’t ‘zijn’ draagt daar zorg voor.
Daar heb je dan weer tijd voor nodig, voor dat ‘zijn’, zal men zeggen, want ‘zijn’ verlangt een opeenvolging van momenten.
Dat is een concessie van de beleving, is daarop m’n weerwoord.

Zo denk ik, terwijl ik tussen boek & slaap lig. Ik bereid me voor. Ik vorm zinnen & vraag me af waarom ze daar zijn. Of ze er ook zullen blijven. Want ik weet dat ’t moeilijk is om met de ogen dicht ze lang binnen te houden. Zinnen willen vluchten als ze niet vastgelegd zijn.
Ik zou met ’t bed kunnen beginnen, bedacht ik. Dan houd ik die in ieder geval vast. Dan kan die me niet meer verleiden tot ’t inkorten van de tijd.
Dan zou ik moeten vertellen dat ’t verdiend is met bollenpelgeld. De laatste keer. Ik zou daarna nooit meer bollen pellen.
Ik zou ook nooit meer met Pam in bed liggen. Niet slapend in ieder geval. Ze heeft nog wel een keer zich naast me neergelegd, maar dat was meer een afscheid.
Haar vader had ’t matras opgehaald. Ik had ’t bij de V&D gekocht. M’n geld van de bank gehaald, ‘t gereserveerde matras betaald & haar vader kon de bestelling aan de achterkant van ’t gebouw diezelfde middag afhalen.
Pam was verontwaardigd dat ik evengoed nog een beroep op hem durfde doen. Maar dat was haar eigen voorstel geweest, zei ik haar. Zonder dat voorstel had ik ’t matras niet kunnen kopen, had ik ’t ook niet gedaan. Tenzij de bezorgkosten net niet te veel waren geweest, net niet toereikend voor m’n bollenpelgeld.
Hij kwam stuurs voorrijden. Met z’n auto met grote open laadbak. Hij zei niets. Hij wist dat ’t voorbij was. Dat soort dingen vertelde z’n dochter altijd onmiddellijk. Ook de dingen waar ze ’t niet mee eens was. Bijv dat ik een beroep op hem & z’n auto deed, ondanks dat.
Ik heb ‘m alleen naar boven getrokken. Voor de rest was alleen m’n moeder thuis. Pam & haar vader waren alweer vertrokken toen ’t geval voor onze deur stond.
Op zolder aangekomen heb ik ‘m uit ’t plastic getrokken & ben er op gaan liggen. Ik had nog geen dekbed om me onder op te warmen. Door de zware klus had ik die ook niet nodig.
1 Keer kwam Pam naast me liggen. Dat duurde niet zo lang.

Maar ja, wat is tijd nog in Zijperspace.

oorzaken

Dalsma kwam met ’t verschil tussen oorzaak & aanleiding op de proppen. Hij besteedde er een heel lesuur aan. Toen de week erna bleek dat enkele leerlingen ’t nog niet geheel hadden begrepen, begon-ie opnieuw. Andere ingang, zelfde strekking. De essentie van de geschiedenisles hing ervan af, moesten we begrijpen, de geschiedschrijving ook. Er moest bij historiografie onderscheid tussen de 2 aspecten gemaakt worden. Dat was ’t waar ’t volgens Dalsma om ging.

Ik zit vol met oorzaken. Er moeten mij echter aanleidingen aangereikt worden om ze naar buiten te brengen.
Dat heb ik van Dalsma opgepikt. Ik heb iets aan z’n lessen overgehouden.
Nu moet ’t me nog toekomst brengen.

Ik heb overwogen om rechtsachter met CZ te beginnen. De achterkamer, mijn woonkamer, bij de tuindeuren rechts, waar ik ’s ochtends ’t gordijn als 1e open trek.
Via de wand zou ik dan de voorwerpen naar voren volgen, de helft van de woonkamer, tot de korte scheidingswand, daar overstappend op de objecten in de slaapkamer.
De klok volgend eigenlijk, met de klok mee.
Vooral als ik op de grond lig, nu de matras midden in de kamer tijdelijk verblijft, m’n hoofd de dingen overziet die zich rond om mij bevinden, zie ik ’t als een ronde van een klok. Ik begin ergens op 1 uur, of op 5 over 12, ’t is maar net hoe je ’t ziet, & zal daar uiteindelijk ook weer eindigen, als ik de gordijnen die er al hingen toen ik de woning betrok ga behandelen.
Ik mag overigens vals spelen, zo men daar al over spreken kan, daar ik degene ben die alles bepaalt & als er al sprake is van spel, dat ik dan zelf ’t spel ben.
Maar ’t mag. ’t Verhaal vormt zich vanzelf.
Dus zou ik desnoods nu mogen uitweiden over de gordijnen die hier al hingen. Ik heb ze in een knoop gehangen, alle 4 de delen, zodat ik ze zo min mogelijk zou aanraken bij ’t opknappen van ’t huis. Ze aan de kant geschoven ook, de kant op die ’t best uitkwam met de verschillende activiteiten.
Ik had ze ook af kunnen halen, zoals m’n moeder had voorgesteld, maar ik had geen trap om tot zo hoog te kunnen reiken. Slechts een enkele keer kwam er iemand langs met iets dergelijks. Dan leek ’t al niet meer nodig om ze af te halen. Hoe zou ik ze dan later ook weer kunnen ophangen?
Dus liet ik ze.

Ik besef me dat ik geen verhalen kant & klaar heb. Roswitha vraagt ’t elke keer.
‘Meneertje, vertel nog ‘ns een verhaaltje,’ hoor ik dan door de telefoon.
Maar ik heb zelden iets paraat. Ik heb geen aanleiding. Die vind ik nog niet. Er gebeurt genoeg, m’n leven is geen stilstand, maar ik lijk niet in staat er iets op korte termijn uit te destilleren.
Ik denk wel eens dat wat je zoal meemaakt een soortement massa is. Daar moet heel veel tussenuit wegvallen voordat ’t iets is wat verteld kan worden. Voordat ’t zinnen zijn, afzonderlijke woorden die de grote lijn van ’t verhaal waar ’t eigenlijk om gaat niet uit ’t oog verliezen. Alle aanliggende lijnen, eromheen kronkelend, evenwijdig er aan lopend, tegengesteld misschien, die moeten weggesleten raken. Overbodige informatie. Dat leidt alleen maar af.
Ik krijg dat niet zo makkelijk verwijderd. Voor mij is de aanleiding te diffuus. ’t Is nog een te grote hoop oorzaak.
‘Ik heb niets meegemaakt, mevrouwtje,’ zeg ik dan tegen Roswitha.
Een paar dagen later snap ik pas ’t grotere verband, ’t verhaaltje dat ik die ene dag had meegemaakt, maar helaas ben ik dat dan alweer vergeten voordat ik Roswitha spreek.

Die gordijnen zouden er eigenlijk niet al te lang moeten blijven hangen. Er zaten door de verbouwing verfvlekken in. Bovendien paste ’t grijs niet bij de kleuren die ik gebruikt had: geel & groen.
Ze hangen er echter nog. Gordijnen zijn niet goedkoop. Vooral van die lengte. ’t Is een lange weg voor een gordijn om bij mij van boven aan ‘t plafond tot beneden bij de grond te komen. Daar wil de stof duur voor betaald worden.
Dus zie ik dagelijks verfvlekken die ik niet meer zie.

Daar naast, vlak voorbij die verfvlekken die me inmiddels niet meer opvallen, wilde ik dus beginnen, bij ’t lampje dat ik ooit op de Noordermarkt heb gekocht, maar ’t nu al enkele jaren niet meer doet.

Maar dat moet ik maar de volgende keer gaan doen in Zijperspace.

flessenlikker

Ik overwoog eens aan te gaan vangen met ’t CZ (Cyclopediam Zijperspaceaneum, zie eerdere publicaties), oa door melding te maken van de globe die boven m’n kachel op de schouw staat. Niet een gewone globe. Zeer zeker niet als je je beseft hoe verkeerd hij een voorstelling van zaken geeft.
Nu ik er toch over begonnen ben, kan ik net zo goed even duidelijkheid verschaffen omtrent die globe. De globe moest ooit Zijperspace verbeelden. Vandaar dat ik ’t CZ er mee wilde laten beginnen. Want waar vindt men een ander voorwerp dat symbool zou kunnen staan voor de ruimte waar mijn verhalen zich af spelen?
Bas van Rood Petje deed ooit een oproep. Of er webloggers waren die zich wilden laten fotograferen. Een projectje van ‘m.
We namen contact op, we bepaalden een datum om elkaar bij hem thuis te ontmoeten voor een sessie & hij vroeg gelijk of ik een object mee wilde nemen dat te maken zou hebben met m’n weblog.
In een landkaartenwinkel kocht ik mijzelf een strandbal met de wereld er op verbeeld tezamen met de bewuste globe. Hoewel ‘globe’ nog steeds ‘t verkeerde woord is.
’t Hemelruim staat er nl op afgebeeld, zoals wij ’t vanaf de aarde kunnen aanschouwen (binnenstebuiten gekeerd dus).
Tenminste, dat is wat ik mezelf heb wijsgemaakt. Ik zou niet weten of die veronderstelling op waarheid berust. Ik weet nl weinig tot niets van ’t heelal. Zeker als je de omvang ervan zou kunnen bevatten, zou je moeten concluderen dat laatste zin in relatie daartoe op waarheid berust.
Maar aangezien ’t slechts een klein bolletje is, op een standaard, met de mogelijkheid tot draaien, leek ’t me uistekend geschikt ermee op de foto te gaan.
Ton & Zijperspace. Zijn Zijperspace.
Er schoten me al vergelijkingen te binnen met Atlas & andere mythische figuren, maar ik besloot me in alle bescheidenheid te laten kieken gestuurd door de professionele kijk die Bas op de dingen had.
Na afloop heb ik de strandbal aan m’n neefje cadeau gedaan, de globe raakte ik aan de straatstenen niet kwijt. Vandaar dat-ie voor de eeuwigheid mocht genieten van de hitte van de kachel. & Aangezien warmte veel luchtbeweging doet veroorzaken, ’t daardoor rond m’n kachel een waar stofnest mag heten, verdween de globe langzamerhand in wel zeer aardse nevelen aan ’t zicht.
Poeh, wat symbolisch, waagde ik af & toe te denken, welk een geluk dat ik bij tijd & wijle nog wel eens een boek lees & zodoende de metaforen van ’t toeval weet te herkennen.

Daar wilde ik ’t echter eigenlijk niet over hebben.

Bij de overwegingen waarover ik zou gaan schrijven mbt ’t CZ & hoe er over te vertellen, kwam ik tijdens de dwaaltochten door m’n herinneringen, de hink-stapsprongen die m’n gedachtes maakten tussen voorwerpen & de verhalen die zich daarover hadden opgestapeld in m’n hoofd, per ongeluk bij de flessenlikker terecht.
Of eigenlijk: ik kwam ’t woord flessenschraper tegen. & Ik wist onmiddellijk welk instrument ermee bedoeld werd, hoewel ’t mijns inziens al jaren uit ’t straatbeeld verdwenen is. Uit de schappen van de winkels ook, meende ik te mogen veronderstellen.

Dus voor alle duidelijkheid: de flessenlikker diende de fles leeg te schrapen. Aan een lange dunne staaf zat een ½ rondje gemonteerd die de gebruiker in staat moest stellen ’t onderste uit de fles te schrapen.
Vervolgens zette de familie Zijp ’t ding aan de mond, maar dat was niet de oorspronkelijke bedoeling van de ontwerper. Dat zag er nl zeer onsmakelijk uit, vond de gehele familie Zijp, behalve degene die op dat moment ’t geluk had de flessenlikker in z’n mond te hebben.
‘Mam, Mam,’ klonk ’t dan in koor, de schuldige moest zo snel mogelijk aan de ouderlijke schandpaal genageld worden, aangezien die ertoe in staat waren ’t vunzig sujet op een afdoende wijze te bestraffen, ‘hij stopt de flessenlikker in z’n mond.’
& 5 Vingers wezen de onverlaat aan.
De flessenlikker werd uit de mond gerukt, overhandigd aan de naastzittende vrijwilliger & vervolgens van mondslijm ontdaan onder de kraan in de keuken. Als beloning mocht deze volontair de rest van de fles ‘leeglikken’.

In m’n verwondering waarom zo’n inventief gereedschap (de uitvinder zal in zeer korte tijd zeker zo rijk zijn geworden als de bedenker van de post-it of de ontwerper van de paperclip, maar zal in eeuwigheid in dezelfde anonimiteit moeten ronddolen, daar de mensen slechts ’t voorwerp & niet de persoon er achter willen zien) in zo korte tijd uit ’t zicht is verdwenen, bedacht ik dat ’t aan de huidige vorm van de verpakkingen moet liggen.
Wat is er tegenwoordig nog rond & diep?

& Daar beëindig ik m’n verhaal van vandaag. Slechts met de opmerking nog tot sluitstuk dat de verbeelding van Zijperspace & de ronde ½e top van de flessenlikker tenminste 1 ding gemeen hebben, nl dat je niet moet proberen dat iets wat bol is hol kan schrapen.

Of iets dergelijks, daar kwamen we eigenlijk niet meer uit in Zijperspace.

demonstratie

Landgenoten!

Natuurlijk was ik aanwezig bij manifestaties ter meerdere glorie van mijn mening, tezamen met anderen die ong dezelfde mening waren toegedaan. & Natuurlijk heb ik bij dit soort demonstraties m’n stem letterlijk hoorbaar gemaakt, waarbij m’n nietig stemmetje bijv eens guitig mee rolde toen de ‘Oerschreeuw’ (’t was in Den Haag in een ver verleden waar velen nog geboren moesten worden, maar wiens toekomst we veilig wilden stellen, & anderen nog niet ten volle bewust waren van ‘t feit dat een schreeuw ook kon dienen om de eigen stem kenbaar te maken) mij passeerde, ’t rondje Malieveld maakte om bij mij terug te keren om nieuw leven in de schreeuw te komen halen.
Natuurlijk ben ik ‘t wel ‘ns ergens niet mee eens.
Natuurlijk sla ik wel ‘ns met de vuist op tafel.
Natuurlijk heb ik haar m’n rug toegekeerd toen ik Verdonk voor ‘t 1st in levende lijve zag.
Natuurlijk.
Natuurlijk ben ik tegen.
& Natuurlijk ontvangt men mijn steun zolang ’t maar geen geld kost.
& M’n stembiljet vul ik ook immer trouw in door een vakje rood te kleuren (hoewel ook Amsterdam in die zin sinds kort digitaliseert).

Hier zou dan een alinea volgen waarin ik beschrijf dat ’t allemaal eigenlijk best wel veel moeite kost om steeds maar weer je stem te moeten verheffen, om op de fiets te stappen & richting centrum te rijden, je fiets daar op een veilige plek buiten de route te plaatsen, op een grachtje waar ’t rellenrisico aangenaam laag ligt & de brugleuningen stevig & niet van hout lijken (dat gebeurt natuurlijk zelden, maar dat wilde ik dan gebruiken om ’t wat levendiger voorstelbaar te maken), om een rondje te lopen, of alleen een wandeling in grote menigte van a naar b, vaak dan beginnend op de Dam, eindigend op Museumplein, te schreeuwen, te zingen, me te schamen om ’t hoge carnavalsgehalte van de mededemonstrant, ’t lezen van de leuzen, ’t staan langs de kant om aan te tonen dat ik sympathiseer maar er eigenlijk niet bij wil horen, dat ’t me dus veel te veel moeite kost, zeker ook ’t schrijven van deze alinea, waardoor ik besloot om deze alinea maar in ’t geheel over te slaan.
Men zou vanzelf wel begrijpen wat ik bedoel: al die energie! waarom ’t huis uit?! ik heb nog wel wat anders te doen! ’t huishouden moet ook nog gedaan! zoveel vrije dagen heb ik niet! zo belangrijk zijn die vluchtelingen nu ook weer niet voor mij! & pedofilie kan op z’n tijd misschien best lekker zijn! zolang ’t maar niet regent als m’n was nog niet binnen is!
Nee, die argumenten waren niet nodig, dat had ik al snel door: m’n medemens is van zichzelf ook menselijk genoeg om daar vanzelfsprekend al begrip voor te hebben, of anders dit zelf aan den lijve te hebben meegemaakt, of anderszins zelf overwogen te hebben & van te veel woorden gaat men nu 1maal minder lezen.
Die alinea heb ik dus geschrapt, zult u wel begrijpen, m’n waarde landgenoot.

Dus die moeite, die wilde ik niet meer.
Daarom kwam men mij niet al te vaak tegen, op demo’s, zoals ze tegenwoordig schijnen te heten.
Bovendien was ik toch al vaak op dat soort tijdstippen aan ’t werk, de koelkast continu bijvullend om de mensen solidair toch redelijk betaalbaar van koud bier te kunnen voorzien.

Hé, dacht ik op gegeven moment, dat kunnen ze natuurlijk ook zelf!
Niet dat ik ze als luie donders beschouw, zij lopen immers die kms waar ik mezelf niet toe in staat of toe gemotiveerd acht.
Maar ze kunnen natuurlijk ook netjes thuis hun koelkasten bijvullen. & Daar rustig blijven zitten. & Via de computer kenbaar laten maken dat ze ’t niet pikken! Er genoeg van hebben! Dit gaat toch te ver! Zo kan ’t niet langer! Weg ermee! & ’t Kabinet kan ook naar huis!
Die zinnen kunnen ze toch met groot gemak & gebruik van ’t toetsenbord ’t internet oppleuren, ze kunnen zich toch met z’n allen op een site verzamelen & met z’n allen hard roepen ‘Nee!’
Desnoods spreken ze af dat ze allemaal tegelijk hun hoofd naar buiten steken als ze die gil ten beste geven.
Wil ik best ook nog wel ‘ns een keertje solidair zijn (moet ik wel bier van werk mee naar huis nemen & zorgen dat ’t tijdig in de koelkast staat, dan geef ik in ieder geval ’t goede voorbeeld & wat ik kan, wat ik dagelijks op m’n werk aan hen voorgedaan heb, dat moeten zij ondertussen ook thuis ten uitvoer kunnen brengen).

Dus als we ’t met z’n allen de volgende keer ’t helemaal er niet mee eens zijn, zullen we dan ‘ns een keertje gewoon thuis blijven, de avond ervoor de koelkast tot de nok toe volgestouwd, dat we dan met z’n allen dezelfde site bezoeken, waarop staat dat we ’t niet over ons heen laten gaan, dat er verandering nodig is, met een leuk tellertje die de kijkcijfers bijhoudt, met een ook zo leuk Wie-tellertje erbij, dat we met z’n allen de hele dag op die site blijven & dat we de minister-president bellen & zeggen: kijk nou ‘ns, meneer de minister-president, wie er allemaal 1 moment op dezelfde site aanwezig zijn, wel 100-en, nee, 1000-en bezoekers tegelijkertijd, sommigen met hun eigen naam, anderen als ‘gast’, omdat ze anoniem door ’t leven willen gaan, maar er evengoed ook virtueel bij willen zijn, zie je, meneer de minister-president, doe er wat aan, want anders gaan we met z’n allen weer de straat op.

Hoeven we ook niet zoveel moeite te doen om onze handtekening op die ene regel van ’t petitievel te laten passen.

& Aan ’t eind van de dag is er dan tenminste nog een koud biertje in de koelkast van Zijperspace.

cyclopediam zijperspaceaneum (vervolg)

’t Staat hier vol met objecten waar men geen weet van heeft. Slechts een enkeling is, of zal dit misschien ooit zijn, er getuige van. & Voor je ’t weet is ’t afgelopen & tot stof vergaan.
Daar ben ik me des te meer van bewust nu ik ’t bed uit de hoogslaper heb geheven & tot ’t niveau van de grond heb gebracht. Aldus trekt de hoge warmte aan mij voorbij & kan ik mij, zoals ik gewoon ben, hullen in m’n dekbed. Ipv totaal ontbloot zwetend de slaap te moeten proberen te vatten.
M’n huis is gelijk een ander huis. Er is nu geen eettafel meer, die is in ieder geval onbereikbaar geworden, er is geen pad, maar die is ook niet meer nodig, want de slaapkamer is tijdelijk overbodig.
Het is hier echter wel stukken drukker.
Waar ik 1st een heel huis voor had, dient ’t zich nu te beperken tot de helft ervan. Tijdelijk, ik zei ’t al: van tijdelijke aard, tot zolang die hitte aan blijft duren, maar ’t zorgt er wel voor dat de objecten zich wat meer aan mij opdringen. Ze zijn wat meer aanwezig.
Ik word er ook wat meer mee geconfronteerd, nu m’n blik de kamer in me direct alles voorschotelt wat deel is van m’n dagelijkse leefomgeving. Zag ik voorheen, vanuit m’n hoogslaper, meteen m’n plafond, & daar valt ondanks z’n structuur toch weinig bij te fantaseren, & niet meer dan dat tenzij ik me op zou richten, nu laat alles zich zien zogauw ik vanuit de slaap m’n ogen voor ontwaken open.

& Al die objecten, daar wilde ik ’t eigenlijk over hebben, vertegenwoordigen, ieder voor zich, een eigen verhaal. Alles heeft zijn eigen leven. Gehad, of dat wat nog zal komen.
Nou weet ik van dat laatste nog weinig af. Maar van dat andere, dat wat al geweest is, daarin ben ik een expert. Want alles wat zich hier bevindt is mij ergens onderweg tegengekomen. Van dat gezamenlijk kruispunt kan ik verhalen. Hoe groot dat kruispunt was, wie ons daar nog meer passeerde, hoe of ’t weer was zoals ’t zich rond dat moment voordeed, of er ongelukken plaatsvonden of dat ‘t verkeer zich juist zeer soepel langs elkaar voortspoedde & hoe lang wij samen onze reis hebben voortgezet en of dit tot ons beider genoegen was.

Waar houdt alles op met te bestaan, vraag ik mij wel ‘ns af. Is iets al begraven zogauw ’t zich hier in m’n kamer bevindt & ik er tegenover niemand over rep? Is ’t feit dat ik ’t slechts in m’n gedachten met me meedraag reden voor een ander om ’t als niets te beschouwen? Niets als in ‘niet voorstelbaar’, dus van geen belang, dus niet-bestaand.
& Waar hebben die dingen, ‘objecten’ is eigenlijk al een te groot woord voor iets wat zich beperkt tot slechts mijn leefwereld, hun bestaansrecht aan te danken? Slechts omdat ik ’t toevallig een bepaalde periode in m’n leefomgeving heb gehouden?
& Mag ik, als hun tijdelijke gebruiker, hun ‘zijn’ niet een beetje verlengen, door, hoewel slechts in woorden, van hun bestaan kond te doen?
Is ’t niet zonde dat iets straks weg is, slechts omdat ik niet meer besta? Iets kan toch niet zomaar 1-dimensionaal door alleen maar mijn leven heen gaan, terwijl ’t de mogelijkheid in zich had zich uit te spreiden in aanwezigheid, alleen al door de anekdotes die aan ’t zich hier bevinden verbonden zijn, tot een wijder heelal.

Datzelfde bed bijv, dat is ooit door mij gekocht. Dat ligt hier niet zomaar te liggen, dat heeft moeite moeten doen om hier te geraken. Er is geld aan besteed, dat geld is verdiend, er was een vooropgezet plan om ’t tot mijn bezit te laten worden & buiten dat heeft ’t ook nog andere lichamen mogen torsen dan slechts die van mij.
Waarom heeft men daar geen weet van? & Bovenal: waarom zou men er niet de mogelijkheid toe mogen hebben zich daarvan op de hoogte te stellen?

Daartoe nu heb ik besloten ’t Cyclopediam Zijperspaceaneum op te zetten. Zodat niet alles door onopmerkzaamheid, door desinteresse, door een omissie van dat wat beschreven staat, verloren zal gaan.
Want niet alles hoeft slechts stof te zijn & tot stof te wederkeren zonder onderweg iets te hebben aangetroffen waardoor ‘t ’t gevoel zou kunnen hebben net iets meer te zijn dan een toevallige samenbundeling van dat beetje stof.

& Hiertoe hebben we Zijperspace geschapen, om ’t wederom tijdelijk te kunnen herbergen.

cyclopediam zijperspaceaneum

Allereerst zal ik een zekere uitleg moeten geven van bovenstaande titel. Wellicht dat men een verwijzing richting wereldse encyclopedieën weet te herkennen, maar die referentie gaat iets verder, of zal iets beter gefundeerd moeten worden dan een 1e vermoeden. Niet voor niets heb ik, waar men ‘encyclopedie’ als oorsprong zou verwachten, geschreven: Cyclopediam Zijperspaceaneum.
Het duidt op niets meer dan een wel zeer beperkte visie, nl die van schrijver dezes, op zijn zeer beperkte leefomgeving. Waar de reguliere encyclopedieën het voorvoegsel ‘en-‘ hebben, ontbreekt ’t hier geheel. Er is geen ‘en’! Niet van voren, net zo min als van achteren. Er is geen 2e redacteur, er is niemand die de artikelen zal redigeren, hooguit voegt men een enkele keer een opmerking onderaan ’t artikel toe, maar dat zal zeer zelden resulteren in enige aanpassing.
Ik zal misschien zeggen: ‘Goh’, ‘Tsja’ of ‘Hm’ & ’t daarbij laten.
& Aangezien ook die mythische wezens bij ’t beschouwen van hun levenswereld over niet meer konden beschikken dan een enkel oog, leek mij ’t inkorten van de term bij aanvang van dit verzamelwerk me wel van toepassing.

Verzamelwerk? Verzamelwerk, hoor ik u denken. Deze verzuchting gelardeerd met enige vraagtekens, maar gezien ’t feit dat ik mij zelf ook nog even wilde opvoeren binnen deze conversatie die geen conversatie mag heten, daar ik alles zelf invul, ook al weet ik dat men wel degelijk die vraagtekens zal hebben gebezigd bij ’t daadwerkelijk ontmoeten van ’t woord ‘verzamelwerk’; gezien dus dat feit, zag ik mij genoodzaakt de 2e vraagteken te doen vervangen door een komma, om ’t nog een enigszins overzichtelijk geheel te geven.
Ja, wel degelijk een verzamelwerk, luidt hierop mijn antwoord, me evengoed wel degelijk bewust van ’t reeds genoemde feit dat de vraag niet eens gesteld is.
Wat dat aangaat lijkt ’t dan weer wél op een encyclopedie, daar ook dat soort naslagwerk gevuld pleegt te zijn met allerhande antwoorden op vragen die eigenlijk nog niet gesteld zijn, maar wel beschikbaar zijn gemaakt, ontsloten zijn, wil men ook wel eens zeggen, voordat men er ook maar aan heeft durven denken ze ooit te willen stellen.
Er bestaan mensen, ik heb zelfs 1 maal een boek gelezen over een man die ’t van voren naar achteren heeft volbracht, die de verschillende delen van een dergelijk werk, zonder zich ook maar iets af te vragen, als lectuur tot zich nemen, beginnend bij de ‘a’ (van Aardvark).

De opstellers van dergelijke naslagwerken hebben gepoogd hun wereld, de wereld voorzover bekend, in kaart te brengen, de vergeten gaten & hoeken voor de mogelijke lezer beschikbaar te stellen voor de eventualiteit dat ’t anders verloren zou gaan.
Hoewel, dat laatste is zoals ik dat doorgaans opvat. Mijn interpretatie derhalve.

Die laatste opmerking voert mij dan automatisch wederom tot de titel, want de schrandere kijkbuiskindertjes, hierbij ervan uitgaand dat men dit tot zich neemt middels een beeldscherm (ik zal de tekst een ietwat aanpassen zogauw een uitgever zich bereid verklaard heeft dit CZ, ik zal ’t maar ‘ns af gaan korten, te gaan publiceren in papiervorm), de titel waar ’t in 1e instantie lijkt of ’t met kennis van de oude taal, ’t Latijn, geschreven is, maar bij 2e oogopslag doet vermoeden, de opleiding tot classicus heeft men hier waarschijnlijk niet voor nodig, dat de 2 woorden verkeerde uitgangsvormen hebben meegekregen.
Dat klopt, luidt hierop mijn antwoord, maar ook dit is mijn eigen interpretatie & moest tegelijkertijd illustreren welk een eigenwijzigheid er heerst in ’t Zijperspaciaanse rijk, alsook luiïgheid om niet eens de drift te voelen op te willen staan & de oude lesboeken in ’t Latijn te voorschijn te halen om er een kloppend geheel van te maken.
Nee, liever dan Cyclopediam Zijperspaceaneum in zijn foute vorm, maar welklinkend, dan een correcte schrijfwijze, zoals men ’t in de Nederlanden zou verlangen van een ijverig leerling die hoge cijfers op de middelbare school heeft gehaald, die geen enkel zelfnadenkzaamheid weet te onthullen & slechts een slaafse navolging van de klassieken toestaat.

Nogmaals ‘Nee’, wij, of eigenlijk alleen maar ik, spreken hier onze eigen taal, waarvan de regels op opportune wijze worden aangepast net hoe de pet staat & welke wind er zojuist is voorbijgekomen.

Nu heb ik ’t nog helemaal niet gehad over verdere invulling van de CZ, maar daar heb ik ’t dan de volgende keer wel over in Zijperspace.

zorgverzekering

Geachte dames/heren verzekeraars & incassobureaumedewerkers,

Bij deze vindt u ingevoegd een schrijven van de verzekeringsmaatschappij Univé, de maatschappij waar ik tot nu toe en, zoals u zult lezen, ook gedurende dit kalenderjaar sta ingeschreven. Ze delen mij er nl in mede dat ’t niet mogelijk is de zorgverzekering die ik bij hen heb afgesloten voor ’t einde van 2006 te beëindigen.

Dit vereist enige uitleg. Vooral ook omdat er in melding wordt gedaan dat dit antwoord een herhaling is op m’n eerdere verzoek tot uitschrijving.

Ik heb geheel volgens de regels een opzegging van de verzekering op ’t amsterdams kantoor van Univé ingeleverd. De envelop heb ik persoonlijk overhandigd aan een medewerker aan de vestiging op ’t Olympiaplein. Persoonlijk, omdat ’t de uiterste datum was dat je nog van maatschappij kon veranderen, nl de 28e februari.
Die opzegging zijn ze vervolgens kwijt geraakt. Ik bleef gewoon verzekerd door Univé. Hoewel Salland inmiddels geld van mij wilde hebben.

2 Maal elke maand verzekering betalen van meer dan € 100,- kan ik niet missen, dus heb ik ’t geld van bestemd voor Salland elke keer terug laten storten. Aanmaningen heb ik moeten negeren, ik moet tenslotte ook beleg op m’n boterham hebben. Dit alles in afwachting van Univé, die nu eindelijk eens met mijn op 28 februari gedeponeerde opzegging op de proppen zou komen.
Maar niets van dat laatste. Ze hadden ‘m zoek gemaakt & daar bleef ’t bij.

Ondertussen bleven de afschrijvingen van Salland (’t terugvorderen van mij), de aanmaningen, de acceptgiro’s etc gewoon doorgaan. Tot ’t zover was, ’t kon niet uitblijven, dat ik een brief van een incassobureau binnen kreeg. Of ik ‘t 1e bedrag, met een verhoging van € 119,- voor incassokosten, binnen 10 dagen over wilde maken.

Ik had inmiddels al meermalen gevraagd, zo beleefd mogelijk, aan al degenen die mij namens Univé te woord hadden gestaan, of ik een bewijs van de onmogelijke uitschrijving mocht ontvangen. Ik had zelfs van 1 van de medewerkers te horen gekregen hoe dit zo snel mogelijk bewerkstelligd kon worden, wat de beste procedure hierna zou zijn om Salland op de hoogte hiervan te stellen.

Maar ook dit schrijven raakte vermist. Net zoals dat enkele beloofde meeltjes van 1 van de Univé-medewerkers steeds maar niet wilden aankomen, hoewel ik m’n adres letterlijk meermaals gespeld heb.

Aangezien ik de brief van ’t incassobureau voor me had liggen, ’t water me zodoende tot de lippen steeg, heb ik wederom de telefoon ter hand genomen & aan weer een andere verzekeringsdeskundige binnen ’t genoemde bedrijf voorgelegd hoe de zaken er voor stonden. ’t Verhaal werd allengs langer.
Deze persoon beloofde mij binnen een ½ uur terug te bellen.

Ik hou niet zo van beloftes van Univé-medewerkers, zult u inmiddels begrijpen, zeker gezien ’t feit dat men mij tot op dat moment al een 10-tal keer had beloofd terug te bellen, waarbij ’t zeggen & schrijven 1 maal is gebeurd dat dit ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. 2 Weken later dan dat was toegezegd.

Deze hield echter woord.
Hij kwam met de mededeling dat m’n verzoek vermist was geraakt. Dat er echter wel een brief onderweg was. & Dat er bovendien een 2e opgesteld zou worden. Vandaag of morgen zou ik beiden moeten ontvangen.

Ik heb er 1 van in m’n brievenbus mogen vinden. Daarvan vindt u een kopie bijgevoegd.
Ik hoop dat u de woorden ‘Wij hebben nogmaals uw verzoek ontvangen om de zorgverzekering te beëindigen’ nu in ’t juiste daglicht kunt zien, dat u zult begrijpen dat ’t geen doorgang vinden van m’n verzekering bij Salland volledig te wijten is aan ’t onvermogen van de medewerkers van Univé in ’t algemeen & de algehele wanorde bij deze maatschappij in ’t bijzonder & dat u verder zult begrijpen dat ik helaas niet kan overgaan tot betaling van de vermeende schulden die ik bij Salland zou hebben, laat staan ’t incassobureau, aangezien mijn zorg financieel al voldaan is doordat de betalingen aan Univé gewoon zijn doorgegaan.

Mijn oprechte excuses hiervoor.

Met vriendelijke groeten uit Zijperspace.

luchtbel

Soms zit er een luchtbel in m’n mond.
Dan lig ik alleen maar, m’n hoofd op ’t kussen. & Plots is-ie er. Bij de wang die niet ligt.
’t Is alsof-ie uit zichzelf uitzet. Alle vlokjes lucht in m’n lichaam verzamelt-ie tot zich een grote bel vormt.
Ik voel wel ‘ns borrels in m’n buik. Daarvan denk ik dan dat ze er ook nog uit moeten. Misschien leveren die ook wel een bijdrage aan zo’n luchtbel in m’n mond.
Ik heb er geen noemenswaardige last van, maar ik weet niet wat ze daar nou moeten. ’t Enige wat ik kan doen is m’n mond openen & de bel de vrijheid geven.
Maar vaak betekent zoiets dat er zich een andere zal gaan vormen. Je houdt ’t niet tegen, ’t gaat vanzelf.
Ik kan er niet aan denken, dat wil wel ‘ns helpen. Dan gaat de lucht naar plekken waar ik geen weet van heb. Ongemerkt, zonder erg.
Als ik op m’n linkerzij lig, dan vormt ’t zich in m’n rechterwang, ter hoogte van m’n kiezen daar. Ik probeer er wel ‘ns m’n tong in te steken, kijken of ’t dan weg gaat. ’t Verplaatst zich dan naar voor in m’n mond. Eigenwijs blijf ik m’n lippen strak op elkaar houden, hoewel de bel zich er vlak achter bevindt. Maar ik vind dat ik er niet aan moet toegeven. Als je er aan toegeeft, dan blijft ’t ding je parten spelen. Je geeft ‘m erkenning, dus bestaat-ie. Dus gaat-ie zich ook meer & meer manifesteren.
Terwijl ’t eigenlijk niet meer is dan loze ruimte. Toevallig stond je wang wat boller dan dat er vulling voor is. Dus vult ’t zich met niets.
Nou ja, niets in de vorm van lucht. Daar zal best nog wel een heleboel in zitten.
Vooral ’s ochtends vroeg.
Ik durf ’t nooit aan Roswitha te vragen, maar ik zal vast wel rond dat tijdstip uit m’n mond stinken.
Wat alleen maar wil betekenen dat er buiten de normale gassen als zuurstof & koolzuurgas zich nog meer heeft gevormd. Stinkgassen. Afvalproducten van al die bacteriën die in m’n mond rondwoelen.
’s Ochtends vroeg hou ik m’n mond doorgaans gesloten. Zeker in gezelschap. Of anders van op een afstand van meer dan een meter. Dan kom je in de veilige niet verwijtbare zone. Mocht ik dan nog stinken, dan is ’t tijd om advies van een mondhygiënist te vragen. Stinkwijs is een meter nl best wel ver.
Die bellen blijven dus in m’n mond. Ik probeer niet aan ze te denken. Ik zwijg ze dood.
Moet ik ergens anders aan gaan denken.
Ook geen sinecure. Want die bel die zit daar & lijkt juist bij ’t ontkennen van z’n bestaan (’t is er niet, maar ’t bestaat wel; ik denk er niet aan, dus ’t bestaat) extra uit te zetten. Overal uit m’n lichaam komen hordes kleine hummeltjes van bij elkaar verzameld lucht die kant op trekken.
M’n wang kan ’t wel hebben hoor. Daar zit nog genoeg elasticiteit in om ’t een uurtje vol te houden, terwijl m’n lichaam alle overtollige hoeveelheden gassen richting wangzak stuurt.
God, denk ik in zo’n geval vaak, wat zal ’t gaan ruiken als juist de verkeerde gassen ook daar terecht komen.
Je komt op de verkeerde gedachten & die verkeerde gedachten gaan met zichzelf aan de loop. Een cumulatief effect. Uitdijend, zoals dat kleine heelalletje dat zich daar in de omgeving van m’n tanden vormt.
M’n tong laat zich in dit soort gevallen ook niet onbetuigd. Ik heb me wel ‘ns laten vertellen dat de tong ’t meest beweeglijke lichaamsdeel is van je lichaam. ’t Is de haai van ’t menselijk lichaam: ’t kan zich niet te ruste leggen, want anders sterft ’t af.
Dat zal ook wel weer een verkeerde interpretatie zijn van iets waar de klepel zich van de klok heeft vervreemd, maar feit blijft dat die tong ijverig & ongedirigeerd inspectierondes houdt om te onderzoeken of de luchtbel aan verandering onderhevig is. Is-ie nog net zo groot als daarnet & heeft-ie zich op een onbewaakt ogenblik misschien wel verplaatst.
Onbewaakte ogenblikken bestaan eigenlijk op dergelijke momenten niet meer. Hoewel ik fanatiek bezig ben de schapen over ’t hekje te laten springen om vooral zo snel mogelijk niet meer te hoeven nadenken over wat die luchtbel daar in m’n mond doet.
Daar zit te veel druk achter.
Ik moet. & Zal. Niet meer. Nadenken. Over iets. Ik bedoel. Niets. Dat zich. In m’n mond. Bevindt.
Vééls te véél druk.
Dus open ik m’n mond & pers de lucht, alles wat zich daar volledig ongebruikt & derhalve overtollig bevindt, uit m’n mond.
Ik keer me om. Sluit m’n ogen weer. Ga rustig slapen.

Tot er zich iets aan de andere zijde van Zijperspace vormt.