geluid

Niets komt m’n wereld van officiëel 45 m² in. Behalve misschien die enkele nachttrein die verschrikkelijk veel goederen vervoert naar ik weet niet waar. Die dendert dan net ff te hard om mijn isolement van geluid te handhaven.
Soms, maar dat is vooral als ik reeds m’n slaapkamer heb ontsloten, vlak voor m’n gang naar bed, hoor ik nog wat late nachtbrakers of een enkele auto op weg naar vroege dienst. Voor die tijd lukt ‘t ze met geen mogelijkheid mijn hol van meters diep met hun geluid van passeren te bereiken.

Ik zit hier opgesloten als in een geluidscocon, met m’n huis aan de voorkant 3 keer vergrendeld & een dubbele beglazing. Achter is minder noodzakelijk, vanwege slechts dat treinverkeer. Bovendien kan de monotonie mij niet deren.

Daarnet werd ik mij daardoor plots bewust van de enkele geluiden die mijn oorschelpen bereiken: de tv, beeld reeds een uur op blauw, zendt een hoge frequentie van ruis uit; de kachel slaakt een immerdurende zucht van vlammenproduktie; de comp koelt z’n centrum van niet-aflatend gepeins dmv een ronkende ventilator; de stereo zendt zachte geluiden van vervreemd radio-ontvangst uit, een kronkel in z’n ontvangstmogelijkheden.

& ‘t Toetsenbord typt ongestoord geluidelijk m’n gedachten.

De rest is verstild in Zijperspace.

zweet

‘Heb je hard gefietst?’
‘Had je haast?’
‘Werk je niet te hard?’
‘Is ‘t zó warm buiten?’
‘Drink je niet te veel?’
‘Regent ‘t?’
‘Gaat ‘t een beetje?’
‘Zal ik de verwarming uitzetten?’
‘Wat heb jij gedaan?’

Of zonder vraagteken:
‘Zó, jij ziet er uit.’
‘Ton, Ton, Regenton.’
‘Jij komt zeker net uit de sauna.’
‘Hé, je lekt.’

Ja. Ik zweet. Veel. & Vooral veel op m’n voorhoofd, dus je kan er niet omheen, zogauw ik ergens binnenkom: ‘t druipt naar beneden. & Alle opmerkingen erover heb ik al gehoord. & Toch ga ik er niet minder van zweten.

Dus nu ook. Nu ik net ben thuisgekomen.
Maar hier heb ik ze afgericht. Ze weten ondertussen beter. Wie hier z’n mond over m’n vochtigheidsgehalte in m’n gezicht opentrekt, weet dat-ie kan vertrekken.

Men is momenteel erg zwijgzaam in Zijperspace.

asshole

Ik hoorde een vreemdsoortig geronk van om de hoek links naderbij komen. ‘t Leek nog te ver weg om daarvoor stil te gaan staan, dus kruiste ik over de Prinsengracht de Runstraat. Plots veranderde ‘t geronk in een snel naderbij spoedend busje. Zonder ook maar enigszins af te remmen, passeerde hij me rakelings aan de achterkant.
‘Asshole!’ schreeuwde de bestuurder me na door z’n openstaande raam.

‘Wat is dat nou voor gek?’ dacht ik de oranje bus nastarend, die aan de overkant afsloeg & de Prinsengracht net als ik richting Leidsestraat ging volgen. ‘Scheurt keihard door hartje centrum & maakt verkeer van rechts uit voor asshole? Die vent moet onder de drugs zitten,’ luidde mijn conclusie.

Voor de Leidsestraat moest de man stilstaan voor ‘t passerende voetgangersvolk. Daar moest ik gebruik van maken, had ik me al snel bedacht, aangezien ik continu de auto op gelijke hoogte, maar dan aan de andere kant van de Prinsengracht had zien rijden. Ik stak over, achter de tramhalte langs, stopte vlak naast ‘t busje & schreeuwde door z’n raampje: ‘Yóu’re an asshole!’

De man was nogeneens ontdaan. Geen moment van stilte volgde, geen consternatie.
Nee, onmiddelijk schoten z’n ogen vol vuur & riep-ie: ‘You wanker.’
Nog wat zinnetjes volgden, maar ik stond alweer op m’n fiets, vastbesloten verder te gaan over de Leidsestraat. Ik bedacht me echter dat bij zoveel aggressie ‘t misschien beter was straten te nemen die de bus niet in mocht. Een goede ingeving, want de man stond al op ‘t punt achter me aan te gaan. Ik keerde me echter om & ging kant van de Prinsengracht op waar hij vandaan kwam. Daar mocht-ie niet in & met al die voetgangers kon-ie daar ook niet meer in.
Aan de andere kant van de voetgangersstroom zag ik achteromkijkend dat de bus was stilgestaan. ‘t Portier stond open. De man schreeuwde me toe dat ik eens moest durven terug te komen. Ik stak een bepaalde vinger op ten teken dat ik daar geen zin in had.
Trillend van woede & angst tegelijk reed ik verder, omzichtig om me heen kijkend of de oranje bus toch niet plotseling ergens opdoemde.

& Ik wist bijna zeker dat die enge vent een vaste klant van me was.

Gelukkig zijn we wel ‘ns onherkenbaar dankzij pet & bril in Zijperspace.

tong

‘t Was de heerlijkste geur om bij thuiskomst aan te treffen. Wel een vette geur, die dagen bleef hangen, waardoor m’n moeder ‘t liever niet al te vaak deed. & Niet al te vaak betekende slechts 1 keer in ‘t jaar. De speciale gelegenheid waarvoor ze bereid was haar huis aan deze geur bloot te stellen was nogeneens haar eigen gezin. Slechts voor ‘t speciale jaarlijks treffen van ‘t ouderbestuur van m’n vaders school werden de tongetjes gebakken.

M’n oma werd speciaal voor ‘t bereiden in huis gehaald. De hele middag stonden de 2 vrouwen de tongetjes schoon te maken, onder te dompelen in losgeklopt ei & te paneren voordat ze de tong in ‘t hete vet legden. De keuken stond in ‘t teken van de tongetjes, want er was geen ruimte meer voor iets anders.
Ik was erg gewillig om een helpende hand te bieden, maar dat werd door hun afgehouden. Ze wisten maar al te goed hoe zeer de tongetjes mij konden verleiden. Pas als m’n oma te moe was geworden van ‘t lange staan, mocht ik haar taak van onderdompelen & paneren overnemen. Als beloning kreeg ik dan misschien een mislukt xemplaar te verorberen.

Buurman Veenstra was een echte visser. Een gepensioneerde visser, maar hij kwam in de tijd dat we naast ‘m woonden nog dagelijks op de veiling. Daar had-ie zo z’n connecties, waardoor hij vaak met topkwaliteit vis thuiskwam. Als hij tongetjes had gebakken, kwam hij altijd wel een paar bij ons gezin langsbrengen.
Ik denk dat m’n moeder ‘t bakken van hem geleerd heeft. ‘t Luistert nauw nl: de tongetjes mogen niet te lang in te lauw vet staan. Dan eet je uiteindelijk veel te veel vet.
& Dankzij buurman Veenstra hebben de kinderen tongetjes leren eten.

‘t Was een kwelling ‘t te moeten aanzien: alle gebakken xemplaren werden op grote schalen gelegd, aluminiumfolie erbovenop. Niemand mocht ‘t meer aanraken. Gedurende de middag had m’n vader vanaf school telefonisch contact met ‘t thuisfront. Om te informeren of alles goed ging, waarschijnlijk. & Wanneer-ie de schalen op kon halen.
Op bepaald moment kwam m’n vader voorrijden met de auto waar normaliter ‘t hele gezin in paste. De banken gingen plat & ‘t achterdeel van de auto zou moeten worden bedekt met schalen vis. Ik had gezegd dat ik wilde helpen, dus had ik me ook verplicht bij te staan in deze afschuwelijke handeling. Met bloedend hart bracht ik de schalen naar m’n vader die ze zorgvuldig rangschikte.

Gelukkig hadden we dat soort avonden schol als maaltijd. Er was altijd genoeg besteld om ook ‘t gezin in deze vreugd te kunnen laten delen. Dat kwam ik echter pas te weten nadat m’n vader met de schalen weggereden was. Ik moest blijkbaar 1st in spanning gehouden worden.

Met heerlijk vette handen, die pas aan ‘t eind werden afgeveegd, at ik enkele vissen tot op ‘t graat. Alles werd afgekloven. & Als je geluk had, zat er soms ook nog een stukje kuit aan.

De volgende dag, bij ontwaken, rook ‘t huis nog steeds vettig naar gebakken tong. Een gelukzalige herinnering aan de dag van gister walmde door ‘t huis. Zo mocht ‘t wat mij betreft wel blijven ruiken.
M’n moeder was echter alle deuren & ramen tegen elkaar aan ‘t open zetten.

‘t Wordt tijd dat we bepaalde truuks afkijken voor in Zijperspace.

stapelbed

‘t Was niet een kwestie van hiërarchie dat Carel bovenin ‘t stapelbed lag & ik in ‘t onderste bed. ‘t Was meer een keus die we beiden goedkeurden. We hadden jarenlang andersom gelegen, maar op een gegeven moment wilden we beiden de wereld ‘ns van de andere kant bekijken. Uiteindelijk betekende dat weliswaar dat ík van ons 2en degene was die de meeste jaren onderin heeft gelegen. Dat gebeurde echter wel uit eigen vrije wil.

De verdeling van de kamers had een veel hiërarchischer achtergrond. M’n 2 oudste broers mochten, als vanzelfsprekend, op de grote zolderkamer huis houden. Daar sliepen zij beiden in losstaande bedden.
Ondanks schuin aflopende plafonds was hun kamer 2 keer zo groot als die van ons. Met weids uitzicht over de buurt vanuit de zolderramen. & ‘t Feit dat ‘t afgelegen was van de rest van de familie (doordat er nog een xtra trap beklommen moest worden) bezorgde ‘t op latere leeftijd een groot voordeel bij ‘t roken in ‘t geniep; de sigaret lag al in de dakgoot voordat de deur volledig geopend was door moeder. ‘t Was de ideale kamer voor opgroeiende pubers, kwam ik later zelf achter, toen m’n 2 oudste broers uithuizig gingen & Carel & ik naar boven promoveerden.

We hadden geen klagen overigens met onze voorkamer die maar de helft van de oppervlakte van de zolderkamer was, want de 2 jongsten moesten ‘t doen met een kamer die weer de helft van de onze was. Daar pasten hun stapelbed & een buro in, & dat meubilair liet slechts een smalle ruimte over voor de beweging uit bed of van ‘t buro af. ‘t Leek me altijd een claustrofobische ervaring daar te moeten verblijven. Slechts bij ernstige ziekte liet ik me ertoe bewegen daar de nacht door te brengen.
Quint vond ‘t echter niet erg, zelfs toen onze kamer vrijkwam, verkoos hij ‘t in die kamer z’n bed te behouden. Misschien kwam dat doordat alle hoeken & gaten, kastjes & lades die die kamer kon herbergen in de loop van de tijd geheel gevuld waren met onnoemelijk veel materiaal, die hij allemaal nodig had voor ‘t uitoefenen van z’n hobbies.

Ik wilde niet meer bovenin ‘t stapelbed slapen. Ik vond ‘t knusser, geheimer, meer van mezelf om de onderste als die van mij te beschouwen.
We bouwden wel ‘ns een hut van ‘t bed door een laken eromheen te draperen. & ‘t Binnenste van de hut was dan mijn bed. Daar had ik alles voor ‘t zeggen, ook al was ‘t bed erboven die van m’n broer. Als hij niet deed wat ik wou, dan moest-ie wegmaken, want hij zat op mijn bed. Desnoods riep ik pap of mam erbij.
M’n broer was wel sterker. Zo sterk zou ik waarschijnlijk nooit worden. Dus kon-ie me dwingen m’n mond te houden, niet te gillen.
Bovendien had-ie ‘t ook altijd door als ik iets stiekem probeerde te doen. Zoals midden in de nacht ‘m te proberen te laten schrikken. Heel stilletjes ‘t bed uitkruipen, naar ‘t voeteneind sluipen, langzaam omhoogbewegen & dan in z’n teen knijpen.

Op ‘t moment dat ik ‘t bed uitgekropen was, vroeg-ie meestal al, met een sarcastische ondertoon: ‘Wat ben je aan ‘t doen?’
Hij had ‘t door, want hij had ‘t pesterijtje ooit zelf uitgevonden. Ik wilde ‘m er altijd nog voor terugpakken, maar dat wilde niet lukken.

Maar ik was in ieder geval de baas van de hut. Tenzij hij onder mijn bed nog een hut wilde bouwen. Dan moest-ie wel aldoor kruipen. & Uitkijken dat ik niet ging springen op ‘t bed, want er zat een behoorlijke vering in.

Kruipen, daar hielden we niet van in Zijperspace.

van velde

Afschuwelijk lullig. Wil ik een serieus stukje schrijven, schenkt de TV-show (ja, de TV-show, alsof ‘t m’n fav-programma is) aandacht aan Gerard van Velde. & Ik scheit balen van die slijmjurk Ivo Niehe, word niet goed van de manier waarop alles gecut & gemonteerd is, maar blijf toch kijken. Echt waar: anders kijk ik nooit de TV-show.

Laat ik ‘t er op houden dat ‘t vanwege van Velde is.

& Dat ‘t tijd werd herinneringen op te halen in Zijperspace.

hoofdpijn

M’n moeder had altijd hoofdpijn. Of eigenlijk bíjna altijd, maar we hielden er wel altijd rekening mee. Als je beneden kwam wist je hoe laat ‘t was, want haar gezicht sprak wat dat betreft boekdelen. Dan was ‘t zaak om niet te schreeuwen, zeuren of ruzie te maken. Dat moest dan maar weer uitgesteld tot we buiten waren, onderweg naar school.

Ik had ‘t van haar; ik denk dat ik vanaf ong m’n 10e tot late puberteit regelmatig last had van zware hoofdpijn. Leverde me wel af & toe briefjes voor school op, ondertekend door m’n vader, met daarin verklaard waarom ik lessen had moeten missen. M’n vader overdreef dan weer daarin, want hij schreef dat ik migraine had, terwijl dat mijns insziens totaal iets anders was. Nee, ik had gewoon last gehad van barstende koppijn.

Bijv die waarbij ik niet met m’n ene oog kon kijken, omdat de pijn zich daar bevond; of waarbij ‘t verspreid zat over m’n hele voorhoofd; of ‘t alleen maar heftig bonkte tegen m’n linkerslaap; of er een band leek gelegd om m’n hele hoofd, die steeds maar strakker getrokken leek te worden; of dat de spieren in m’n nek m’n hoofd naar achteren wilden trekken.

M’n moeder had er ervaring mee, dus die wist wat er aan de hand was, zogauw ‘t zich weer eens bij mij aandiende. Dat was een groot voordeel, want ze wist hoe de pijn zoveel mogelijk verzacht kon worden. Een massage van m’n nek wilde wel eens verzachting bieden; m’n polsen werden onder de koude kraan gehouden; of een washandje op m’n voorhoofd gelegd; alle gordijnen bij klaarlichte dag werden hermetisch gesloten.
Maar 1 van de beste remedies was ‘t me te ruste leggen in ‘t bed van m’n ouders. Daar had ik veel meer ruimte om te woelen. Daar voelde ‘t ook anders aan, de lakens leken koeler & gladder. & Bovendien had ik er een nachtkastje tot m’n beschikking, zodat ik altijd water bij de hand had.

Als ik te kennen had gegeven dat m’n hoofdpijn ondraaglijk was geworden, wilde m’n moeder ook wel ‘ns haar medicijn toedienen. Dan moest ik een zetpil innemen, waarna binnen een ½ uur alles verdwenen was. Daar hield ik dan wel een beursgeslagen gevoel aan over & een maag die de rest van de dag bleef rommelen, maar de pijn was m’n lichaam uit.
Later, toen ze als 1 van de 1e ‘t medicijn Imigran kreeg toegeschreven, heeft ze me dat ook eens laten proeven. Ze had speciaal voor ‘t zichzelf toedienen een spuitcursus moeten volgen, want ‘t was nog niet in pilvorm verkrijgbaar. Ik moest m’n knie blootmaken, waarna ze de spuit in m’n been zette.
Onmiddelijk voelde ik de vloeistof m’n lichaam ingaan, langzaam omhoog kruipen, m’n lichaam veroveren. Op ‘t moment dat ik de vloeistof m’n nek voelde bestormen raakte ik lichtjes in m’n paniek: ik zou de controle over m’n gedachtes gaan verliezen. Maar voordat ik de paniek goed & wel besefte zat ‘t al in m’n hoofd & was de hoofdpijn plots verdwenen.

Sindsdien bonkt ‘t niet meer zo vaak in Zijperspace.

hommelkoninginnen

-zijn fanatieke doorzetters tegen beter weten in,
-hebben geen uithoudingsvermogen van langer dan 1 etmaal,
-verliezen hun vliegend vermogen bij uitputting door dat 1e etmaal tegen ‘t raam vliegen,
-veranderen op hun achterlijf van kleur, dit wordt bij diezelfde uitputting rottend bruin,
-verliezen bij dat proces tevens de helft van hun volume,
-communiceren niet met andere hommelkoninginnen, anders hadden ze elkaar wel gewaarschuwd voor gevaarlijke plekken,
-zijn van mening dat m’n huis er voor hen zeer aantrekkelijk & ongevaarlijk uitziet, vooral dit jaar.

Aldus de conclusies nav visitatie & dood van enkele hommelkoninginnen te Zijperspace.

voor ‘t slapen gaan

M’n ouders lazen altijd wel wat voor vlak voordat we moesten gaan slapen. Carel & ik lagen toch samen op een kamer in een stapelbed, dus ze sloegen 2 vliegen in 1 klap.
Ik denk dat ‘t vooral verhalen uit de kinderbijbel waren; ik kan me niet iets anders voor de geest halen. ‘t Waren in ieder geval verhalen die tot de verbeelding spraken, want ik bleef er nog een tijden over nadenken.

Tenzij m’n broer natuurlijk een belangrijker onderwerp had, zo vlak voor ‘t slapen. Dan sprak ik tegen m’n broer die onzichtbaar boven me lag & hij praatte naar beneden toe terug.
We probeerden elkaar ook vaak bang te maken dmv de verhalen die we vertelden. Dan werd ‘t spelletje gespeeld van ‘Slaap je al?’ in de veronderstelling dat de ander te veel onder de indruk zou zijn van de enge verhalen zojuist verteld. Ik had ‘t idee dat ik altijd verloor, want m’n broer liet nooit iets van zich horen, tenzij ‘t juist de bedoeling was zo lang mogelijk wakker te blijven.

Na afloop van ‘t verhaaltje voor ‘t slapen gaan, kregen we een zoen van onze ouders, met een kruisje op ‘t voorhoofd. Dat kruisje werd met de duim op ‘t voorhoofd gewreven. M’n moeder’s kruisje was licht-ruw vanwege de schoonmaakvingers, m’n vader was hard & stevig, zoals directeuren kruisjes hoorden te geven.
Zonder kruisje kon ik niet slapen. Als ze ‘t eens mochten vergeten, dan werden ze door ons terug geroepen. Of in ieder geval door mij; m’n broer zal wel weer stoer genoeg zijn geweest om zonder te kunnen.
& De deur op een kier. Dat werd maar al te vaak ‘per ongeluk’ vergeten, maar ook dat ouderlijk opvoedend gedrag werd onmiddelijk door mij gecorrigeerd.
‘Mam. MAAAAM!’
‘Wat is er?’
‘U vergeet de deur op een kier te laten.’
Behalve dat ‘t een vertrouwd gevoel gaf ‘t licht op de overloop te kunnen zien branden, was ‘t ook handig om de geluiden die zich beneden afspeelden te kunnen blijven horen. Konden we tenminste net op tijd stoppen met de ruzie die we aan ‘t uitvechten waren. Of de verhalen die we zelf aan ‘t verzinnen waren. Ons snel omdraaiend, verzonken we dan plots in een gespeeld snurken. Een snurken die alleen broers onder elkaar geloofden.

Daarna volgde ‘t slapen ‘t snurken al snel op in Zijperspace.

dichtbundeltje

Een maand geleden kocht ik ‘t boekje ‘Het geluid van de lente; Lentegedichten’, waarvan onderstaand gedicht van Gorter ‘t openingsgedicht vormt. Ik nam ‘t diezelfde dag mee naar m’n werk, waar Fret, wiens werkdag er net op zat, nog een beetje aan ‘t nahangen was.
Een beetje bombastisch declameerde ik ‘t gedicht; vonden we allebei wel grappig. Terwijl ik verder ging met m’n werk, bladerde Fret ‘t boekje nog ff door.
‘Ik lees nooit gedichten. Ik begrijp ze niet,’ zei Fret, terwijl-ie me ‘t boekje teruggaf.
‘Je hoeft gedichten ook niet helemaal te begrijpen. Als je ‘t maar mooi vindt,’ vond ik.

Een week geleden vertelde Fret me dat-ie ‘t boekje ook had gekocht. Hij had gelijk een dichtbundeltje over de liefde gekocht.
‘De etalage van de winkel was helemaal ingericht in ‘t teken van de liefde,’ wist-ie me te vertellen, ‘Heel veel gedichtbundels over de liefde stonden er in uitgestald.’
‘Ja, da’s omdat de boekenweek geheel in ‘t teken staat van de liefde. Dus bijna alle boekhandels hebben hun winkel met dat soort boeken opgesierd.’
Dat wist-ie nog niet.

Gister wist-ie me te vertellen dat-ie ‘t boekje uit had.
‘Ik heb ze allemaal gelezen. Mooi, joh.’

In Zijperspace zijn we nog niet op de helft, maar daar is de lente dan ook nog maar net begonnen.