Twintig min elf

Daar heb ik zojuist besloten om toch nog maar even door te gaan. Een volgend bier, desnoods een film, maar liever nog een vervolg op m’n relaas van de dag ‘ervoor’.
‘t Zorgt er gelijk voor dat de powerbank die ‘t licht verzorgde voor de buitenvoorstelling van vlinders, in staat wordt gesteld zichzelf op te laden voor een volgend optreden morgenavond.
Wat me gelijk doet beseffen dat 12 teksten vol krassen met out-of-the-blue-toetsenschrijfsels omdat ik zonodig hecht aan cijfers & hun wederkerende zogenaamde betekenis, misschien wel een beetje overdreven & wellicht moeilijk haalbaar is.
Goed dat m’n keel aankondigde dat de geleste dorst nog meer dorst deed oproepen. Dat hoeft men mij maar 1 keer te zeggen.

Hoewel ik wel enigszins last had daarnet van de maaltijd die ik mezelf vanavond had bereid, buik- & inwendigborrelwijs.
Ik had ‘t vlinderlicht al vroeg aangezet, zodat ik ‘t zogenaamde roerbakken (die uitdrukking begint bij mij al bij ‘t met een pollepel omslaan van ‘t reeds gebakkene maar nog niet totaal gare) plezierig kon combineren met af & toe gluren of er al iets op ‘t doek gebeurde. Doorgaans betekent een dergelijke optie voor afwisseling tussen keuken & andere activiteiten dat ik een constante neiging tot controle krijg. Controle om te zien of ‘t al smaakt. Of controle of ‘t inmiddels net zo lekker is als de voorlaatste check.
De duimreflex die me in mijn jeugd is bijgebracht, puur menselijk instinct is me later wijs gemaakt, heb ik al decennia-lang vervangen voor de pollepel of de latere spatel. Speciaal waar deze nodig was voor ‘t rond, plat & lichtelijk gebruind verschijnen van een pannenkoek op ‘t bord. ‘t Maakte daarbij niet uit of de meelsoep, zoals ‘t mengsel er in mijn ogen uitzag, reeds in gestolde toestand in de steelpan lag of zich nog in de ongebakken voorfase in de beslagkom bevond: alles wat maar eetbaar kon zijn diende in mijn mond terecht te komen.
Op vroege leeftijd heb ik ergens gelezen dat de egyptenaren de duimreflex zagen als een teken van (voortschrijdende) wijsheid. Een innerlijk proces van reflectie & ‘t internaliseren van spontaan voorbij komende vragen.
Maar waarschijnlijk gebruikten zij andere woorden daarvoor. Ik beschouwde ‘t als een goed excuus om snel m’n mond open te doen als zich, naast pannenkoeken, frieten van patat zich dicht in de buurt van m’n mond bevonden.
Om dit beeld compleet te maken dient men zich daar een grote hoeveelheid saus in een prettige samenstelling van mayo, ketchup & sambal bij voorstellen.

En dit geschreven hebbende, bedenk ik dat niets zo vreugdevol morgen kan zijn dan mij morgen te trakteren op een rit over 1 van de bruggen van Amsterdam, een brug die strandt tussen Oost & Noord, om daar een dergelijk iets, zonder de ketchup tegenwoordig, in m’n mond te proppen, 2 of 3 frietstukjes tegelijk. Zoals sinds mijn pannenkoekenjeugd gebruikelijk.

Ik ben alleen bang dat ik daar niet aan toekom, want ook morgen wachten vlinders op mij. Plus nog 10 stukken tekst, zoals eerder beloofd.

Spijt nadert met rasse schreden in Zijperspace.

Twintig min twaalf

Ik heb ‘t leeslicht zojuist uitgezet, terwijl ‘t buitenlicht nog wel even blijft schijnen. Die laatste moet z’n werk blijven doen tot ik besluit naar bed te gaan. M’n uv-bril ligt in de keuken klaar voor een laatste inspectie. Hoewel m’n hoop op een pijlstaart in m’n tuin al lang geleden is vervlogen. Lang geleden, in ‘t perspectief van 3 jaar vlinders met ledlampjes lokkend.
‘t Blauw dat door de gordijnen glinstert knikt bevestigend.
Ik mag verder.

‘t Is 20 jaar geleden straks, 24 uur scheidt tóen nog slechts van ‘t moment nú. Plus die 20 jaar dus, voor de mindere verstaander.
Daar reken ik mezelf toe, als ik dit had moeten aanhoren. Ik was onderweg dit relaas waarschijnlijk al ergens tijdens m’n eigen weg van van tevoren ingenomen veronderstellingen linksaf geslagen, terwijl de logica toch echt een doorgaande weg rechtdoor had aangewezen. Alle pijlen stonden die kant op, maar m’n in m’n leven vanzelfsprekende onrust had alvast linksaf afgetast & aangezien ‘t daar er helemaal niet verkeerd uitzag, een pad vol mogelijkheden, vooronderstelt dat dit bij rechts & rechtdoor vast niet ‘t geval zou zijn. ‘t Verhaal klonk zo al mooi genoeg.
Of verontrustend, zo u wilt. Voor hen die niet behept zijn met deze vaag omschreven afwijking. Maar onderhuids alhier constant aanwezig.

Morgen 20 Jaar plus 24 uur geleden deelde ik via een vroeg chatmedium aan m’n vaste middernachtelijke contact mede dat ik een blog zou beginnen. Waar we toen nog, hier in dat kleine clubje in nederland dat zou kunnen begrijpen wat ik bedoelde, ‘we’ voor plaatsten: een weblog.
‘Zou  je dat nou wel doen?’ werd gevraagd.
Ja, dat zou ik wel doen.
Ik wist alleen nog niet zo goed hoe.

Voordat je een film begint, zelfs docu’s hebben hier mee te maken, dien je een script te kunnen overleggen. Zonder dat is er weinig vertrouwen in welslagen.
Aangezien er nog geen script voor blogs was uitgevonden, begon men gewoon. & Dan maar kijken waar ‘t strandt.
Of anders: hoe ‘t zich perongelukkerwijs voort lijkt te zetten. De formule, script zo men wil, als van een documentaire die de ontwikkelingen volgt & z’n (sub)script daarop aanpast.

Mijn subscript heeft zich behoorlijk aangepast, natuurlijk vooral in die beginfase, & zich ondertussen (misschien wel lang geleden, zou men kunnen zeggen) verankerd in een lofzang van ‘t zelf, specifiek: mijzelf.
Waarbij men dat toevoegsel ‘lof’ waarschijnlijk wel kan schrappen.
Hoewel ik daar tegelijkertijd bij hoor te verzuchten: wie ben ik om dat te bepalen?
Maar dat ‘zelf’ best met hoofdletters geschreven zou kunnen worden, daar zijn we ‘t vast wel over eens.

Zelf, u bent ondertussen wel bekend met deze uitdrukking, ben ik van mening dat ik vooral gepoogd heb dit weblog ‘literair’ te maken.
Aangezien ik geen ander constant onderwerp wist waar ik ook maar enige literaire waarde uit te voorschijn kon toveren dat zich over een langere periode als zodanig zou kunnen doen gelden, dan mijn, ikzelf, ‘t lichaam, m’n afwijkingen, m’n stoelgang & de daar aan voorafgaande eetgewoontes (verschillend van maal tot maal), m’n wanen, m’n verliefdheden & de onvermijdelijke burn-out (om maar enkele terugkerende onderwerpen te noemen), heb ik ‘mezelf’ maar als constante aangehouden. Zodat lezers, óf zoals die in de weblogwereld al snel in de tot wasdom groeiende periode tot bezoekers werden gedevalueerd, wisten wat ze aan mij & m’n Zijperspace zouden hebben.

Ik had me voorgenomen om lang voordat ‘t punt van morgen, m’n 20e verjaardag, zou aanbreken, in een lange reeks, een thematische serie posts van weerspiegeling, bezinning, viering & mogelijk zelfs terugzien op ontwikkeling, als een continue vooraankondiging van ‘t jubileum (niets zo leuk als de voorpret behalve dan een stevige ejaculatie) aan te kleden.
Maar aangezien ik niet wist wat ik daarna moest doen, m’n script was weer eens niet bijtijds af zeg maar, heb ik door uitstel, constante uit- & bij twijfel afstel, besloten om ‘t er op neer te laten komen dat ik de komende 24 uur 12 posts vol ga schrijven.

Ik zie wel wat ‘t toetsenbord daar van kan breien.
Ik heb er alle vertrouwen in, want hij & z’n voorgangers hebben me zelden teleurgesteld.

Laat de woordenvloed in Zijperspace dit tot bewijs hiertoe zijn.

Vingerleed

Ik gebruik ze om mezelf bij elkaar te houden. Waarschijnlijk is dat ook de essentie van ze. Niets verlaat je lichaam tenzij de dijkbreuk onherstelbaar is. De pleister is onze ‘finger in the dike’, hoewel vast geen nederlandse uitvinding.
Ik vermoed duits, vanwege de spelling met ‘ei’. Maar die veronderstelling is bij elkaaar gefantaseerd.

De kartelrandjes van een huis-aan-huiskrantje waren in m’n nagelriem terechtgekomen. Binnen een uur, misschien 2 uur, was die riem roodgloeiend. & De flubberlosse velletjes hadden zich vermenigvuldigd. Waar ik m’n tanden in wilde zetten, m’n te korte nagels voor wilde gebruiken, om mogelijk erger te voorkomen.
Hoewel ik dit eerder heb meegemaakt & zodoende weet dat strijd geen zin heeft. Je kan jezelf er beter aan over geven. Pijn lijden, niet meer vinger zuigen, likken of troosten met teder zachte lippen.
& Toen ‘t uit de hand liep werd me verteld dat die methode ook de enige uitweg was.

Want bij Appie sneed ‘t karton van een 6-pack me akelig in de wijsvinger van de andere hand. Links ditmaal. Niet zo directief als rechts, maar ik blijk ‘m in zo’n geval vaker nodig te hebben dan eerder ervan bewust.
Toevallig moest de zelfhulpkassamedewerker een artikel komen corrigeren.
Ik zei (daar dus directief): ‘Ja, beter dat jij ‘t doet. Hij heeft een snee bij mij veroorzaakt.’
Niet zielig, maar wel duidend dat bloed niet handig was in openbare ruimtes, waar corona weliswaar geen aids is, maar toch snel als een bedreiging wordt gezien. Vreemd bloed vooral. Daar wordt een grens gepasseerd van mogelijke lichaamseigenoverdracht.
Dat laatste wordt alleen nog maar toegestaan in geval van voortplanting of in geval van ‘t doen alsof & de voorbehoedsmiddelen ‘t herstel- of voorwerk zouden moeten doen.
Met regelmatig zuigende mond heb ik toen ingepakt, de in blauw geklede medewerker daarbij niet lastig vallend. Maar aangezien m’n mond steeds minder oorspronkelijk naar speeksel smaakte toch maar haar nog even lastig gevallen bij de servicebalie.
‘Ja, ik dacht zelf al dat je een pleister nodig zou hebben,’ kwam ze me tegemoet.
Ze legde die in bedrijfskleuren gehulde wondbedekking niet bij me om; ‘t was duidelijk dat ik daar zelf verantwoordelijk voor was.
Maar goed, ik had niet anders verwacht, wilde ‘t evengoed toch maar even constateren.

Een dag later was ook die nagelriem rood & bollend. Net als de middelvinger rechts, met evenzo beginnende loszittende velletjes, o zo verleidelijk wachtend op bijt- & rukgedrag mijnerzijds.

Ik heb op internet gekeken. ‘t Bleek een bacterie te zijn. Tuk op verwondingen die zich op de vingers voordoen, waar deze zich toch al in redelijke hoeveelheden bevindt.
Nu mag ik de aangetaste vingers niet meer bevoelen, noch met vingers of lippen (dat voelt zo lekker vertroetelend, waar slechts moeders bovenuit kunnen stijgen). Ze moeten rusten, met rust gelaten worden. Handdoeken na 1 dag vervangen. & Nog wat ander wijs advies.

Ik laat ze eigenwijs gewoon verweken onder een laag pleisters, die wonden & ietwat dik bollende ontstekinkjes. Als je dat laatste tenminste in proportie kan zien. Als ‘t gloeit groeit ‘t in relatie met de rode kleuring minstens 2 keer zo hard. Een mens wordt daar niet bepaald objectief van, ook al is ‘t slechts een milde pijn.
Een afleidende pijn, met een groot gehalte aan sabbelreflex, gelijkend op de duim in de mond van de babyjaren.
Misschien zorgt ‘t met de wonde gepaard gaande gedrag ervoor dat ik jonger word, tijdelijk. Vast niet tot enig voordeel strekkend, maar ik weet nu weer wat ik vroeger zoal met m’n vingers deed. Was ik al lang geleden kwijt geraakt.

Alles wat lang gelee geweest is in Zijperspace, komt vanzelf weer terug.

Puntenslijper

Men moet ‘t niet raar vinden, een bos van liggende pennen. Stiften gemengd, een zeldzame potlood die me aan m’n vader herinnert.
Ze liggen daar rechts voor m’n schouder, een halve meter.
Ik zal ‘t nog steeds eens gaan uitzoeken wat nog schrijft. Een erfenis gedeeltelijk van een happening, verkiezing, m’n vader dus ook, plus werk. ‘t Zijn bijna vergeten herinneringen.
‘t Verlaat me traag.

Evenmin m’n medicijnen, m’n traag ademende neus, zo laat op de dag, ‘t tijdstip dat hun aanwezigheid bevestigt.
Ik ga daar oud mee worden. M’n droge ogen evenzo, waar de druppelflacons voor staan.
& Op de printer de pillen die ik door de dag heen slik, verspreid. Ik had de 15e eeuw niet lang overleefd, denk ik dan soms.

‘t Is een decoratie. Een op- & neergaand landschap. Ze vertellen blijkbaar wat m’n leven momenteel is. Hun heuvels, de toppen van doppen die elke dag van hun pennen of potjes geschroefd worden.
2 Laag deinende toetsenborden om ‘t de wereld te vertellen.
Of eigenlijk 3, als ik de doorgaans vlakke helling van de laptop open. Waar meestal de muziek uit klinkt. Om me stil te houden. Weg te houden. Stijf doen staan van rugrecht, afhankelijk waar ‘t me anders brengt.
‘t Valt me mee, rugwijs; An al een tijdje niet hoeven zien. Haar versleten handen van olie & wrijven, masseren & waarschijnlijk de kou doorstaan als ze de schaatsbaan weer aan kan. Ik zie haar thuis zitten, pogend zich te warmen aan ‘t vergeten van de kilte.

Ik wrijf die van mij. Dan vooral de bovenkant. Heet dat niet de huig? Of geldt dat slechts voor de mondholte?
De bovenkant, die ongemerkte windvleugen opvangt van hier in huis stilstaande wind. De aanrakingen die voorbij gaan, alsof slechts niets meer dan een gedachte. Terwijl de rest van daadwerkelijk niets schijnt te weten.
Een afwezigheid.
Een potlood die ik in m’n vaders handen terug moet geven. De punt afgebroken.

Maar er was altijd een slijper in Zijperspace.

Ochtendkalm

Er moet rust zijn in m’n morgen. De dagelijkse ochtendroutine, van start zogauw ik ‘t bed verlaat, gebiedt me na dat half uur van pillen slikken, thee zetten, brood uit de vriezer, toiletgang plus nog wat onnozelheden, terwijl de dooi heeft ingezet, m’n hoofd te laten beseffen dat-ie daarnet nog horizontaal lag. ‘t Bloed is tot leven gekomen & surft z’n bochten doorheen m’n lichaam, m’n spieren hebben m’n dribbelpas & vingergrepen zich laten welgevallen, maar ‘t overzicht van wat komen gaat heeft kalmte nodig. Nog enkele momenten van niets.
Anders komen er te veel haaststoffen vrij. Dan is ‘t tot de rest van de dag komen gaat slechts marathon lopen van overzicht krijgen van wat nog allemaal gebeuren zal, onder lichte dwang, wanneer de dag iets van gezamenlijk krijgt ipv kluizenaarschap, de ogen in de spiegel hun gelijken bij anderen treffen. Maar dan in buitenlucht, aan de deur voorbijgaand, terwijl de fiets zich achterstevoren naar buiten friemelt (‘t wil eens vanzelf zonder muurschrapen de voordeur bereiken), waarbij ik dermate ingespannen die korte route probeer te overzien, ondertussen niet meer beseffend wat ik ook alweer in de openbaarheid van plan was te gaan doen.

Ik heb dus kalmte nodig, want de opwinding komt straks vanzelf, als ik 100-tallen van gedachten denk & ik onbekende passanten interpreteer aan hun kleren, gestalte, de wind-wapperende jurk desnoods, om er niet beter van te worden, maar omdat ‘t zich allemaal voordoet & dat ontkennen heeft geen zin.
Is al gebeurd voordat de 1e bocht me bereikt.

Geen rondingen derhalve. Slechts een recht voor mij liggend doel.
Thee, ondertussen kijken wat ‘t venster zegt waar de wereld zich momenteel bevindt.
Toilet, boek, thee, ontbijt, thee, toilet, boek.
Een bijna gespiegelde voorbereiding op wat werkelijk komen gaat.

Werkelijkheid vangt aanstonds aan in Zijperspace.

Naast-me-inmiddels-vrouw

Ik ben me er volledig bewust van dat men kijkt.
Er is een uitnodiging uitgegaan vanaf ‘t moment dat ik Zijperspace ben geworden. Dat wil overigens niet zeggen dat ik totaal overzicht heb over wat daarvan de consequenties zijn. Wie mij hoe leest. Verkeerd begrijpt. De interpunctie misinterpreteert. Gebrek aan smileys, plaatjes, interactie, overdadigheid aan ‘ik’.

Ik ben niet volledig. De conversatie die mogelijk kan ontstaan ontbreekt. & Als er een moeilijke zin wordt geschreven, vraagt dat doorgaans om uitleg.
Waar ik dan weer van terugschrik, want wat kan ik laten weten op welke manier & hoe doet ‘t geen pijn bij wie.

Als ik ‘t over seks ga hebben, de liefde of iets nog veel subtielers, dan voel ik me gevangen in ‘t medium. Niemand die mij leest, op een paar mensen die ik bijna allemaal van naam ken (de zoekmachines van vroeger berouw zorgen niet voor doorstroom naar de voorpagina van nu) & ook hun surfgedrag valt hier redelijk te controleren.

Dus naast me zit een vrouw, getrouwd hoor ik zojuist, voor ‘t 1st in coronatijd op stap met vroegere woongenoten.
Ik wil al jaren. Zij misschien ook. Zegt al diezelfde jaren (met onderbrekingen van niet ontmoeten) me even spontaan verbaasd (hé, jij alweer?) als ik (wonen we bij elkaar in de buurt of zo?) gedag.
Maar ik zuig me in haar op. Zie haar naakt. Haar gegroeide buik van minstens 1 kind negerend.
& We hebben wilde seks zoals ik me dat altijd heb voorgesteld dat ‘t niet volgens ‘t boekje moet, terwijl ik nuchter ‘t reeds gedronken bier als excuus voorwend dat ik onbenullig converseer & dat woord niet durf te gebruiken omdat ik dan ontdekt wordt als een man die willend is.

Ik ben ondertussen harststikke blij dat de enige man van haar gezelschap me vraagt of ik ook nog een biertje lust. Ik ben tenslotte hun barman geweest, zo’n beetje van de hele groep van deze reünie, maar daar is nog geen vanzelfsprekendheid mee opgebouwd. Soms ‘t tegengestelde.
Zoals je levensverhaal vertellen sinds ‘t moment dat dat ten einde was. Dat barmanschap.
Ik voel me niet verstoten. Denk weliswaar na over signalen waar ik dat evengoed aan zou kunnen herkennen, maar dring de motor van zojuist gedronken glazen aan om onbelangrijke belangrijke dingen te zeggen tegen de inmiddels getrouwde vrouw met een buik van een inmiddels geboren kind.
Ze is mooi, ze lacht, ik hou van haar accent & van de verhalen die ik over haar heb gehoord.
Behoed mezelf door daarover de mond toe te doen.

Daarnaast zijn we bijna Corona voorbij. Vrouwen waren mij inmiddels vreemd, of andere normale mensen.
Opeens blijken ze nog steeds tieten te hebben.
& Aanverwante artikelen die zinneprikkelend zijn.
In een verleden tijd noemden we dat borsten, we hielden ‘t liefst fatsoenlijk, maar die omgangsvormen, de verzwegen omgangsvormen, terwijl je jezelf ophutst onder invloed van een zondagse middag zoals de vroeger dagen dat doorgaans gewoon waren te doen, die hebben hun macht verloren onder de ziekte van vrijgelaten, eindelijk vrijgelaten zijn.

Thuis schilder ik een kus verdwijnend in een verre diepte van Zijperspace

Knijpsaus

Er moet al veel correspondentie over bestaan. Ik sluit bedreigingen daarbij niet uit, buiten de grofgebekte klachten, naast de verongelijkte, de begripvolle & de bij voorbaat de moed opgevende maar toch een uitlaatklep nodig hebbende. Dat levert sinds de uitvinding van tevoren niet bedacht werk op aan briefopeners, sorteerders, brainstormers, tekstschrijvers, klachtenbeantwoorders, waarbij begripvollen & gerichte tegenaanvallers beiden noodzakelijk bleken te zijn, managers alsook een stelletje noodzakelijke advocaten om de algehele zooi in goede (niet al te veel geld verslindende procedures) banen te leiden.
Daarnaast hebben stomerijen een pietsje meer werk, vuilnisophaaldiensten evenzo, afvalscheiders zien ook nog wel wat voorbij komen, etcetera: de economie wordt draaiende gehouden op een zekere schaal, maar meer dan ‘micro’ mag ‘t waarschijnlijk niet heten. Ondanks ‘t vele leed dat vooral veroorzaakt werd door de tomatenvarianten, wat filmmakers dan weer inventief konden gebruiken bij opnames van shootdowns voorbij ‘t zwartwit-tijdperk van de cinema: goedkoop & ‘levens’-echt.

Ik denk dat men daarom ook dat afsluitstukje onder de dop heeft uitgevonden. Ik weet me goed te herinneren dat ik verbaasd was toen ik voor ‘t 1st helemaal niets uit een mayonaise-tube tevoorschijn kreeg. Dat ik er 5 min over deed vooraleer ik bij de 1e confrontatie met de nieuwe uitvinding de dop er af ging draaien om te kijken hoe dik de substantie van binnen was dat ‘t niet door ‘t gaatje naar buiten wilde spuiten.
Ik was daarbij wel zo verstandig om m’n gezicht voor de zekerheid een ietwat van de schuine kant ten opzichte van de fles te houden. Dit doordat een ervaring in m’n jeugd mij er op gewezen had dat je dit ook moest doen bij de sambalzakjes van de Chinees als die niet spontaan hun inhoud op de loempia wilden lozen. Deze zakjes hadden een groter gat dan 1 vorkpunt nodig, plus een ‘ietwat’ druk ipv ‘knijpendhard’, maar dan bovenal met ‘t gaatje richting bord & niet naar nieuwsgierige ogen vol verwachting wanneeer ‘t vuurwerk zou beginnen.

Al die producenten van saustubes, de knijpvarianten onder hen natuurlijk, zouden een gebruiksaanwijzing verplicht op de verpakking moeten zetten, naast de ook zo noodzakelijke ingrediëntenlijst (waarbij ik zeer blij gemaakt kan worden door de toevoeging van wel of niet lactose of fructose; scheelt hier ten huize ongemakkelijk plotse drang om extra wc-papier in te slaan). Een goede uitleg in div talen (nu die zojuist gearriveerde afghanen ook etenswaren in de nederlandse supermarkt zullen willen kopen, zullen ook zij ‘t wiel van de ketchupspuitbus niet vanzelfsprekend opnieuw spontaan gaan her-uitvinden, om maar een voorbeeld te noemen) over ‘t te verwijderen lipje onder de dop, de mogelijkheid tot een onverwachte sterkere spuitkracht die men bij 1e naïeve aanschouwing niet van deze flessen zou verwachten, gelijkend op die van Tedje van Es die met zijn ejaculatie een brommerrijder van zo’n 100 meter afstand kon doen omvallen.
Maar dan anders, want die laatste persoon laat zich niet makkelijk vertalen naar een jongere generatie, mensen woonachtig in de NL-variant van de biblebelt waar men in die tijd nog geen beeldbuis in huis mocht hebben, of voornoemde nietsvermoedende afghanen die waarschijnlijk ‘t tv-tijdperk alhier niet bewust hebben meegemaakt of anders nog niet zouden kunnen verstaan. De 1e cursus wordt morgen waarschijnlijk pas aangekondigd.

& Een knijpsausflesgebruikopleiding hoort vooralsnog alleen in Zijperspace tot de mogelijkheden, maar alle aspecten komen daarbij aan de orde.

Routinematig

‘Ik kan weer lezen,’ zeg ik.
Vertel vervolgens trots dat ik 1 boek per week weer haal.
Moet ik er nog wel even bij uitleggen dat ik daarvoor evengoed wel kon lezen, maar een maand voor een boek moeilijk haalbaar was.
Poeh, de barman op de plek waar ik vroeger stond is net zo goed onder de indruk. Boeken vervagen, verliezen hun noodzaak, bedenk ik me. Maar hier weet men wie ik ben, mijn naam & mijn jaren worden telkens doorgegeven aan de volgende lichting opvolgers. Een verhaal van mij, daar wordt doorgaans wel naar geluisterd, merkt m’n ijdelheid.
19 Jaar, wordt er tijdens m’n verblijf aan de bar een enkele keer verzucht. Ik doe m’n best ‘t te doen of ‘t niet gehoord is. Anders een perongelukse glimlach die alles zou kunnen rechtvaardigen.

‘Nee, een tijd lang lukte ‘t me niet meer. Terwijl ik 1 of 2 boeken in de week las.’
Dat is m’n vervolg. Om de oude situatie te beschrijven. Ik zit met 2 boeken aan de bovenkant, 1 komt beter in de buurt, maar dan wordt de essentie niet bereikt.
‘t Gaat ongemerkt, die lichte overdrijving, maar maak je verhaal maar eens illustratief genoeg voor andermans verbeelding.
Ik had ‘t net zo goed bij 1 boek kunnen houden, merk ik na uitspraak van de laatste zin. ‘t Is echter beter om de lat voor de niet lezende spijtoptant hoger te leggen. Heeft-ie wat in te halen, kan-ie verder reiken in een mogelijk doel.
Ik praat mezelf veel van m’n gedragingen goed zolang ze niemand pijn doen.

Dus moet ik van mezelf uitleggen hoe ik lees. Dat m’n dag in partjes is ingedeeld & dat er een voornaam deel daarvan gevuld wordt met ‘t verorberen van boeken.
Niet te gedetailleerd; dat van kindsbeen, ‘t lezen van de Kinderbijbel etc, sla ik over. Maar de bank is essentieel. Wel daarbij weglatend hoe ik uiteindelijk daar terecht ben gekomen.
Een verhaal wordt al snel een lange vertelling bij mij. Onvermijdelijke details voor mezelf, groeiende saaiheid denk ik somtijds te kunnen lezen in de ogen van anderen. Als een glazen bol van de waarzegster op de kermis van weleer.

Ik hang mijn hand slap. ‘t Gaat als vanzelf. Een aankondiging waar meteen naar gekeken wordt.
‘Maar laatst had ik dat m’n hand niets meer deed.’
Ik volg de blik om te zien of die wel de goede kant op gaat. Klein hoekje om, langs de bar die de klant scheidt van ‘t tappend personeel. Ik heb daar gewerkt, dus weet hoe de blik zich kan laten leiden.
Denk ik.
Tussen 2 bier die getapt moeten worden vertel ik ‘t relaas. Geen drama, eerder lach om mezelf, hoe ik ‘t voor elkaar had gekregen, dat slappe handje dat ‘t niet meer deed.
‘Gevaarlijke hobby, lezen,’ voeg ik net niet aan ‘t verhaal toe. Dat mogen ze zelf verzinnen.

Voormalige vaste klanten, míjn voormalige vaste klanten, komen even bij me langs. Hoe of ‘t met me gaat. & Die verraderlijke tong vertelt elke keer weer net te veel.
‘Details,’ denk ik opnieuw, ‘zijn voor hen niet interessant als je er te diep in verzandt,’ swingend slingerend tussendoor m’n eigen geratel.
Voor de rest zit ik voornamelijk zwijgend naar alles wat ooit mij tot routineus voor & achteruit denken aanzette. Wanneer iets inschatten, wanneer iets zeggen, corrigeren, uitleggen, glazen halen, spoelen. Ik vermoed een israëliër op z’n 1e bezoek als ik hem zie bestellen, hoor een duitser mompelen zonder z’n taal te verstaan, zie een amerikaan zogenaamd zelfverzekerd schouders recht op de bar afkomen, weet bij terugkomst dat de israëliër opnieuw een Columbus wil.
Routine. Ik ben ‘t mezelf weer kort aan ‘t aanleren.
Verder geen heimwee naar een plek die al te veel veranderd is, alleen maar dorst.

Na 7 bier roep ik mezelf een halt toe & zeg m’n collega’s waar ik nooit mee gewerkt heb gedag, vertrek & maak daar via ‘t terras een rondtour van 20 minuten van. De noodzaak van wc doet me uiteindelijk daadwerkelijk gaan.

De Zijperspace-mode dient weer aangezet.

Antwoordloos

De vragen zonder antwoorden, die zijn vooral favoriet. Niet bekommeren om uitkomst. Neus in de wind om iets op te snuiven, maar tegelijkertijd bang voor een angstaanwekkend dier, maar daar de geur niet van op willen vangen. & Nou ga ik mezelf behoeden ‘t woord angst daar verder bij te gebruiken, zelfs ‘t lichtste vleugje probeer ik daarvan te mijden.
Antwoorden mogen zich aandienen, maar liever beweeg ik mezelf verder in de schemer van twijfel.

Dus de worst pruttelt voort in ‘t vet & ik mag me bekommeren om een slang zonder staart. Zodat ik m’n gemijmer niet zelf hoef te verteren: hoe vaak ik ze ieder afzonderlijk moet keren.
Wanneer is de kans ‘t grootst, bij hoeveel wentelingen, onachtzaam voor zichtbaar resultaat, dat ze straks allemaal net zo bruinig vergaard klaar liggen & ik ze met gerust hart naar binnen kan laten gaan?

Ik kijk ze vertederd aan als ze allengs steeds meer op elkaar beginnen te lijken. Bruinige spikkels, vervagend blond van oorspronkelijk doorzichtige buitenkant. Een overvloed aan zwartkleuring nog altijd niet aanwezig. Bij geen van hen. Ik zit er bovenop, geen onoplettendheid, in ieder geval niet voldoende.
& Ik onderwijl m’n volgende vraag mijmer: ‘Hoe groot is de kans dat de vork, ‘t mes, daadwerkelijk schoon is na onder weliswaar warm wordende ‘hete’ kraan geaaid te zijn door de inmiddels scheef staande haren van de borstel, hoewel ik deze vanochtend vers heb aangeschaft?’

De worstjes worden nog even wakker geschud uit hun langzamerhand behoorlijk overheersende bewusteloosheid. ‘t Vlees was weliswaar allang al dood, maar ‘t leven dat daarbinnen waarschijnlijk nog steeds woedde, waar koelkasten van supermarkten hun woekering moesten verhinderen, vriezers bij mij thuis daarbij ‘t voortgaand proces slechts de korte pauze inlasten, maar hun onvoorspelbaar gedrag, waar antwoordloze vragen mijnerzijds nimmer tegen opgewassen zouden zijn, dat leven ervoor zou kunnen zorgen dat mijn maaginhoud hun bestaan gaan verwoorden vannacht.
Ondanks hun bloot bruin blozende rondingen van zie mij hier glunderen: wij zijn ‘t antwoord waar u op wacht. Geloof in ons, doe uw gebed.
Wij zijn rein, word ons. Gelijkend.

Geduld is ‘t zojuist gepasseerde station.
De vraat slaat toe. & Ik vervolmaak mijzelf met de wijsheid van wat ik slik.

We maken ons op voor een vraagloos stiefkwartiertje in Zijperspace.

P’rongeluk

‘t Schoot me plots te binnen. Hoe ‘t zou zijn. Waar m’n emotie zou zitten & hoe ik ‘t anderen zou vertellen.
Zoals ik vroeger ook dacht dat ik plots te horen zou krijgen dat m’n moeder dood was.
Inderdaad, de gevoelens ervaren. Kijken hoe lang ‘t duurt voor de tranen & waar ze vandaan komen.

Ik voel me dan enigszins hufterig. Over andermans leed, observeren hoe ik zelf van binnen werk.
Probeer ‘t dan meteen goed te praten door mezelf voor te houden dat ‘t werkelijk niet zo is. Ze zijn nog niet dood, immers.
& Dan een denkbeeldig pets op m’n wang, platte hand vol vlak, vanwege ‘t woordje ‘nog’.
Of ik er op zit te wachten. Te wachten tot ík werkelijk word. Niet op andermans dood, maar tot ik weet wat me iets doet.
Dat iets me wat doet.

Evengoed weet ik dat wel. Zoals bibberen bij de dokter. Stotteren bij de Arbo. Haperen bij ‘t UWV.
Geef me officiële instanties & je raakt me op m’n bot. Of ik mezelf.
Inmiddels weet ik niet meer wie de tranen creëert. Traanloos bij ‘t graf van m’n moeder & ermee strooien naar mannen die er niet toe doen.
Misschien was ‘t Tineke, die er bij was om de controle te bewaken, dat ik ‘t mocht laten gaan.

‘t Is inmiddels al even geleden. We hebben ‘t over meer dan een paar maanden. Maar evengoed komen ze zo af & toe weer.
‘t Kan geen kwaad, zeggen ze, zegt men. & Ze zeggen ook dat ‘t goed is.
Maar steeds de angst dat ‘t z’n weerslag zal hebben. De pets van mezelf om een gebrek aan echt. Een gemis aan intentie.
Alleen de plots zit er volop. Ik stapel een hoop perongelukjes & laat ze dan kort de vrije loop. Prop ze onderwijl naar binnen, herbegin m’n zin & hoop op welslagen.

& Dan bedenk ik iemands begrafenis om te weten wie ik ben.

Zijperspace bestaat bij de gratie van leegte, somtijds.