Skriva

Ik kijk een zweedse film & denk: ik wil schrijven. Er moet iets zijn om over te vertellen.
De woorden dansen zoals ik dat geleerd heb toen ik die taal studeerde. Heel stereotiep rijzen gedachten, pogingen op waarmee ik mijn huidige situatie zou kunnen uitleggen, mijn gevoel ook, waarom ik me prettig voel als ik dat springerige van die taal voorbij hoor komen. Dat ’t gaat zingen in mijn hoofd. ’t Gemakkelijker wordt wat ik met me meedraag, wat de last is die op m’n rug hangt.
Bergman, Dagerman, Sundman, schouders die ’t zware gevoel al eerder droegen.

Waar ’t fout ging ook & waarom ik de neiging heb om alles te vergeten. De zinnen probeer samen te smeden, dat lukt nog net, maar wat die woorden tot zinnen, een daaropvolgend verhaal moet samenstellen, waar de cohesie is van wat waar is & de rest misschien verzonnen.
Daar stopt ’t dan soms.
De zin wordt niet afgemaakt.

Maar ’t zweedse laat me niet los. De melancholie, ’t timbre, ’t stilzwijgen, tot ’t niet anders kan dan ontploffen. M’n broers vertellen dat ik niet meer ben wie ik ben. Was, nadat ik gewassen was door de tand des tijds.

Ik heb een hok waar ik woon.
’t Is mijn. Een diep gegraven hole, hol zo u wilt.
Ik herken aan alles dat ik hier ben, dat dit hier ‘mijn’ is. Maar straks niet meer, zo gauw mijn geheugen zich achter mij bevindt. Een repeterend schietgeweer van oplossingen zendend dat alles ok is, zodat ik veilig ben, blijf, zal eindigen.

‘Glöm mig inte,’ zingt de stem van 1 van die 1e actrices die Bergman een hoofdrol bezorgde.
Ze doet nog wat tonen verder, ik zwijmel, denk dat de dingen nu op hun plek vallen, om bij ’t verlaten van de zaal te constateren dat de zon gewoon weer schijnt. & Dat ook die stralen niets oplossen.
Ik ga zweten & ’t wordt niet helder in mijn hoofd. Niet meer.

Ik ben ’t verbrande kind in Zijperspace.

Spekkevers & Bloesemvreters


©Piet de Boer

Waarneming.nl benadrukt dat als je over de Gewone tapijtkever (Anthrenus verbasci) of de Museumkever (Anthrenus museorum) publiceert je gelijk de wetenschappelijke naam dient te vermelden. Dit omdat beide kevers in het verleden aangeduid zijn met dezelfde naam: Museumkever dus.
Dat schiep verwarring vonden de wetenschappers die duidelijkheid rond naamgeving een noodzaak vinden. De beide kevers genieten weliswaar even intens van museumbezoek en waarschijnlijk zijn hun larven moeilijk van elkaar te onderscheiden, zeker als ze dan druk bezig zijn opgezette beesten toe te takelen (lees: op te eten), maar als volwassen kevers lijken ze niet op elkaar.

Regelmatig worden ze dus binnenshuis aangetroffen; dat kan een ramp zijn als dat huis doorgaat voor een museum. Een hele collectie dode beesten kan daardoor verloren gaan. Dat beseft de volwassen tor natuurlijk niet als zij haar eitjes in een aantrekkelijke voedselbron afzet. Natuur stopt niet voorbij de barrières die de mens heeft opgeworpen in de vorm van glazen ramen en stenen muren.
Vroeger deden dit soort kevers het ook wel in menselijke bewoning als er spek aan het plafond te drogen was gehangen. Daar heeft de familie zijn naam Spekkevers aan te danken. Toen waren ze al berucht. De door de mens meest verafschuwde varianten hebben in de loop van de tijd een Nederlandse naam gekregen, zoals de Pelskever, de Huidkever (tegenwoordig aangepast tot Vossenspektor) of de Vogelnestkever.

Die laatste heeft wel wat gemeen met de Gewone tapijtkever (er is ook nog een Australische tapijtkever, vandaar dat ‘Gewone’: deze heeft geen lange reis hoeven maken om in Nederland aan te komen), in die zin dat ze allebei een vogelnestje als verblijfplaats niet zomaar af zullen slaan. Maar blijkbaar heeft de tapijt-variant de neiging om zich aan de mens aan te passen als zij een heerlijke vloerbedekking tegenkomt. Dan moet het wel dezelfde bestanddelen hebben als haar echte voedselvoorkeur: haar en veren.

Je zou zeggen dat taxidermisten, mensen die dode dieren een langer ‘leven’ gunnen door ze op te zetten, een hekel zouden moeten hebben aan alle spekkevers. Maar verrassend genoeg is dat niet altijd zo. Vooral degenen die skeletten opzetten, dus zonder de huid om het dier, zijn afhankelijk van de kleinste details in de bottenstructuur. En dat is juist waar bijvoorbeeld de Zwartbruine spekkever in excelleert. Dan hebben we het over de larve dus.
De volwassen spekkevers zijn zeer vredig. De wetenschappelijke naam van de Gewone tapijtkever geeft dat al aan: verbasci verwijst naar Toortsen, een plantengeslacht uit de helmkruidfamilie. Heb je een dergelijke plant in je Amstelveense tuin staan, dan heb je dus best kans dat je dat schattig Tapijtkevertje daar van de bloesem ziet eten.

Tapijt heeft een voorkeur in Zijperspace boven parket, maar dat is niet om tapijtkevers van voedsel te voorzien, ipv parketkevers.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Vader

Ik ben als m’n vader. Ze zeiden ’t. Waarschijnlijk ook omdat ze gelijkenis zagen.
Tegenwoordig zit mijn haar ook achterover. De brede inhammen. Daarnaast de baard. De grap die alles moet ontspannen.
Maar dat laatste heeft dan weer niets te maken met mijn haar of baard, hoewel soms wel. Olijk ondanks baard. Iets uit de mond laten komen waar snor & baard dat mogelijk kan belemmeren, ’t niet vanzelfsprekend maakt. Prblwups, daar is ’t al gezegd.
& Iedereen om hem heen had een lach. Soms minzaam, anders spontaan vrolijk, wat ze niet hadden verwacht.

Ik ben er mee bezig. Probeer ’t onder denksels te brengen, want woorden zijn inmiddels al meer dan 10 jaar te laat, opgedroogd dacht ik. & Dan ook nog wat Parkinsonjaren daarbij opgeteld.
Ik zie ‘m steeds z’n 1e, wellicht laatste, Parkinsonvisite aan Amsterdam doen. Maar ‘doen’ was toen vooral al aan m’n moeder hangen. Bang dat hij de lijn van rechtuit niet kon volgen, de weg van de spleten tussen tegels.

Hij vergat te praten, hoe dat moest, waar de woorden waren. & Dat begon bij de tegels die hij niet meer lezen kon. Z’n hoofd voorovergebogen, onzeker of de tegelrichels ’t wel goed hadden of de vergissing bij zijn voeten lag.
M’n moeders arm ineengekronkeld zoals toen ze nog maar net de liefde hadden leren kennen. Nu stumperig, ’t vertrouwen volledig, wachtend op een volgend oordeel.

’t Was een mooi beeld. Ondanks stumperig. Een voormalig trotse stoere man vertroeteld door de steun van m’n zorgzame moeder. Ze had ons allen gezoogd.
Je zag ’t. Ik zag ’t. Ze wreef ‘m tijdens de volgende stappen over z’n onderarm, terwijl we voortzetten richting de Dam.
De trein zou hen straks weer richting Den Helder leiden. Ik hoopte m’n moeder even rust.

Een reis door nimmer aflatend, maar toch vergeten Zijperspace.

Naamloos

Ik overzie de dag; de week er gelijk achteraan.
Een agenda was op een gegeven moment noodzakelijk. Niet alleen vanwege de opstapelende vergeetachtigheid die, naarmate ’t groeide, door gaten te veroorzaken m’n overzicht kleiner maakte. Ook om rust te creëren dus. Dat hoofd dat panikeerde als ’t besefte dat er geen onmiddellijke duidelijkheid was: is er nog een plekje voor een afspraak in de nabije tijd?

Mijn browser op zwart, altijd zo min mogelijk wit. Dit tekstveld helaas niet; daar moeten ze nog iets op verzinnen. ’t Enige wat me te doen staat, wat m’n ogen meer rust zou kunnen geven, is een woordenvloed er op los laten.
Maar zinnen zijn een puzzel, zeker als je er geen gewoonte meer in hebt. De woorden zijn er wel, zijn altijd al bij me geweest, vanzelfsprekend gezelschap, maar ze ordenen, ze laten vloeien, daar moet je spieren voor hebben die geregeld worden gebruikt, zodoende soepel zijn. Ze zijn denkbeeldig, maar ’t werkt wel zoals ik ’t hier omschrijf.

Ik ben me aan ’t voorbereiden op een column, een natuurcolumn, over weer een ander soort insect. Ik mijmer wat, heb gister veel bij elkaar gezocht, gelezen, nu is ’t tijd voor ’t herkauwen van dat alles. M’n gedachten schieten links, dan weer rechts, pakken iets op & ik schuif dat vervolgens tussen wat andere data. Soms een woordje kauwend, een zinnetje strelend, mezelf gelijk afvragend of ik dat wel kan onthouden, voor als ’t straks tijd is voor ordening & volgorde.

& Terwijl de minuten een kwartier gaan vormen, half uur even later & ’t dan plots alweer richting 11 uur klokt, laat ik me wederom afleiden door wat ik zo af & toe kwijt ben. & ’t Schrijden van de tijd plus dat wat niet meer vanzelfsprekend in mijn hoofd tevoorschijn wil komen gaat zich vormen tot een opwarmend gevoel in m’n onderbuik. M’n nek kromt zich vanaf m’n schouders traag tot een hangende houding, m’n voeten zoeken onder de stoel elkaars steunende gezelschap, liever niet in een krampachtig schrapzetten om totale verontrusting te voorkomen.
Maar ’t is al gearriveerd in m’n hoofd, neergedaald ’t besef dat de namen m’n hoofd ontvluchten. Vanzelfsprekende ankers van familie & vrienden, oud-collega’s ook, houden nog wel stand, maar een zee van hen die ik ooit gekend heb trekken zich terug alsof ’t eb is & dat zo zal blijven.

Ik heb hun gezichten nog, de woorden waardoor ik ze zou kunnen omschrijven, maar waar is dat waardoor ik ze vast kan pakken & een zin niet meteen half leeg is?

Zijperspace deint op een zee waar slechts de oppervlakte nog zichtbaar lijkt.

Zweetbedekt

Ik ben gaan zitten op de bank 20 meter voor de aanlegplaats van de pont. Overduidelijk dat ik niet zat te wachten tot ik naar de overkant gebracht kon worden.
Hapje brood, slokje bier.

Ik belde Tineke. Informeerde hoe ’t met haar ging. De verschijnselen besproken. Ook hoe ik zelf ooit bij een vriendin ben gaan slapen om elk uur wakker gemaakt te worden. Dat als je niet reageert ’t mis zat.

Maar hoe ’t nu met de vader van Ed zat? Wanneer & wat?
Er zijn zoveel vragen. Je wilt je mond houden, niet te veel belasten, maar daar kwamen de burn-outtranen alweer tevoorschijn in m’n keel. Iets later deden ze mijn zweet bedekken. Minieme mate, maar ’t zout proefde anders dat m’n lippen bereikte.

Ik had 50 km gereden. Nog 30 te gaan. Tijd om na te denken straks, maar wist dat mij slechts de methode restte zo hard mogelijk, zo onnadenkend mogelijk, zo stil, zó ooit thuis te zijn.

‘Ik wil er wel bij aanwezig zijn,’ zei ik.

De boten voeren ondertussen gewoon voorbij. Volgeladen, de 1 groot & lang, de ander middelmatig. Ik telde de seconden hoe lang ’t duurde vooraleer ze voorbij waren gegaan. 17 sec, 21 sec.
& Dan stop je ermee.

Ik zag dat er weer passagiers naar de overkant werden gebracht. De golven waren minder onrustig inmiddels. Ze kwamen veilig aan.
Toen de veerman aan de overkant stond durfde ik weer verder te gaan langs de beschaduwde zijde van ’t kanaal.
Ik deed wat ik mezelf beloofd had. Pijn deed ’t, maar ’t gaf voldoening. M’n lippen proefden anders dat laatste stuk.

We wachten aan de overkant van Zijperspace.

Lostinspees

Ik moet steeds vertellen dat ik vergeetachtig ben. Daarbij probeer ik duidelijk te maken waar dat aan ligt, indien noodzakelijk. Ook indien de verklaring plausibel genoeg is.
Maar als je kijkt naar wat m’n broer zich allemaal herinnert… Duizenden foto’s kan hij herleiden naar de oorsprong, naar ’t verhaal dat erbij hoort. Terwijl ik tast in ’t duister als ik alleen maar een naam hoor.

‘Ton, ken jij Ron Bartholemee nog?’
Waarbij ik me afvraag of hij misschien wel ‘Richard’ heeft gezegd.
‘Hij is dood,’ werd vervolgd.
Een akelige dood, dat kan ik me herinneren dat er gezegd werd. Ook z’n snor stond me meteen bij. Plus ’t strippokeren in ’t jongerencentrum op oudejaarsavond. Misschien wel kerst.
& Richard zei, hij kon ’t niet laten in zijn onderbroek, dat hij er wel een stijve van kreeg nu m’n buurvrouw nog slechts een slipje aan had.

Ik meen me te herinneren dat hij daar later nog sterke verhalen over had. Seks met 1 van de 2 meisjes. Dat kon ik me niet voorstellen. Hoe kon een snormans de voorkeur hebben boven mij, minder oud bovendien, bij alternatieve jongerencentrumvrijwilligers van ontspruitende leeftijd?

Ik vond haar borsten uiteindelijk niet mooi, weet ik me weer te herinneren. Waarbij ik maar in ’t midden laat waar dat aan lag.
Wel: je stelt je zoveel voor. ’t Blaast allemaal op in je hoofd. De behoefte aan seks vertroebelt ’t beeld voordat ’t bloesje weggepokerd is.
Gelogen, bekende Richard (ja, hij heette Richard; nu zeker). Ze liet zich verliezen. Had ze diezelfde nacht nog bekend. Haar vriendin sliep thuis of in de andere kamer.
Ik ondertussen thuis. Ouderlijk huis of misschien woonde ik nog wel samen.

Evengoed denk ik dat ik m’n geheugen aan ’t opschonen ben. Wat waar gebeurd is. Wat nog opgevuld moet worden zodat ’t weer klopt. Dat er een verhaal verschijnt, als een verklaring waarom een snor verkozen werd boven mij.
Nou ja, ik vond haar borsten niet mooi genoeg, toen zij licht voorovergebogen alles verloren had. Giechelend, zoals haar vriendin. & Voor mij had ’t niet gehoeven, hoor, zei ik.
Maar evengoed vond ik ’t wel mooi om ernaar te kijken, net zoals Richard zat te gluren, dat ze verloren had. Hoelang konden we haar nog verliezer laten zijn, dacht ik. Een zalig kerst, of een gelukkig oudjaar. Hoe tijdelijk ook.

Maar eigenlijk was ’t behoorlijk ongemakkelijk om dat beetje schoonheid van haar tepels er vanaf te kijken zonder dat iemand dat zou opvallen.

Een spelletje voor 4 dat niemand vergeten is in Zijperspace of daarbuiten slechts de doden.

Ontmessen

Je kan ze beter een extra functie geven. Zodat ze niet meer stil liggen te zijn, een frustrerend hoopje van functionaliteit van 1 dimensie.
Hier: ‘Ik denk wel aan je.’
& Wrijf m’n duim over ’t heft, als dat ik met Doortje doe in de haren bij de kin als ze ook behoefte aan communicatie heeft anders dan een riem om uitgelaten te worden.

Bij de vork tinkel ik de punten waar ze haar naam aan dankt. Een sprankeltje ochtendglorie waar ze haar zen uit haalt. De glans van haar staal lijkt pardoes weer iets meer straal te dragen.

De USB-lichtjes laat ik nog wat nabranden na ’t lezen van een boek. ’t Is al een eenzaam hoekje dat makkelijk over ’t hoofd kan worden gezien in zo’n 1-persoonshuishouden. Hun lange halzen ontkrommen zich in wat vrolijkere rechtstandigheid die ik er met mijn handen niet in vorm had kunnen buigen. Ze beseffen zelf, bij goed humeur, wat ’t leven draaglijker maakt.

Of ’t boek, dat na lang geleden lezen, op de bovenzijde langzaam ondergesneeuwd raakt van de algehele verstoffing van al dat leeft, de inhoud probeerde dat al te duiden bleek bij ’t spellen van de woorden; ’t boek streel ik tijdelijk zwaartekrachtonderhevigheidvrij.
Wat me meteen doet beseffen dat enkele woordenboeken binnenkort weer een aai verdienen. Op mijn leeftijd worden ze steeds minder ter hand genomen, een gebrek aan koestering dwaalt door de lexicons. Blijkbaar zijn ze inmiddels gaan beseffen dat ook hier online sneller, soms ook vindingrijker is.
Een teder tikje tegen de rug, zodat ’t weer wat rechter trekt.

Ik probeer waar ik bruinigheid zie, als die op de wangen van m’n toen 80-jarige opa, in de vorm van kleine gespreide vlekken, een klein beurtje wrijving toe te dienen. Een stille hoop dat ’t de evengoed onvermijdelijke vergankelijkheid uitstelt.
‘Je mag er nog best zijn, jij monument,’ denk ik ze om beurten toe, elk een eigen moment toebedelend.

& Langzaam kom ik ook in hun sprookjespaleis terecht, waar zij, de dingen, hun eigen naam dragen. Waar ze door hun nachtelijk samenzijn mijn dromen vormen als ik er eigenlijk niet ben. Hoog in de slaper, dicht tegen ’t plafond. Ietwat verheven, dat wel, maar waar ik ze niet in hun werkelijk leven stoor.
Waar ze meer zijn dan waar ik ze voor gebruik. Een ding waardig, met multi mogelijkheid dan waar hun schepper ze voor heeft bedacht.

Ze staan, soms liggen daar. Begeleiden mij & blijven hopelijk wat langer hangen dan degene die de tekst van handtekening voorziet.

Aldus ooit ondertekend, alhier te Zijperspace.

Tussendoorste

We hebben veel doorgesproken, die laatste keer.
Hoe ik er over dacht toen ik er aan begon & in dat opzicht gegroeid was in positiviteit. & Alles wat er verder mee samenhing.
Een rapport kreeg ik voorgelezen, samengevat, met de vraag of ik me er in kon vinden.
Maar ik ben niet zo moeilijk. Hooguit lang van stof. Dat wist ik me te bedenken terwijl ik aan ’t woord was. Dit soort coaches zijn echter voorbereid op de factor saai van hun cliënten. Hoewel ik waarschijnlijk 1 van de tussendoorste ben. Schijnbaar onschuldig tegelijkertijd in m’n eerlijkheid.

Ik wist er een hoop bij te halen. Na weer een anekdote besefte ik me dat futiliteiten er niet toe deden. Dit was de grote samenvatting. & Ik kon haar niet eeuwig tot een glimlach verleiden. Zinloos & vermoeiend richting streven naar een afsluiting.
Geen performance, maar wel bewust van waar de weg toe leidt. Een einde. Geen hulp meer, want ik kan niet stoppen met bier drinken. Dat hadden we afgesproken. Dat hoorde ook bij ’t risico van wat waarneembaar was aan verschijnselen, afwijkingen, verbeteringen & wat dies meer zij.
Handtekening eronder door ja te zeggen na dat voorstel toen.

Maar ik hield ’t niet vol toen de temperatuur te hoog werd in de voorzomerse hitte & m’n keel een halve liter in 5 min achteroversloeg.

Dus ik zei ‘Nee’.
Ik heb ’t niet gehaald.
Achter de schermen werd dat besproken, maar ik was met haar al overeengekomen dat dit zou betekenen dat we onze sessies zouden beëindigen straks.
Nog 2 te gaan. Laten we daar maar van genieten.
Ze was te aardig om ’t niet anders over te laten komen.

Tussen komma’s, aanhalingstekens of alles wat er ondertussen aan de hand was: ’t ging steeds niet goed. Met mij. Vaak wel. Soms niet echt. Die komen zoals men weet ’t hardst aan.
Elke verantwoordelijkheid die op m’n bord viel confronteerde me met mijn gemis aan een 2e hand, een 2e been, een wil te hebben, maar ’t evenwicht te missen. Ik moest alles hinkend, hikkend doen. Lang nadenken, uitstellen & in paniek toch nog tot resultaat komen.
Altijd bang daarop afgerekend te worden. & Zij kon me veel positiviteit toespreken, maar ik bleef ’t kleutertje dat z’n meerdere gevonden had in alle andere kinderen op ’t schoolplein. Ik had ze immers nog maar net leren kennen. Iets als in m’n leven lang.

We sloten af. Een korte samenvatting, mijn eerlijk relaas over bevindingen, bereikte resultaten wederzijds.

& Toen stond ze op. Ze rees hoger dan ik me had voor kunnen stellen, hoewel ik achteraf twijfel of ze daadwerkelijk opgestaan was uit haar stoel. Een brede glimlach, blozende wangen, glanzende ogen, haar handen gespreid aan weerszijden om te duiden wat ze zeggen wou.
‘Maar Ton,’ zei ze, ‘je bent volgens mij een verschrikkelijk toffe kerel.’
Enzovoorts…

Ik ben de rest vergeten. Weet alleen dat ik wat ze zei nog nooit gehoord had. Pijnlijk hard drong dat tot me door, mijn doofheid.

Nou ja, op de fiets herinnerde ik de doldwaze eerlijke woorden van Tijn, vlak voor oversteek naar ’t Vondelpark richting huis. Een arm om m’n schouder weer virtueel aanwezig. Schoonheid tijdens My Morning Jacket.

Always spijt the day after Zijperspace in full glory.

Bel

Er wordt bij me aangebeld.
Middernachts kan je ’t niet noemen. Eerder ’s ochtends vroeg. Meestal zo’n beetje voor de rest van de mensheid uit bed is gerezen. Mijzelf incluis. Tussen schemer & zonsopgang.

Er was een verklaring voor. Poolse arbeiders die hier op ’t rijtje hadden afgesproken maar ’t verkeerde nr hadden doorgekregen. Wellicht dat de nummering in de beide talen anders wordt genoteerd. Daar heb ik me echter nog niet in verdiept.
Maar ’t lampje hielp. Floepte aan bij beweging na installatie. Na 2 à 3 keer ochtendschemeringen floepen leek ’t fenomeen voorbij. Niet meer tussen 5.30 – 6.30 wakker geschud uit mijn podcast die de hele nacht door blijft lopen, mij ondertussen normaliter in vredige slaap sust.

Dat hoofdstuk leek verleden tijd. Podcasts gingen ongestoord verder, mijn slaap daardoor ook.
Hoewel ik evengoed vaak door bleef gaan met denken waarom. Polen leken logisch, maar vorig jaar was ’t patroon anders: ’t seizoen van belletjetrek leek toen korter te duren.

Vertrokken naar Lent begin begin mei. Oppassen op 2 katten plus 2 konijnen. 1 Week, een kort verblijf.
Meteen de 1e nacht ging de bel weer tussen donker & schemering. De volgende ochtend opnieuw.
De huisdiereneigenaren verzonden via de buurtapp een bericht hierover & vervolgens leek ’t voorbij.
Maar ’t is moeilijk om daar geen verband te zien. Al was mijn eigen persoon de enige die de 2 mijlenver verwijderde deurbellen met elkaar leek te verbinden. Er moest immers op zo’n korte tijd toch iets synchroon lopen. Toeval kan, maar als je ’t je leven lang niet meegemaakt hebt & dan plots wel, zat mijn haar dan nog wel ordentelijk? Scheidde ik inmiddels een geur uit die in beide wijken niet te negeren viel?

Inmiddels thuis gekomen, mijn normale bezigheden hervat, mijn kluizenaarschap eveneens dat deels ingegeven wordt door weinig behoefte aan fel zonlicht in huis, waren de vermeende Polen wederom aanwezig. Hoewel ’t natuurlijk te betwijfelen valt dat ze daadwerkelijk uit dat land kwamen. ’t Tijdstip was anders: de harde werkers hadden allang al in de kassen van Aalsmeer moeten zijn toen ik in de gemiste uitzending van Vroege Vogels was beland, ong rond de 3e maal repeat.
Dit was eerder vlak voor schooltijd. Elke keer doordeweeks. Wat na 4 keer & binnen 2 weken leek te stagneren.

Bevrijd.

Bij de 2e oppasbeurt in Lent herbegon ’t echter.
Wakker liggen met ’t idee dat ik me geluiden aan ’t inbeelden was. Toch de tijd controleren: 5.30.
Volgende ochtend: 4.45.
De groepsapp van de huiseigenaren leverde wederom niets op.
‘Pesterijen.’
‘Beter niet druk maken.’
Gelukkig bleef ’t daar ook bij. Nog 1 keer aan ’t eind van de 3 weken, de nacht voor vertrek. Ik zou ze wel verrassen als ik de volgende ochtend om 5.30 met de fiets vertrekklaar voor de deur stond.

Dat werd evengoed een rustig vertrek, een hand- of woordgemeen niet nodig.

Maar ze zijn met me meegereisd. Hoewel ’t lang geduurd heeft voor ze door hadden dat ik weer thuis was. Ben, moet ik zeggen.
’t Begon eergister om 6.30, vanochtend vervolgd door 4.30.
Misschien moet ik m’n ramen aan de voorkant sluiten, dat dat helpt.
Misschien moet ik gaan vertellen waarom ik denk dat ik vreemd ben, dat zij dat denken dat ik dat ben. Zo vreemd als de 1e buurman hier. Die zijn been niet af wilde laten zetten, hoewel dat noodzakelijk was omdat hij te veel gerookt had. Die ik hooguit zag als hij keek hoe ik in de tuin bezig was. Stijf in stoel.

Maar ik ben geen man stijf in stoel. Hooguit een freak met een groene fiets. Zwetende kop.
& Verder doet-ie niets.

Dat zijn echter de ergsten in Zijperspace, bij gebrek aan beter.

Hond

’t Voelt vreemd, die hond niet meer om me heen.
Stilte, die niet meer dezelfde is. Een geruisloos denken, staren: weg. Weten dat je de hele tijd in de gaten gehouden wordt, de veters van je schoenen, zo gauw je 1 van beide (’t zijn er eigenlijk 4) in je hand neemt (bij de 2e schoen weet ze ’t zeker & springt ze van de bank), een lus maakt, een 2e erachteraan, waar zij denkt aan riem.

M’n agenda is nu even anders, tot aanstaande maandag, wanneer ze terugkeert.
Of ik er dan meer van weet, van hoe ik me moet gedragen. Welke geluiden te gebruiken, kenbaar te maken wie ik ben, weten waar zij staat, is, weest.

De bovenbuur, & die van hiernaast, of zij me horen als ik met haar ‘praat’. Want dat is niet meer dan ingebeelde communicatie, zegt mijn brein, als alle zoetsappige emotie weggedruipt is. & Ik ondertussen realistisch wordt dat onze taal, dat wat ons gemeenschappelijk maakt, niet bestaat.
Voelen, strelen, ontklitten van zaden, dat wel. Bij dat laatste een virtuele hap naar m’n handen. Niet meer. Accepteren dat ik er ben, te lief om kwaad te kunnen doen, werkelijk toe te happen.

Ik pak de riem, inmiddels geheel verdwenen, ligt elders waar zij zich nog veiliger voelt, & laat me evengoed leiden naar stappen die ik anders nimmer zet. Naar bankjes in een park waar ik me van nature veilig voel, want steeds dezelfde als zij er is. Waar ik opeens vrij durf te spreken tegen dames die blaadjes van een iep bestuderen. Ik ben een dapper man die weer vrijuit spreekt, bladeren betast, & gecharmeerd word door een lach.
‘Je bent een bomenfreak als je bladeren betast,’ durf ik te zeggen.

Doortje kijkt opeens zelf toe of dit wel goed kan gaan. Ze ligt niet op dat bankje, waar mijn billen daarnet zaten. Maar ze kijkt toe. Is kalm. Kijkt nog eens toe. Snuift gras.
Ik doe een stap terug, mompel ‘bank’, weet dat ik alle verhalen heb verteld die de samenvatting zouden moeten zijn van hier zijn & zeg: ‘Doei.’

Of was ’t ‘Doeg’?
Doortje denkt na over wie ik ben terwijl ik terugloop naar m’n zitplaats.

Er zit een hond steeds dichter bij me in Zijperspace.