Inmiddels 6 vlindervallen aanwezig in Zijperspace, terwijl er licht schijnt op een laken in de achtertuin.
Carla-afscheidgenoot
Ik ben blij dat ik met jou afscheid van Carla heb kunnen nemen. Diverse keren tranen in m’n ogen, maar dat heb jij wss niet gezien omdat ik voor je zat.
Maar daar voelde ik me ook wel lekker bij. Men hoefde mijn tranen niet te zien; ’t was goed zo, niet te veel over je heen laten stromen, maar wel aanwezig.
Blij ook dat ik bij jou was. Dat ik er was & ‘sterk’ genoeg.
Maar evengoed waarschijnlijk geen goede, voor jou benodigde reacties kon geven. & Evengoed tevreden omdat jij mijn onhandigheid, mijn niet met iedereen kunnen communiceren over ’t juiste onderwerp op ’t juiste moment, dat je dat ondertussen accepteert, er mee om kan gaan.
’t Was ondanks alle verdriet een mooie dag. Carla zou me een knuffel hebben gegeven, me ff bij m’n schouders hebben gepakt, heen & weer geschud, 2 keer. That’s all, of iets beter passends bij haar tegen mij, tegen ons in ’t algemeen, gezegd.
Weet je nog van toen haar naam voor ’t 1st door Zijperspace schalde, zeiden wij, knikten wij.
Sommige dieren houden wel van het Antropoceen
In Zijperspace heeft men daar wat minder vertrouwen in.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)
Lichaam
Ik zit daar nog steeds. Een berouwvol lichaam. Spijtvol, hulpeloos, van historie geknepen, een naakte baby, misschien nog klaar & onbevangen hangend voor de druppels uit ’t doopvont. Terwijl ik waarschijnlijk amper mezelf de mogelijkheid heb gegeven m’n kont tegen ’t platte vlak van de tegels te drukken. M’n dunne huid te voelen die doorgaans pukkels laat groeien waar die noeste straattaal van klinkers geen wijken weet. Geen deuk, geen emotie van gelijke bewogenheid ontmoetend als ‘Wat is mij gebeurd?’.
Ik zit daar nog steeds.
Toen mij nog niets meer deed dan de verwondering op ’t laatste moment te moeten uitwijken & dat niet voldoende bleek. Stuurwiel tegen trapper. Waar ’t grootste effect vooral de beweging van m’n armen, handen & lichaam zijwaarts, wegwezen, was. Ik & in ’tzelfde tempo traag maatregelen nemend object, een vrouw erbovenop, pogend, risico-mijdend, te komen tot een hard punt, ’t zat er aan te komen, langzaam naderend vlak van hoe ’t nog niet zou voelen zo hard nogmaals dichterbij komend punt zich uitstrekkend, maar nog steeds hard vlakkend vlak, zo plat, hard, hart.
Boems, boems. Knie, knie, ontmoetend tegel of klinker, onduidelijk wie welk, links, rechts.
Ik heb dat allemaal in me opgenomen, de trage film.
Zo veel indrukken op m’n plaat die juist bezig was overtollige informatie af te vlakken. Zodat de naald niet meer nogmaals zou verspringen.
Maar nu moeten constateren dat ’t ouderwets steeds in dezelfde groef terug zou keren. Als vanzelf.
‘Hips, hier ben ik terug, u weet wel.’
‘Hips, hier ben ik terug, u weet wel.’
‘Hips, hier ben ik terug, u weet wel.’
Draaiend vlak dat om z’n eigen herhaalde waarheid tolt. Des te vaker de meer waar. Omdat ’t me blijkbaar iets duidelijk wil maken. De herhaling, de tegel, ’t links/rechts-onderscheid van knieën & inmiddels geschramde knuisten.
Een begripvolle jongedame. Ze was er ook geweest. De geest die propvol zat & wist dat er dan niet zomaar iets van belevingsvol bovenop past. M’n telefoon overneemt & daarin haar nr plus die van de gebeurtenisgetuige noteert. De verantwoordelijke, die haar fout al aan ’t wegpoetsen is, die slachtofferafhankelijke liefde (‘Mag ik dat zeggen,’ zingt Mart in m’n hoofd, ‘ja, dat mag ik zeggen.’) creëert, boetevrij, onbevlekt.
’t Deed geen pijn, & dat bloed laat geen sporen na. Maar waar mijn te veel al te veel was & dacht eindelijk ruimte voor nieuwe ervaringen te hebben, daar knijpt ’t opnieuw. Knijpt & perst tranen. Schuldig aan volheid die de straat lijkt te willen overladen met verborgen leed, waar dat niets meer is dan een emmer vol, nokkie gevuld, waar wat m’n wangen doet stromen niets meer is dan overtolligheid.
Langzaam weer richting kade wadend. De oever, omkijkend, ’t tranendal overziend. Berustend, wachtend op de hierna te verwachten volgende golf.
Vast minder hoog, wetend de grootste vloed voorbij.
Er wacht eb.
Berustend Zijperspace wacht op wat er na de pauze volgt.
Saus
Ik doe m’n sauspot nog een lik. Geef m’n laatste worst een poging tot vluchten. Want vol is vol; je moet niet er aan toevoegen wat je niet dacht dat er nog zou passen.
& Toch zit de hap er al in. Ook al is/was buik nagenoeg tot proppens toe gevuld.
Zoals ’t vanmiddag ging. Je doet wat, spuit een opmerking, & maakt vervolgens deel. De 3 marketingfases van verder komen zonder te beseffen waar je daadwerkelijk staat. Sociaal marketingfases. Herstelmarketingfases. Om je proberen te doen beseffen dat je bijna genezen bent. Geestelijk bijna evenwichtig: de term ‘erbovenop’ dient zich aan.
Men beroept zich op er zelf in te zullen geloven,
Van dan af concentreren, je afvragen of spontaniteit ’t oplost of ‘mond toe’ de betere keuze is.
Geen struikelende valkuilen, oprispende steenhoge drempels. De opwippende hielen geven een stomp richting inhoud buik. Men weet wel: de golven bieden ’t uitzicht van een op en neer deinende horizon waar de darmen, gewoon getrouw, nog niet in geloven.
Als u niet, die van mij zijn nooit gewend geraakt aan grote afwijkingen van ’t elke-dag-dieet. Indien wel, dan is de wraak als een niet te verwijten naamgever van een storm die ver boven ’t tegengestelde niveau uitstijgt van reeds genoemde, ooit haast vergeten maar verdienstig mens (Corry, Dudley, Eunice of Franklin…) die zich eindelijk plots aan vanzelfsprekende anonimiteit als woest om bijna vergeten leven ontwortelt.
Ik ben daar. Men heeft mij wakker geschud uit m’n 1-ogig bestaan. Nu maakt mijn ontwaken m’n 2 ogen blind. Die kunnen de overwoekerende informatiestroom niet meer eenduidig benoemen. ’t Valt niet in de nieuwe taal te bevatten. Elke zin gedeeld door de helft van z’n inhoud.
De afbrokkelende stenen doen de onnoemlijk hoge toren niet meer tot verbeelding spreken.
Tot aan ’t einde.
Nog slechts 1 woord.
Zijperspace, happend naar adem.
Cursus Lijfloggen, deel 21
Flikker!
Als ik dan voorin zat, eindelijk voorin, met weids uitzicht, overzicht over de weg die nog te gaan was en de vrijheid had om te bepalen waar ik naar keek en wanneer ik de snoepjes voor onderweg uitdeelde aan mijn broers achter me, dan wist ik van balorigheid eigenlijk niet meer wat ik moest doen. Mijn taken waren beperkt. Ik hoefde slechts zo af en toe het lijstje met steden die onze richting over de snelwegen zouden bepalen aan mijn vader voor te lezen, mocht de blauwe verkeersborden voor hem uitspellen en commentaar geven op de te passeren caravans die niet zo evenwichtig en weloverwogen beladen waren als die van ons.
De verkeersweg werd één rechte lijn. Of eigenlijk enkele: de vangrail die wit langs ons voorbij stoof; de electriciteitspalen met er tussenin slap hangende en daardoor op en neer schommelende electriciteitsdraden; de korte streepjes in het midden van de weg verwerden tot een aaneengesloten streep; met tot ver in den einder de auto’s voor ons, als een stoet op weg naar waar wij heen gingen. Alles verwerd tot geen beweging doordat we er zo snel aan voorbij gingen, een continue stroom, waar steeds minder in gebeurde naarmate je er langer naar keek.
Ik sloot mijn ogen.
Het licht dat tot mij kwam, de dingen om me heen, de weg die voorbij ging, het landschap dat zich al verwijderde terwijl het naar ons toe kwam, dat alles werd een flikkering van licht. Het knipperde mijn bewustzijn binnen doordat ik het slechts stelselmatig via mijn ogen tot mij door liet dringen.
Zo is het leven, besefte ik. Niet een aaneengesloten stroom. Wel een opeenvolgend aanbod van losse deeltjes, zo’n verschrikkelijk grote hoeveelheid deeltjes dat je er in één oogopslag geen overzicht van kan krijgen, doordat je de losse onderdelen niet kan onderscheiden. En je zult, ging ik gezeten naast mijn vader in gedachten verder, eerst de afzonderlijke delen moeten kunnen benoemen voordat je het groter geheel zal kunnen bevatten.
Huiswerk: Neem een foto van een zo groot mogelijk gedeelte van je lichaam en doe dat vervolgens vlak voor de volgende aflevering van de cursus weer. Schrijf over wat er in jouw ogen in de tussenliggende tijd veranderd is.
(Deel 0 staat hier, als introductie op wat ik 50 afleveringen lang heb volgehouden te schrijven voor ‘t weblogmagazine about:blank, maar verloren werd gewaand. Dl 1, Dl 3 [daar kan je ook lezen wat er aan de hand is met Dl 2], Dl 4, Dl 5, Dl 6, Dl 7, Dl 8, Dl 9, Dl 10, Dl 11, Dl 12, Dl 13, Dl 14, Dl 15, Dl 16, Dl 17, Dl 18, Dl 19 & Dl 20 zijn reeds herverschenen alhier. De komende tijd zal ik de rest van ‘t materiaal dat ik ondertussen geheel heb teruggevonden alsnog hier gaan publiceren.)
Kam
Een kam in papier gekleed.
Ik dacht: dat papier kan nog wel hergebruikt worden. De rest niet.
Ik moest nadenken hoe ik dat laatste moest ontkrachten. Wie had er nog zo’n mannenkam nodig die als model oorlogen weliswaar had overleefd, maar vanaf ’t hippiedom werd verguisd? De lange haren plukkend die de onstuimigheid moesten verbeelden.
U ziet: ik ben een man. Wat aan de kin groeit kan bovenaan de hersenkwab niet meer gedijen. Al die afvalstoffen, ze hebben slechts 1 uitweg nodig; men kan moeilijk meer verlangen. ’t Is wat ’t lichaam te geven heeft, men moet niet verwachten dat ’t zich overbiedt.
Maar men heeft ’t betaamd om een kam als kerstkado te geven. Geslachtsneutraal. Waar je je vroeger ongemakkelijk voelde als je een stuk zeep mee naar een verder nieuw te bewonen leeg huis moest nemen. Investering voor járen, tenzij de, of: éen vrouw je lichaam & leven in stapte plots.
Er zat nog meer in ’t kerstpakket des verdere levens. Maar ’t is schier onmogelijk dat te verhalen als die kam maar door blijft stampen, stil voor me liggend in isolerend natuurvriendelijk recycle-papier.
Zo kan ’t de eeuwigheid heroveren. Bij gebrek aan (geleidelijk afnemend gebrek aan…) werk hier.
M’n opa mishandelde z’n minuscuul dunne wit-donzige vlas aan gene zijden van ’t hoofd. M’n vader deed dat iets zinvoller vanaf ’t meetpunt hem in vroege jeugd gegeven, een huidvlekje dat meegroeide met zijn haargrens.
Wij zoons dachten nuchter dat z’n hoofdhuid bij gebrek aan vocht zich traag terugtrok tot ’t punt waar de kruin zich centreerde.
Ik zag de ene broer verschilveren, de ander verkalen. Carel ging dood met al z’n krullen & ik groeide een baard die wat mij nog restte aan kalk van de top van m’n lichaam stool.
Ik voel nog ’t strelen, kroelen van menig hand.
’t Kussen onder m’n hoofd, ’t voorovergebogen lichaam teder reikend, aaiend, krulvingerend door m’n haar.
Ik had geen einde in ’tzelfde gebaar, dezelfde beweging kozing nimmer halt houdend moment.
Maar waar zetten jullie je stop? Waar houdt ’t voor jou, waar begint, eindigt, vervluchtigt ’t? Ben ik een zweem van wie ik was & inmiddels ben.
Een nutteloos papieren verpakking die mij grijnzend staart terwijl ik ‘m vraag welk nut zijn inhoud & vanwaar hij zich kado dacht te zijn.
De akkers van Zijperspace worden recht getrokken, tegelijkertijd onvruchtbaar gemaakt.
Uitgesteld
Ik kan beter, ipv geld
dat gevoel dat ik er voor heb
dat moet ik bij je thuis leggen
veilig in een kluis
waar m’n eiland eiland blijft
waar plots bezoek komt & ik ben klaar
waar elk moment fijn is
& een gedachte dat ’t zou kunnen gebeuren
er niet toe deed
tot ’t deed.
Verzonden vanuit Zijperspace.
Neven
’t Was zo’n dag om veel te gaan vergeten van wat later gekoesterd zou gaan worden. ‘Gelukkig waren er nog de foto’s’ zou niet afdoende blijken te zijn, was achteraf makkelijk in de mond te nemen.
Zo vaak was ’t medium ook niet ingezet. Alle neven op een rij. Alle aanwezige dan: er ontbrak er 1 naast degene die al overleden was & die andere telg overzee.
Onze gekke bekken waren nodig, hoewel de Kepels ons daar als altijd de loef afstaken. Wij Zijpen deden vooral de goedbedoelde grijns. Men merkt de schijn daarvan vooral als men de drager van binnen kent.
Niet verkeerd bedoeld overigens; ik weet slechts dat ik in dat geval toch de onverwachte vreemde uit mezelf te voorschijn moet halen.
Maar ze konden ’t goed. Elk sprankje huid sprak boekdelen van onopgesmukte spontaniteit, ook al moest moeders nog te grave gedragen worden. Ze keerden bij aanvang ge-3-en om vanwege de lichaamsruis die hun stoelrug passeerde, waarvan mijn lijf de voorhoede vormde. Een elleboog naar een broer ernaast, een vinger- op vingertik om een dochter heen om tegelijk de komst van de Zijpen te aanschouwen. Verbazing over de staart & baard die zich als blikvanger presenteerde.
‘Ton!’ werd daar nog net in fluisterschreeuw op gereageerd.
Nog altijd in staat om van ’t 1 op ’t andere moment overstag naar totaal iets anders te keren, ook al was op dat moment moeder Gre nog maar kort overleden.
Ze realiseerden ’t zich in dezelfde tel van omkeren, terwijl Jan nog een hand schoof over 1 van hun schouders, & Arjen snel besloot zijn schrijfsel over zijn moeder nog maar een keer te checken. Zijn taak haar voor ’t laatst toe te spreken sloop weer z’n lichaam in.
We zagen foto’s zoals we haar herinnerden, foto’s ook van hoe we haar niet konden herkennen als ze niet in ’t midden van ’t beeld was geplaatst. Opa & Oma kwamen voorbij, een jonge Pa, nog zeer jonge broers & neven, de lengte van de huidige jongste generatie niet halend.
Om ’t te geheugenprinten werd de fotoreeks na elke toespraak herhaald terwijl 1 van haar favoriete nummers werd afgespeeld.
Zo werd m’n hoofd gevoed. Voor- en acheruit, oud herinneren & nieuw er aan vastleggen. ’t Reünieportret, door 1 van haar inmiddels volwassen kleindochters genomen, 7 neven op rij met achtergrond uitvaartcentrum, moet straks vast dienen voor een volgend vaarwel. Onze lach glimmend, soms baldadig schitterende ogen, mooi stel jongens, maar niemand die dan nog zo over ons denkt.
We werden gemaand de laatste slok van ’t vroege bier, de laatste trek van een spaarzame peuk, te nemen.
Tijdens deze tijd, zelfs tussen lockdowns in, was de laatste groet voelend deel van een productieproces, ook al werd slechts een lichaam afgeleverd & wisten we maar al te goed dat alles vanaf nu minder zou worden. De herinneringen vluchtiger, vervlogen als wij, op onze beurt, die niet meer voor ons zien.
Een foto slechts. Namen vergumd uit de persoonsregistratie.
Slechts wat digitaal is rest ons dan nog in Zijperspace.
Selfmade
Er was een tijd dat ik ook de humus zelf maakte. Dat werd een beetje te veel. Om een beetje te kunnen rommelen, in de loop van ’t proces de smaak te kunnen perfectioneren, was ’t noodzakelijk een grote hoeveelheid te maken. Dat leerde al snel de ervaring me. Bovendien had ik dan ook een bakje voor Tineke. & Er bleek daarnaast belangstelling van collega’s. Kwam ik uit de kosten, dat was ook wel een voordeel.
Dat liep dus uit de hand. Want er moest ook een tekst bij. Bij ’t recept. Alleen de ingrediënten oplepelen, dat is iets wat ik niet kan. Er moet een waarom bij. Of hoe ’t zo kwam dat.
Dat is de reden dat de foto van m’n aanstaand ontbijt (als je dat letterlijk neemt duurt die bij mij tot vlak voor ’t avondeten; ik krijg ’t niet in 1 keer in m’n mond gestouwd) ook gezelschap nodig had. Naast ’t beleg uitleg.
De green chilli pickle links; de fabriekshumus rechts; onderop ’t brood.
Laat ik bij die laatste maar beginnen. Rechts heeft bovendien al genoeg aandacht gehad: ik maakte zelf beter & gevarieerder.
Ik kreeg voorschriften. Anderen noemen zoiets een dieet. Ik beschouw ’t meer als een aanpassing aan m’n dagelijks leefpatroon. Ter meerdere glorie van mezelf & de daaraan gepaard gaande mate van leefcomfort.
Stel bij dat laatste zoiets als buikrommel voor, enige vorm van noodzakelijke petomanie (indien mogelijk zonder omstanders) & regelmatig gezelschap van een toiletpot. Maar dan vooral bij een zekere verandering in eetgewoontes liefst iets minder van dat alles tot gevolg.
Vandaar dat ik, naar voorbeeld van Tineke, besloot m’n eigen brood te gaan bakken. Eeuwigdurend. Zolang m’n lichaam dat aan zou kunnen in ieder geval, er vanuit gaande dat de verzorgsters in ’t bejaardentehuis van de toekomst daar geen gewoonte van zullen willen maken.
Gezond, met diëtistvoorschrift spelt, luchtigheid zemelen, uitgestelde aftakelingsingrediënt walnoot & een verdere verdieping van smaak middels een bepaalde hoeveelheid gebrand graan.
Op een gegeven moment in ’t niet al te verre verleden, maar toch enige jaren terug, zag ik een groen goedje in blik bij m’n favoriete toko in ’t schap staan. ’t Deed me denken aan m’n jaarlijkse deelname aan de ‘staff’ van een engels bierfestival, waarbij de slotavond opgevrolijkt werd door een barbecue voor de vrijwilligers, gelardeerd met restanten bier die niet meer goed op smaak was. Plus een keur aan potten pickles van Pataks, die toen nog nagenoeg onmogelijk in Amsterdam verkrijgbaar waren.
De engelsen wisten daar wel weg mee: door de pickles kon je vaak ’t vlees op je buurmans bord niet meer ontwaren. & Zo wilde ik voortaan ook gaan leven.
Was er niet die dame die op enig moment in m’n leven verscheen & me voorschriften, weliswaar vrijwillig op te volgen, oplegde.
Vanaf die gedenkwaardige mijlpaal in m’n leven bevatte alleen ’t potje Green Chilli Pickle van alle verkrijgbare Pataksvarianten geen fouten in de ingrediëntenlijst.
Toen kwam Corona in m’n leven. Eigenlijk hoor ik daar Covid19 te schrijven, maar ik pas me in deze aan aan de hedendaagse gezelschapstaal, ook al krijg ik altijd een dode-mussensmaak in m’n mond bij ’t uitspreken van dat merk bier.
De Pataksfabriek bleek geen chinese groene pepers te kunnen krijgen, werd mij tijdens een conversatie van mondmasker naar mondmasker verteld door een tokomedewerker. Dat kwam door Covidgerelateerde exportverboden.
Dus heb ik thuis m’n beeldscherm aangezet & filmpjes van over de hele wereld zitten bekijken over hoe je dat goedje zelf kon maken. De meeste daarvan onverstaanbaar in een on-europese taal, maar waren wel ingrediëntondertiteld in ’t engels.
Zodoende. Er staat voor de 3e maal een pan gevuld met m’n eigen interpretatie van wat die van oorsprong hindi mensen me voorgekauwd hebben. Dit keer niet té heet. Wel te zout. Maar juist dat doet ’t goed met m’n niet al te veel bepekeld brood.
Over 3 à 4 maanden ga ik weer aan de slag & zal ’t resultaat net zo onregelmatig in seriekwaliteit blijken als voorgaande versies & de diversiteit aan de Youtube-keukeninfluencers van hindi makelij.
Bij wijze van uitzondering is Zijperspace ditmaal visueel opgekleurd, maar dat ’t vooral geen gewoonte mag worden.