Tepelvocht

Kiwi is van mij afhankelijk. Aandacht van de reeds langer aanwezige katten hoeft ze niet te verwachten. Zo zijn katten niet, zeker niet als ‘t niet de natuurlijke ouders zijn.
Bovendien tonen die 2 al geduld. In beperkte mate, zeker als we ‘t over Snoet gaan hebben, maar verder doen katten ‘t gewoon niet: geduld hebben of aanhankelijkheid tonen op volwassen leeftijd als ‘t niet voor eigen gewin zou zijn.

Dat zegt de niet-katliefhebbende mens in mij. Die tegelijk wel een beetje te doen heeft met de kreten van aandachtvragen van Kiwi.
Die dan natuurlijk vooral gericht zijn op mij, al moeten we ‘t geluid dan vooral vertalen naar ronken of spinnen. Ik ben haar plaatsvervangende soortgenoot. Misschien haar plaatsvervangende moeder.
Hoewel ik ook aan dat laatste twijfel, want ik ruik doorgaans niet zo poezerig. Met bovendien een geringe dosis vrouwelijke hormonen.

Maar Kiwi doet haar best mij poezerig te laten ruiken. Ze bespringt me, ze bijt me, ze zet haar nagels in m’n huid (heus, ‘t doet allemaal niet al te zeer, tenzij ik er van schrik), zodat ze nu een reden heeft om me plaatsvervangende moeder te noemen.
& Met dat instinct, de moederzoekende met sporen van haar eigen reuk over mijn lichaam verspreid, heeft zij mijn tepel gevonden. Dwars door mijn T-shirt heen.

Ik had ‘t pas door toen ‘t te laat was: haar pootjes met elk bijbehorende 5 nagels begonnen zich te spannen, te ontspannen, uit te strekken, in te trekken, etcetera, terwijl haar mond zuigende bewegingen maakte.
Ik had dat overigens te laat door. Was druk bezig met een boek. Zoals je doet als je op vakantie bent, ook al is ‘t dan een oppasverblijfplaats (met 3 katten plus 2 konijnen), waar geen huur voor betaald hoeft te worden. Verandert niets aan ‘t concept ‘vakantie’, toch?

Maar toen ik enigszins afgeleid was door wéér die nagels in die toch ook bij mannen enigszins gevoelige zone, toch even naar beneden keek, ietwat lager dan de horizon van met letters gevulde boek, bemerkte ik dat mijn tot matige proporties geschapen tepel aan rechterzijde (kijkers links), als ik ‘t vergelijk met de vrouwen die ik zoal meegemaakt heb met naakt torso redelijk klein geschapen genoemd kan worden, doorschijnend nat omgeven was door een zuigvlek op mijn shirt.

Toen heb ik dat kleinood met 1 hand weggesmeten. Nou moest ze ophouden met haar adoraties. Ik moest ook een normaal leven kunnen leiden op dit vakantieadres, gespeend van zuigvlekken die me nog meer van straat zouden houden.

‘t Is al nat genoeg in ‘t buiten van deze tijdelijke Zijperspace.

Coachtalk

Ze zei me dat ik dat dan maar eens moest proberen.
Ik knikte amechtig, vertwijfeld, niet krachtig. Maar was vooral druk doende alles te onderdrukken dat de vorige keer bij ‘tzelfde onderwerp boven was gekomen.

Kort & goed: dat onderwerp is dít! Waar men nu naar kijkt, wat geschreven staat, & niet verloren mag gaan. Dat ‘t onherroepelijke definitief grenzeloos lang blijft. ‘t Onoverzichtelijke in mijn hoofd geordend wordt, op wat voor discutabele manier dan ook, als er maar een vorm komt, ergens ingegoten wordt & substantie krijgt.

– Hoe of ik dat dan zou doen…
– Er een vorm aan geven, een onderwerp.
– Mensen die je ontmoet… Gesprekken die je hebt…
& Nog wat meer stimulans mij te laten antwoorden, antwoorden te vinden.

Ik zei dat ik niet kon navertellen wat ik had meegemaakt, conversaties van mensen, mijzelf incluis, kon citeren. Dat ik er achter was gekomen dat mijn geheugen niet op die manier werkte, hoe graag ik ‘t ook wilde.
& Ondertussen kwam de conversatie terug na een avondje Kolonisten met mijn collega’s. Hoe ik Fret uitlegde hoe een slipje werkte dat lusjes als een tanga had. Waarom ik ‘t toen wel had gekund.
Ik liet dat achterwege. Weer uitweiden, verhalen lang maken, weg van de essentie.

Ik zei dat ik bij onbenulligheden moest beginnen. Wat me overkwam, waar ik me mee bezig hield.
Niets bijzonders. Dat niets bijzonders vanzelf zichzelf zou ontstijgen. Als je jezelf maar blijft herhalen & daar variatie in probeert aan te brengen. Niet te groot, noch klein, maar m’n denkende typevingers weer moest trainen in ‘t onverwachte, in de hoek om lopen, de trap op gaan, een slechts voor blinden zienbare glimlach tonen.

Dat alles zei ik niet. Niet zo.
Maar m’n coach lachte haar lach van begrip. Dat moest ik dan maar doen.

Ziedaar, dit is Zijperspace, waar men toch al niet meer weet welke woorden zijn gezegd.

Colditz

Ik weiger structureel Nijmegen te zeggen, hoewel er een stijgende lijn zit in ‘t gebruik van de naam van de stad. Uit angst dat men mij niet begrijpt. Dat kruipt soms in de kleine dingen. & Ik verlies mijzelf soms in me verbeelden misschien wel te weten wat andere mensen denken, weten of op prijs stellen. Wat er uiteindelijk toe leidt dat ik me conformeer.

3 Weken zit ik hier. 3 Poezen, 2 konijnen.
De laatsten doen momenteel de gevangenen in Colditz na. Tenminste, die de mislukte ontsnapping via een tunnel probeerden. Ik heb de overtuiging dat ‘t de konijnen hier in Lent ook niet gaat lukken. Ik zie immers wat ze aan ‘t doen zijn. Ze doen wel stiekem, maar dat komt allerminst overtuigend over. Ook gezien de grote hoeveelheden zand waar hun verblijf ondertussen mee is opgehoogd.

Van de 3 poezen is er 1tje nog heel jong. De naam Kiwi past ook wel bij haar. Niet omdat ze er groen & fruitig uitziet (de mogelijkheid dat de normale bewoners daarom voor deze naam hebben gekozen komt me plots heel plausibel voor), maar meer omdat ‘t gevoelsmatig iets springerigs & onverwachts voor mij heeft. Woorden, namen, kunnen soms iets anders uitstralen dan waar ze oorspronkelijk voor bedoeld zijn.

Kiwi heeft dat. Ze wil bijvoorbeeld weg uit dit huis. Kijken wat de grotere wereld is waar haar 2 soortgenoten zo veel mogelijk in verblijven. Hier, in dit huis, doen ze niets anders dan eten & slapen. Maar zelfs dat proberen ze zoveel mogelijk buitenshuis te doen.
Des te meer ‘t me lukt om ze superplus voedselrijk katteneten te voeren, des te meer vogels ik hier waarschijnlijk in de buurt zal horen kwetteren.

Toch wil Kiwi ooit worden zoals zij. Ze zit nu op de smalle rugleuning van een stoel te staren naar ‘t grote hemelsblauwe luchtrijk gat dat boven ‘t schot schijnt in een poging haar te verleiden tot een leven dat ik nog niet wil laten.

Ik doe ondertussen een plantenspuit na, heb ik gister de normale bewoners laten weten. Niet erbij verteld dat dit dient om haar af te leiden van mijn dure veters in kwaliteitswandelschoenen, haar rondbanjeren over de eettafel waar ze alles interessant vindt ruiken, haar te behoeden van giftige planten & bovenal haar te weerhouden van een verder groeiend verlangen ‘t ‘buiten’ te verheerlijken. Dat gat boven ‘t schot (dat doorgang aan de grote katten geeft & haar gevangen houdt), die blauwe buitenlucht dat daarmee interessant schijnt, waar plots iets eetbaars voorbij zou kunnen vliegen, waar ze nu gelukkig nog geen weet van heeft.

Al boeken lezend wieg ik haar op m’n deinende borst straks met mijn ademhaling wel weer in slaap.

Voor de rest niets slaapverwekkends in Zijperspace.

De Roofvliegen van het insectenluchtruim


Foto: Piet de Boer

De vroege Roofvlieg was de mens ver vooruit toen hij misschien wel zo’n 120 miljoen jaar geleden de uitkijktoren uitvond. Het in Brazilië gevonden fossiele exemplaar bezat al veel van de kenmerken van de huidige vertegenwoordigers en had derhalve wel een goed uitzicht nodig om zijn maaltijd in de omgeving bij elkaar te vangen. Maar zijn nazaten, vooral diegenen die zich niet gingen specialiseren in de overzichtelijke zandgronden, hadden nog wel miljoenen jaren geduld nodig om van de schouders van mensachtigen te kunnen profiteren bij het scannen op prooien in de omgeving.

Niet dat deze insecten zich daar bewust van zijn: ze vinden zo’n boven het landschap rechtopstaand uitstekende gestalte, doodgemoedereerd druk bezig om in deze tijd van het jaar in de hitte een zonnescherm in het hete Amsterdamse Bos (de enige plek in de buurt van Amstelveen om enkele soorten te kunnen spotten) op te zetten, gewoon vanzelfsprekend handig om overzicht te krijgen over welke lekkere hapjes het niet kunnen laten in zijn nabijheid te gaan bewegen. Gewoon laten zitten die Roofvlieg, mocht het je tenminste opvallen in zo’n situatie: zo’n vlieg doet geen mens kwaad (hooguit als je hem bedreigt en mogelijk lastig gaat vallen kan het uitlopen in een akelig scherpe steek). Terwijl het beestje daar zit, vol in de zon, laadt het zich op en krijgt weer genoeg energie om een volgende vlucht te ondernemen als er een vlieg de euvele moed heeft te gaan bewegen. De onnozelaar kan in die actie plots onderbroken worden doordat de Roofvlieg het met een zekere accuratesse en timing uit de lucht plukt.

Ze houden van deze tijd van het jaar. Heet, en dan liefst nog wat heter op zonovergoten vlaktes. Vandaar dat veel soorten zich hebben gespecialiseerd in zandvlaktes. Dan hebben ze weliswaar lage oneffenheden als graspolletjes, takken of koeienvlaaien als uitzichtpost tot hun beschikking, maar weinig schaduw levert extra veel zonne-energie op. Enkele soorten gedragen zich als moderne versies van zonnepanelen: ze kantelen hun lichaam met de stand van de zon mee. Ook met die innovatie was de mens rijkelijk laat.

Roofvliegen zijn de piraten van het insectenluchtruim, waarbij het vrouwtje er ook niet onderuit komt een baard te moeten dragen. En waar je bij een zeerover een stereotiepe pijp zou verwachten, zit bij de Roofvlieg zijn steeksnuit. Daar zuigt het zijn slachtoffers helemaal mee leeg. Waarna een volgende sessie wachten volgt op zijn uitkijkpost hoog in de nok van misschien wel een onbenullig mens.

Altijd een zwak voor Roodbaard gehad in Zijperspace.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Beddenpislikeur

Sinds 1906 is de Paardenbloem een waardeloze plant. Dat is te danken aan Hendrik Heukels, die bekend staat als de man achter de Beknopte en de Geïllustreerde Flora voor Nederland. Toen hij bezig was een boek met Nederlandse plantennamen samen te stellen moest hij uit de overdonderende hoeveelheid aan benamingen een ‘officiële’ kiezen. Daarbij koos hij om deze in Nederland wijdverbreide plant gelijk te stellen met ‘Paarden’kastanje: ‘niet eetbaar’.
Blijkbaar had hij de benaming Molsla overgeslagen, verwijzend naar de geelgekleurde bladeren die men onder molshopen kon vinden en goed, want niet té bitter, eetbaar bleken. Maar goed, dat was armenvoer en wellicht werd van deze maaltijd niet gebruik gemaakt als men rijk en geletterd was. Ook in Leningrad werd tijdens de Tweede Wereldoorlog de Paardenbloem ingezet om bij gebrek aan groenten het vitaminetekort te bestrijden.
Men zou kort door de bocht kunnen zeggen: de Paardenbloem heeft er gedurende de eeuwen voor gezorgd dat armoe kon blijven bestaan en dat er tegenwoordig nog steeds veel Russen zijn. Wat betreft vitaminen scoort Paardenbloem anderhalve keer zo hoog als de nummer twee op de vitamine-A-topscorelijst van groenten.

Maar aangezien we in Nederland over het algemeen rijk genoeg zijn, kunnen we net zo goed minder gezonde dingen doen met deze plant. Wat zou je zeggen van het maken van koffie (die er niet als koffie uitziet, maar wel lekker naar noten kan smaken) door de wortel te drogen, te roosteren en vervolgens te vermalen. Dan zal men wel tot de herfst geduld moeten betrachten met het opgraven ervan en tegen die tijd is men dit verhaal alweer kwijtgeraakt in de krantenbak.
Het maken van bier met behulp van de bloemen is veel gedaan in Engeland (Dandelion Stout) en in België werd de microbrouwerij Fantôme onder liefhebbers beroemd door zijn jaarlijkse Pissenlit (Frans voor ‘beddenpisser’ oftewel: Paardenbloem). Ook dit is echter niet iets om thuis in Amstelveen te doen.
Mocht men echter nog een veldje dat welig tiert met Paardenbloem weten te liggen, schaf dan twee vrienden en twee lege flessen plus één fles wodka aan. Schenk in elke fles een gelijke hoeveelheid van de drank en vul de rest op met de bloemen. Zo min mogelijk groen: dat maakt het bitterder. Als bij het bloemenproppen op een gegeven moment het vocht de fles uit wil draait men de dop er op. Vervolgens thuis de fles goed schudden en donker wegzetten. Eventueel kan men ook nog wat sinaasappelschil toevoegen, maar de daadwerkelijke afwerking vindt plaats na twee weken als de smaak van de bloem de wodka in is getrokken: zeef de bloemen er uit en voeg zo’n 100 gram suiker toe en roer tot de suiker is opgenomen.
Nodig vervolgens uw vrienden weer uit voor een gezellig avondje Beddenpislikeur.

Als ze maar niet komen pissen in Zijperspace.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Dennenprocessierups

Ondertussen weet heel Nederland wel dat brandharen van vlinders niet bepaald iets is om naar uit te kijken. Menigeen heeft inmiddels kennis gemaakt met de jeuk die de Eikenprocessierups daarmee kan veroorzaken. Om nog maar niet te spreken over andere overlast, zoals bijvoorbeeld ademhalingsproblemen, die een gevolg van die haren kunnen zijn.
En dan is de Dennenprocessierups ook nog in de aantocht: die nadert ondertussen de grens tussen Frankrijk en België. Met nog meer haartjes (miljoenen!) op z’n rupsenhuid een nog jeukender vooruitzicht dan de eikenversie.
En dat zijn niet de enige brandhaardragende rupsen in Nederland.

Van de Bastaardsatijnrups valt echter in Amstelveen niet veel te vrezen. Veel van de jeuk veroorzaakt door deze vlinderlarve ziet men vooral in de omgeving waar duindoorn groeit. Dat plantje, die men veelvuldig aan de kuststreek kan vinden, schijnt deze rups lekker te vinden tot het moment dat hij besluit zijn vleugels uit te slaan. En tijdens die tocht richting volwassenheid, weg van zijn oude stek, vindt de ontmoeting met badgasten plaats met niet alleen door zon gebrande huiden tot gevolg.
Dan is er ook nog de Plakker, die vooral van loofbomen en struiken houdt. Ook van deze vlinder zouden de rupsharen jeuk kunnen veroorzaken, maar dat zou nog best mee kunnen vallen, want dit komt zelden in het nieuws. Hooguit wanneer mensen de rups verwarren met de Eikenprocessierups.

Recent is een natuurlijke vijand van drie van bovenstaande vlinders (plus de net in Limburg gearriveerde Bruingemarmerde stinkwants) ontdekt in eitjes van een Eikenprocessierups: het kleine bronswespje Anastatus bifasciatus, helaas nog zonder Nederlandse naam. Daarbij is geconstateerd dat het alleen maar om mannetjes van deze ei-parasiet ging. Aangezien mannetjes minder groot zijn dan vrouwtjes van deze soort, wordt vermoed dat vrouwtjes van deze wesp alleen geboren worden uit geparasiteerde eitjes van de Bruingemarmerde stinkwants dan wel de Plakker.
De hoop voor Amstelveen is dus dat de in het zuiden des lands wonende Plakker net als de Bruingemarmerde stinkwants langzaamaan richting Noorden trekt. Daarbij worden deze plus dat kleine bronswespje waarschijnlijk vergezeld van de Dennenprocessierups die net als de Eikenprocessierups kan zorgen voor de kleine bronswespmannetjes. En vervolgens kunnen die mannetjes de vrouwtjes bevruchten die uit de Plakker- dan wantseitjes tevoorschijn komen.

Een ingewikkeld verhaal wellicht, met vier verschillende organismen die op trektocht naar het Noorden zijn, maar misschien dat men er minder jeuk van krijgt nu men weet hoe dat hopelijk bestreden gaat worden door kleine helden en heldinnen uit het zuiden.

In Zijperspace begint ‘t al te kriebelen bij ‘t gebruik van ‘t woord jeuk.

(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Daslook- of Look-zonder-looktapenade?

Wil men weten waar een belangrijk ingrediënt te vinden is voor het bereiden van tapenade met zelf geplukte daslook, dan zou men heel simpel kunnen kijken waar twee verschillende zweefvliegen in Nederland worden waargenomen. Het zijn beiden zogenaamde ‘Gitjes’, kleine zweefvliegen die voor hun voortplanting afhankelijk zijn van dezelfde plant. De ene, het Vroegste gitje, verraadt wel heel gemakkelijk de groeiplaats van de plant, op loopafstand van Amstelveen: in het Amsterdamse Bos, waar de officieel in Nederland nog steeds zeldzame Daslook op veel plaatsen welig tiert.
Je zal het Vroegste gitje niet makkelijk op de plant zelf vinden, tenzij je het voedselspoor van de larve in het blad aantreft: witte vlekken op/in verder groene bladeren. Dat gaat er meteen minder smakelijk uitzien.

De andere zweefvlieg, het Daslookgitje, wordt verder weg van Amstelveen waargenomen en deze larve geeft de voorkeur aan de wortel van de plant. Dat is de reden waarom deze zweefvlieg in net wat warmere tijden actief is: het blad is rond die tijd namelijk al aan het verwelken. Maar als je op Waarneming.nl een kaartje tevoorschijn haalt van haar verspreiding weet je evengoed waar de plant groeit.

In Duitsland kan je Daslookbladeren in winkels kopen, in Nederland kan je niet anders dan plukken wil je lekkere daslooktapenade bereiden. Naast een goede mixer heb je dan ook nog wat op laag vuur bruinig gebakken pijnboompitten (kan je ook vervangen door bijvoorbeeld walnoten) nodig, wat olijven en een beetje zout en peper. Maar laat de knoflook vooral zitten: de bladeren hebben genoeg lookgehalte.
Maar, en dit is een hele grote ‘MAAR’, dit kan je beter niet in deze tijd van het jaar doen, ook al ziet de Daslook er nog zo verleidelijk uit met haar prachtig witglanzende bloemen. Zo gauw de plant namelijk gaat bloeien worden de bladeren giftig en dat kan vervelende gevoelens in de darmen veroorzaken met bijbehorende langdurige stoelgang.
Nee, dan kan je beter voor de plant Look-zonder-look kiezen. De naam zegt het al: het mag dan wel naar knoflook ruiken, maar dat zit er niet in. Het groeit ondertussen volop, vaak langs de kant van paden en wegen in de buurt van Hondsdraf en Gewoon nagelkruid. Pluk niet te veel bladeren van één plant, maar van gezond ogende planten 1 of 2, zodat ze jouw lekkere trek kunnen overleven. Voeg voor de smaak ditmaal wél knoflook toe, bij gebrek aan de veel zeldzamere look van de Das.
En voor het consumeren nog even een gebedje voor de nog zeldzamere twee Gitjes.

De voorraad is ondertussen alweer lang op in Zijperspace.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)

Drempel

Ik ben bezig de keuken te betreden, geheel in gedachten met mijn doel, & heb bij 1 plus een kwart (een ‘¼’ zou ik dat ‘t liefste schrijven schiet mij een moment later te binnen; wel… beter gezegd 2, misschien wel 3 momenten erna komt de realiteit van m’n gedachtenstroom mij te binnen) ontwakend realiteitszin door dat ik bezig was te onderzoeken hoe lang ‘t duurt voordat ik er nou eindelijk eens gewend zou zijn dat ik de lichtknop voor de aanfloep van de tl zou kunnen gebruiken om mij te distantiëren van een 3-dimensionale braille-loop.
Dat laatste: alles aflezen uit wat je weliswaar niet kan zien, maar wel met de rest van de zintuigen kan ervaren om te weten waar je bent & wat & waar ‘t hoe ligt in welke geestelijke toestand dan ook, al dan niet in woord uit te drukken beschrijvingen.

Dat is genoeg verantwoording ter verdedeging van een mogelijk zelf ingebouwde valkuil.

Om de leesbaarheid dus wat te vergroten: 1½e stap dus & voor ik me realiseerde dat ik, wellicht onbewust, aan ‘t bijhouden was dat ik moest wennen aan de lichtknop die weer een helder zicht in de keuken kon veroorzaken.
De dag na de installatie van een minstens 20 jaar op zich laten wachtende vervanging van de lamp beweerde ik al stoer dat ik wel even moest wennen, maar aan ‘t eind van de avond er gelukkig, schijnbaar routineus, aan gewend was geraakt.
De volgende dag wist ik dat ik een oude conservatieve eikel was geworden die zich met dogma’s, routine’s & nog een 3e reden (want als je iets zegt kan je dat beter in een trio oplepelen, als voor de luisteraar of lezer goedbedoelde & aandachttrekkende stijlvorm & tegelijkertijd een handreiking om de aandacht makkelijker vast te houden) mezelf had proberen te overtuigen dat ik nog net zo jong was van geest als…
Ach, men weet wel.

De volgende dag moest ik weer bij nul beginnen.
Ik dacht bij die opfloepende (hoor de echo van een eerder gebruikt woord) gedachte nog: dat aantal had ik liefst als ‘0’ geschreven, maar van dat streven uit mijn (schijnbare) jeugd snapt momenteel toch niemand iets. Want de jeugd is oud geworden & vindt vousvoyeren hun allerliefste hobby om voor mij onbegrijpelijke redenen.
Ik was inmiddels alweer vergeten dat om de hoek van de keukendeur een knop zat die zijn oude functie aan ‘t heruitoefenen was. Mijn onderzoek dat ik gelijk daarmee had ingesteld incluis. Dat duurde tot halverwege mijn keuken.

Ziedaar ‘t 1e onderzoeksresultaat. Aan ‘t eind van de dag aangevuld met een continue balkendiagram met slechts een enkele uitzondering omhoog & na 3 bier des avonds plots een uitzonderlijk dipje toen mijn dorst zo groot was voor nog een 4e dat de balk slechts de drempel van de keukendeur wist te vinden, maar zich daardoor niet liet weergeven in mijn denkbeeldige balkenstatistiek.

Dit is inmiddels al iets meer dan 2 weken geleden. Wilt u op de hoogte blijven van verdere ondervindingen, gelardeerd met aannemelijke conclusies van iemand die tijdens de studie een semesteruitstapje met daarbij een stukje verplichte psychologiestatistiek had besloten nooit meer iemand behalve zichzelf in cijfers te zullen uitdrukken, dan zult u even geduld moeten hebben wellicht. Ik heb nl inmiddels gemerkt dat ‘t onderwerp, wil ik ‘t naar waarheid kunnen staven, uitzonderlijk veel woorden nodig heeft. Dit zou er zomaar voor kunnen zorgen dat ‘t minder over ‘t gebruikelijke onderwerp zal gaan, in casu: mij, maar slechts afleidend over die drempel die mij & mijn lichaamswarme prettige leefomgeving (huiskamer) doet scheiden van mijn ‘s avonds zeer aantrekkelijke bierreservoir.

Ik hoop derhalve dat ik later een volgend stuk voor zal kunnen leggen over hoe de knop van de in herbruik zijnde tl-locatie z’n oude functie in mijn ondanks disfunctioneren van mijn brein in de loop der tijd heeft weten te hervinden & dat dit inzicht zal geven over de verloedering van de menselijke geest, hoewel, dat moet ik eerlijk bekennen, de staafdiagrammen van de jongere jaren reeds zijn vervluchtigd.

Dat men weet wat de stand van staven momenteel is in ‘t altijd verlichte Zijperspace.

Cursus Lijfloggen, deel 35

Dicht!

Het is toch elke keer weer een vreemde zaak
Dat zogauw ik aan een sinterklaasgedicht begin
Ik geleidelijk aan in een andere rol geraak,
Eigenlijk al vanaf de eerste volledige zin.

Terwijl ik slechts twee eindes laat afstemmen op elkaar,
Niet eens van een zin, maar vaak slechts een deel ervan,
Twee delen die aan ‘t eind dan lijken op mekaar,
Niet meer, niet minder ook, want dat is not done.

Vooral bij die laatste vroeg u zich af misschien:
‘Wat doen die Engelse woorden erbij?’
Dat moest men ook niet lezen, dat was niet te zien,
Dat klonk wellicht beter als men die zin zei.

Het gaat om het eind,
Ik zei het reeds.
Waarbij eenzelfde uitspraak zeer verfijnd
Vóór een korte pauze terugkomt steeds.

En terwijl ik met al die woorden bijna vecht,
Als een puzzel waarbij slechts één stuk op de ander past,
Kom ik dan in een vreemde gemoedstoestand terecht
En word ik geleidelijk aan een andere gast.

Het laat zich raden wie dat zal zijn,
Tuurlijk groeit aan m’n kin pardoes een baard
En heeft het mijns inziens alle schijn
Dat ik er uitzie als zwaar bejaard.

In mijn hoofd verandert mijn lijf,
De jaarlijkse taak gaat met mij aan de haal,
Terwijl ik niet meer doe dan dat ik opschrijf,
Op steeds dezelfde uiteindes, een kort verhaal.

Ik word de Sint,
De Sint wordt mij.
Zijn geest voert over mij ‘t bewind
En over die geest heb ik de voogdij.

Ik voel me wijs,
Voel ook m’n kennis aanzienlijk groeien,
M’n haar wordt grijs,
En ik wil deez aard met m’n eruditie bevloeien.

Dat duurt niet lang;
Ik stel u gerust.
Na afloop van die rijmendrang
Is de oude man in mij geblust.

De bedoeling van dit verhaal,
Dat wil ik nog wel even kwijt,
Zet dat bij uw maandelijks huiswerk maar centraal:
Wanneer was bij u voor ‘t laatst persoonsverandering een feit?

(Deel 0 staat hier, als introductie op wat ik 50 afleveringen lang heb volgehouden te schrijven voor ‘t weblogmagazine about:blank, maar verloren werd gewaand. Dl 1, Dl 3  [daar kan je ook lezen wat er aan de hand is met Dl 2], Dl 4, Dl 5, Dl 6, Dl 7, Dl 8, Dl 9, Dl 10, Dl 11, Dl 12, Dl 13, Dl 14, Dl 15, Dl 16, Dl 17, Dl 18, Dl 19, Dl 20, Dl 21 & Dl 22 zijn reeds herverschenen alhier. De komende tijd zal ik de rest van ‘t materiaal dat ik ondertussen geheel heb teruggevonden alsnog hier gaan publiceren.)

De wegmier & de bochelvlieg

Het is bijna winter. In ieder geval koud genoeg voor tal van insecten om zich terug te trekken. Zo ook de wegmier, die zich misschien wel in elke tuin van Amstelveen bevindt. Ook, of misschien wel júist, in tuinen met tegels, want daaronder is het veilig vertoeven voor deze mier die de moderne mens is achterna gegaan in zijn verstedelijking. De tuintegel is vaak het dak van de wegmierwoning, liefst met bij de uitgang aan de oppervlakte fraai uitzicht op de vuilnis- of compostbak.
Maar of deze wegmieren daar onder de tegels werkelijk zo veilig zijn is maar de vraag. Er zijn zat organismen die belangstelling hebben voor de leefomgeving van mieren. Deze zogenaamde myrmecofielen hebben verschillende manieren om van de mier te profiteren. De een heeft belangstelling voor het afval, de ander probeert de winter warm door te komen en er zijn er natuurlijk ook die parasiteren op de mier. Van schimmels tot pissebedden en van sluipwespen tot bochelvliegen.

En die laatste groep, de vliegen met een aan het torso laag hangende kop, waardoor het lijkt alsof ze een bochel op hun rug mee moeten sjouwen, díe groep heeft wel een heel grote variëteit van overlevingsvormen. Bovendien zijn ze vaak dermate klein dat ze niet al te vaak waargenomen worden, laat staan dat bekend is wat hun leefpatroon is. En er zijn er zo veel dat nog lang niet alle soorten ontdekt zijn. Wel is inmiddels duidelijk dat iedere soort zijn eigen specialiteit heeft, dat een bepaalde familie mieren aantrekkelijk vinden en dat er eentje in Nederland voorkomt die zeer gesteld is op de wegmier.
Misschien zit er wel eentje onder een tegel, wat dieper gelegen nu (want warmer daar), in het winterverblijf van een wegmiervolk.

Deze Pseudacteon formicarum heeft nog geen Nederlandse naam. Ze worden niet al te vaak gevonden. Hooguit specialisten die weten hoe ze te vangen zijn en microscopisch kunnen achterhalen om welke soort het gaat.
Het blijkt uit onderzoek dat deze bochelvlieg pas op de wegmier afkomt als de laatste verstoord is geraakt en daarop zijn mierenzuur als wapen heeft ingezet. Bochelvieg weet hierdoor renmier te localiseren, steekt in haar lichaam om zodoende daar eitjes achter te laten.

Na de winter wordt het lente, het lichaam van de wegmier barst open en de volgende generatie bochelvlieg treedt aan.
Maar of er in Nederland al iemand hiervan getuige is geweest is maar de vraag. De bewuste bochelvlieg waart hier rond, maar men is nog niet bij de geboorte aanwezig geweest.
Aan de andere kant is er in 2018 een nieuwe bochelvlieg bij de mergelgrotten van Valkenburg gesignaleerd. Men weet dat deze gespecialiseerd is in reuzenmieren.
Men heeft deze reuzenmier echter nog niet in Nederland gevonden.

Weer wat organismen tot leven gewekt in Zijperspace.
(Column namens IVN geschreven voor Amstelveens Nieuwsblad)