Instaspaced (XLIII)


Ik kan me nog herinneren, van voor de mechaniek van een mobiel, dat een trap of desnoods een stevige stoel noodzakelijk was om een ondersteboven plaatje te kieken (kent u dat woord?), benen naar boven & met hangend hoofd onder ‘t blad kijken, waarbij niet vergeten mocht worden ‘t toestel niet mee te draaien, want dan was alle moeite voor niets & doorzag men toch nog de opzet van op zijn kop, werd ‘t onwaarschijnlijke al snel een vergeten mogelijkheid van verborgen sferen & verwerd een vluchtig begeven in droom een harde waarheid van onecht gekunsteld bedrog, waarop je driewerf werd afgerekend.

Zijperspace wordt een stuk mooier als je ‘m af & toe anders bekijken doet.
(Foto [in betere kwaliteit, want rottig kopiëren als je je eigen foto’s ergens anders wil plaatsen & ‘t je onmogelijk wordt gemaakt door FB] & tekst eerder geplaatst op Instagram)

Doelmatigheid

Als ik geen trein wil nemen, zal ik moeten fietsen. Ik heb al gemerkt dat 20 min zo’n mondkap op al onaangenaam ongemakkelijk te lang durend is. Hinderlijk ook om vlak over de grens te zijn (goedkoop drank smokkelen van de week bij eerdere visite Nijmegen) & alle duitsers trekken zich al niets meer aan van iets als social distancing. Met een kapje op schijn je ‘t gevoel te hebben dat alles weer mag.

Naar Nijmegen, minus de brug over de Waal. Dat is 115 km op 1 dag.
Ik zeg daarom al minstens een week dat ik kilometers moet maken. Ik heb die uitdrukking op 1 of andere manier van wielrenners gehoord. Interviews voordat ze aan de Tour begonnen oid.
Kilometers maken. Zodat ik, zonder de dag er op te hoeven klagen, 70 km kan doen. & Uiteindelijk die 115.

Dus fiets ik, na bezoek aan de huisarts voor een klacht die waarschijnlijk niets met ‘t berijden van m’n rijwiel te maken heeft, door. Niet naar huis, maar gewoon naar rechts ipv rechtdoor na de oversteek van de Amstel.
Waarom, dat weet ik nog niet. Moet nog even verzonnen worden. Maar elke km telt.

Maar ‘t is bij mij net als met een boek lezen. Je moet er iets uit kunnen halen. Dat heb ik al bedacht binnen ‘t bereiken van ‘t 1e richtpunt dat ik mezelf & m’n doel aangemeten heb, de Berlagebrug.
Dat is redelijk snel. Wellicht dat ‘t komt doordat m’n hoofd nog niet leeg is van eindeloos & vol van besef dat de achter me liggende afstand nog niet in een heelgetalpercentage van ‘t uiteindelijke totaal is uit te drukken.
Sommige mensen hebben een hekel aan getalletjes achter de komma; ik begrijp nu spontaan waarom. Dat gevoel ligt niet aan een slecht cijfer voor wiskunde op de middelbare school.

Doelmatigheid. Dat is ‘t. Alles moet voldoen aan doelmatigheid. Nut.
& Dat terwijl Berlage nog steeds niet van zich doet spreken. Dit wordt, gezien de hoeveelheid gedachtsels op een nog zo korte rit, een vermoeiende dag als ik zo door blijf gaan. Als er iemand is om geen monologue interieur mee te gaan voeren, dan kan ik ‘t beste mezelf vooraan in de rij zetten van bij voorbaat afgekeurde kandidaten.
‘t Is jammer dat ik diezelfde persoon nodig heb voor ‘t voortbewegen van de trappers.

Een doel dus, in dit geval van een fiets die voort gaat. Een doel als bijv een dorp ergens in de niet al te verre verte (interne agenda waarschuwt me zojuist voor een noodzakelijk gesprek in 3 kwartier). Wordt weggestreept gezien de grootte van de stad waar ik me momenteel in voortbeweeg; Diemen of Duivendrecht tellen bovendien beiden niet mee gezien ‘t feit dat ze al ingelijfd zijn door Amsterdam, hoewel ze dat in de 1stgenoemde nog niet helemaal schijnen te beseffen.
Als 2e mogelijk te stellen doel bijv een bocht die me richting huis kan leiden via een andere route dan heen. Zo nutteloos immers om vrijwillig dingen 2 keer te aanschouwen, ook al is ‘t in tegengestelde richting, terwijl ‘t leven toch al zo kort is, puft ‘t interne klachtenbureau, dat gedeelte van mij dat niet uitblinkt in doorzettingsvermogen of in bezit is van een positieve spirit, & dat bovendien gelukkig niet opengesteld is voor ‘t grote publiek.

Berlagebrug voorbij. Amstel verdwijnt uit beeld. Weesperzijde doet zich aan. Omval; hier heet ‘t Omval. Naar Café de Omval?
Weet je wat, ik fiets langs Café de Omval. ‘t Café waarvan je je altijd afvraagt of ‘t nog bestaat. & Waarbij je altijd als antwoord krijgt: ‘Ja’.
Hoewel ‘t wel wat stil ziet.

Ik vervolg de Weesperzijde waar ‘t echt Weesperzijde hoort te heten. De leegte, ‘t water, ‘t Amsteldorp ernaast.
Ook hier maaien ze niet. Eindelijk bermen die met rust worden gelaten, waardoor ik bijna mijn doelmatigheid vergeet.
Maar dat is logisch, want hier groeit boerenwormkruid. Dat doet aan goede tijden denken. Tijden van plukken wat te plukken viel & bovendien in alcohol gezet kon worden. Thujon zit er in, waar ik verhalen over heb gelezen die me tijdens ‘t fietsen niet allemaal op logische volgorde te binnen willen schieten.

Ik stap af. De weg is immers lang. Die van de Weesperzijde dan. Ik heb al besloten dat regen niet past bij deze fietstocht & dat mogelijke natte pak doet zich in kleur aankondigen. Beter nog ff van de boerenwormkruid genieten. Hoewel je dan wel beter de naam kan overslaan. Net als die van de wants die er op bivakkeert, want je hebt altijd erger: boerenwormkruidwants. Die neem ik op de foto mee naar huis.
Ik wrijf m’n vingers over de bloemknoppen & ben verkocht. Snel loop ik in gedachten m’n keuken na op hoeveel wodka zich mogelijk schuil houdt daar, waar de engelwortel staat & wat ik er nog meer in stoppen kan.

De reservevuilniszak voor natte zaken (klinkt als een ministerie voor vreemde pasjes) wordt onder ‘t zadel vandaan getrokken & bevorderd tot verzamelemmer. Want een beetje wildplukker heeft altijd een verzamelemmer in vermomming bij zich.
Over 2 weken zal ik beseffen dat ik m’n doel bereikt heb & dat deze middag nut had.

De vraag is alleen of dat dan nog naverteld kan worden in Zijperspace.

Lopend

Een plots lopende neus werkt nog steeds. De scenario’s zijn nog niet weg. Er hoeven maar enkele aanleidingen te zijn om de rest van de wereld op losse schroeven te zetten.

Een mailtje bijv dat zegt dat morgenochtend 11 uur niet lukt.
Niet 1st verder lezen. Nee, 1st wederom ‘t al paniekerig bij ontwaken in elkaar gestelde noodscenario, dat niet afgewerkte afspraken van afgelopen weekend moest zien te ondervangen, opnieuw aangepast.
Alleen maar in ‘t hoofd.
M’n ook denkbeeldig reikende handen plukken overal de beloftes van provisorisch tijdelijk mentaal zwevende lucht van die niet nagekomen verplichtingen bij elkaar, ze worden weer gehusseld & ietwat netter gerangschikt, zonder ook maar aan toetsenbord of pen te denken om ze vast te leggen om niet met een plots flakkerende wind weg te kunnen laten vlieden.

& Enigszins verrast dringt ‘t volgende zinnetje in de mail tot me door: of ‘t ook om 11.30 kan?
Volgt een reply van mij waarin ik de oprecht gevoelde opluchting van zo’n gemakkelijke oplossing mijnerzijds niet kan onderdrukken.
Waarna ik gerustgesteld verder puin kan gaan ruimen.

Niet rekening houdend met neusloop in zomers entourage van stralende zon die achter de half-open gordijnen gloort.
Acuut.
Zo snel als de snot zich voelt druipen tegen de wetten van gravitatie in van achter, onder, ver weg diep uit ‘t lichaam, naar helemaal boven, midden in ‘da face’ zich een uitweg wanend, van ‘t bestaan van altijd voor handen zijnd wc-papier niet op de hoogte gebracht, maar wel met zich meetrekkend oude hersenprocedures van vanaf maart ingebouwde procedures in geval aanwezigheid van corona zich op enigerlei wijze mogelijk deed uiten.

In die fase zit ik nu: de onverwachte aanval enigszins gestopt, maar een bijna tastbare druk voelend van een prop, ietwat tot staan gebracht vlak achter ‘t linkerneusgat, evengoed in staat plots opnieuw in vloeibaar uiteen te vallen; een recapitulerend niet optimaal functionerend brein die voor de 3e maal alles herschikt, herordent, herindeelt, daarbij beseffend dat ‘t slechts om een herhaling van opsommen van gelijkende, misschien wel eendere, handelingen gaat; plus een gevoel dat de wereld straks kan veranderen van ondanks enige hervonden rust toch nog steeds onoverzichtelijk, naar onherstelbaar & uiteindelijk ten einde.

Gelukkig bestaat er nog Zijperspace om ‘t tastbaar te maken.

Slow-motiondans

Thuis gekomen, tot rust enigszins, zoals een zondag nog steeds voorzichtig lijkt te vragen.
& Dan schijnt de zon, terwijl ik m’n op 2 na laatste pil slik. Pas nadat ik morgen de laatste heb genomen is alles wat de teek in m’n lichaam achtergelaten heeft met enige zekerheid verdreven. & Antibiotica houdt niet van zon, is me verteld.

Hoe m’n moeder me in hun grote 2-persoonsbed heeft gelegd, daar moet ik aan denken, de gordijnen dicht, verblindend kloppende zon weg.
‘Zal ik de gordijnen weer openen?’ vroeg m’n vader bij een door Ma opgedragen bezoek een uur later.
Hij had geleerd dat-ie zacht moest praten in zo’n geval, maar van echte hoofdpijn had-ie geen weet. Dan had ik liever dat m’n moeder langskwam, ervaringsdeskundig, met zachte vingers, ondanks de ruwe huid van ‘t wassen op de duim, waarmee ze ‘t vlak tussen mijn duim & wijsvinger aandachtig masseerde. 1st Rechts, dan links. Nog even ‘t washandje opnieuw bevochtigen & vers op m’n voorhoofd.

Ik moet ‘t menig maal bij haar hebben gedaan, als ik in ‘t voorbijgaan van de donkere kamer haar kreunende stem te horen kreeg. Alleen de washand. M’n kleine dunne vingers hadden nog geen invloed op de zones in haar hand.
Ze kon daar een dag, meerdere dagen, soms een week liggen. Met onderbrekingen voor boodschappen met haar zussen & de dagelijkse noodzakelijke maaltijden die bereid moesten worden. Vaak stond ze dan evengoed ‘s ochtends vroeg in de keuken bij de beginnende fluitketel, zakdoek van misselijkheid en/of eau de cologne voor de mond.
‘Ja, maar jij moet ook op tijd de deur uit,’ zei ze dan.
Waar waren die andere broers dan, vraag ik me nu af. Was dit alleen op zaterdagochtend, vlak voor de krantenwijk die uitsluitend die dag ‘s ochtends richting brievenbussen moest?

Zo vraag ik me ook af wanneer m’n vader dan tijd had voor dat dansje.
Je noemt dat dansje van m’n vader & alle broers beseffen dan onmiddellijk opnieuw hoe dat toen ging. Misschien dat er beelden opkomen die niet bij ieder vanuit dezelfde hoek van ‘t huis genomen zijn, of afkomstig uit een ander moment in tijd, met andere meubels.
Ik hoor zelf geen specifieke muziek in mijn herinnering, vermoed jazz, terwijl dat bij de anderen wellicht vanzelfsprekend in hun hoofd weerklinkt.

Er moet zich iets eerder hebben afgespeeld, voordat mijn vader z’n hand naar de pick-up bracht om een deuntje te laten klinken, zacht, niet luid. Z’n handen gingen van pick-upvoorovergebogen naar half rechtop ouderwets in half-juichende stemming, z’n glimlach op licht ondeugend. Hij schuifelde richting mijn moeder, steeds minder krommend, rugrecht nog net niet.
M’n moeder weifelde. Zoals ‘t hoorde. Dat hoorde bij haar rol. Heel geloofwaardig.

Als ze achter de stoelen stond rond de eettafel (8 stoelen groot), kwam hij teder sleepvoetend dichterbij, z’n juichstemmende trage handen ‘t ritme van de muziek.

Was haar migraine net voorbij, kwam op in ‘t hoofd van de 1; waren er voor ons nooit hoorbare meningsverschillen in vrede bijgelegd, zeiden gedachten bij de andere zoon; stond de zon op een zeldzaam genietbare mooie dag ingesteld, vroeg nr 3 zich af. Plus andere broeders variaties.
Terwijl de slow-motion van onze ouderlijke liefde zich voor ons afspeelde in een spaarzame voorstelling.

Een hand om haar middel. Zij zichtbaar nog de wulpse zogenaamde weigering in haar heupen wiegend als in de late helft van haar jeugd.
Een hand voegend in haar ongemerkt van achter de rug opduikende linker, net iets hoger dan haar schouder, maar nog in stand schuchter met glimlach verlegen & man, doe niet zo gek.
Zijn pasjes traag wippend vanuit z’n middel, niet te hoog, niet onstuimig, zo teder, lief, die geen vrouw in z’n natuurlijke onhandige eerlijkheid kon weigeren weg te wimpelen, jong noch oud.
Z’n wang reikend, schuivend steeds dichterbij die van haar, tot tegen die van haar, haar wangen konend inmiddels, in ‘t bereik, in aanraking ondertussen met die van hem, gestaag tredend in dezelfde muziek, zoals wangen soms kunnen.
Wang tegen wang. Heup gelijk op. Traag. Onhandig mooi.

Zo was de liefde van m’n ouders.
Ik kan me geen ruzie herinneren. Zelfs een meningsverschil is moeilijk te vinden.
Alleen een dans om eensgezindheid te smeden, ‘t samenzijn te vieren in traag spetterende stilte waar de zacht zijgende confetti achteraf nergens op de vloer te vinden was.

‘t Moet op de zondagen van Zijperspace zijn die van hun wederzijdse onsterfelijke liefde werd gevuld.

Terecht

Je gaat weg. Je komt terug. & Zo gaat ‘t leven door, tussendoor elkanders polen, waarbij je ergens denkt iets meer jezelf te zijn. Te zijn geworden.
Dat zeg ik tegen mezelf, in gedachten, terwijl ik alweer een rugzak aan ‘t inpakken ben om een dagje naar Nijmegen te gaan. Even de mensen bezoeken op wiens huis & dieren Tineke & ik vorig jaar hebben gepast.

De avond ervoor ben ik door Jan voor de deur afgezet. Plasje doen & Jan gaat verder, op zoek naar z’n dochter die ook in Amsterdam woont.
We hadden voor vertrek bij hem thuis alles nogmaals besproken, de stand van zaken, de broers & de doden, want hij las aan dezelfde huiskamertafel wat ik tijdens m’n verblijf allemaal geschreven had, zelfs die ochtend nog. We hadden uitzicht op de foto aan de muur, van ons 6-en, als we ons hoofd hieven, schuin opzij.

Op volgorde van l naar r (tussen haakjes volgorde in leeftijd van o naar j): Carel (3), Marc (6), Theo (2), Quint (5), ik (4), Jan (1).

‘Kutstuk,’ palindroomde hij over de 1 na laatste post.
Een hinnik, een snuif. Waarschijnlijk allebei. We wisten wat we beiden bedoelden.

Tineke heeft een andere wagen. De vorige 2e-hands was gister voor de 3e keer stil gaan staan in eenzelfde aantal reparaties tijd. Deze maakt meer lawaai, maar ik kom boven dat geluid uit dankzij gesloten ramen. Snel de ramen open bij filevorming. & Even de mond dicht.
Wederom ‘tzelfde onderwerp onderweg. M’n broers, m’n verblijf & m’n teksten.
‘Maar ik heb nog niet alles gelezen,’ zegt Tineke.
‘Zal ik ze voorlezen?’ vraag ik.
& Vanaf m’n telefoon verbind ik haar met m’n korte verblijf in ‘t noorden.

Soms stop ik. De weg moet in de gaten gehouden worden, ‘t verkeer evenzo; we zijn gewend met z’n 2-en te rijden.
& Een slokje water kan ook geen kwaad. M’n verstokte keel kan ik na enkele druppels weer verder laten gaan.

”t Is vreemd om thuis te komen & de volgende ochtend alweer weg te gaan,’ zeg ik tijdens een korte file tussendoor.
‘Ja,’ zegt Tineke.
Hoe vaak zij zichzelf in dat opzicht al niet voorbijgelopen is, bedenk ik me. Dat betekent haar ‘Ja’.
Waar ‘t 1 nog na staat te sudderen, wordt ‘t volgende gerecht alweer bereid. ‘t Lijkt niet minder lekker te worden, maar ‘t voorgaande is nog niet op z’n bestemming aangekomen.

‘Ik heb een kikker in de keel,’ zeg ik tijdens ‘t verder voorlezen van ‘t laatste stuk, dat van gisterochtend, & houd m’n mond.
Ik laat ‘t water nu maar staan. ‘t Is al bijna op.
Tineke ziet vanuit haar ooghoeken.
Adem. Dan de laatste regels. Ondertussen toch water richting mond.

Onbekend waar we zijn terechtgekomen in Zijperspace.

Ogenwijd

Ik hou me niet alleen bezig met familie & verleden terwijl ik me in deze zone voortbeweeg langs vervaagde, verloren &/of vergeten monumenten. Ik had nl ook een ander doel. Weliswaar niet krachtig geformuleerd voor mezelf, maar wel gedurende ‘t verblijf ondervonden dat er een beweegreden achter zat.
& Toch zal ik dan weer in ‘t toen moeten poeren.

M’n vader had vele hobby’s; we zeiden ‘t afgelopen dagen al tegen elkaar: ‘t was om z’n rust te vinden in een carrière die niet makkelijk paste bij een man die een vader van z’n zonen bleek. Met voor ons achteraf gelijkende afwijkingen die in zijn tijd nog wat beter verstopt dienden te blijven. In de kop gedrukt wellicht.
Althans, zo vermoed ik. We kwamen in NL langzaam verder weg van een tijd dat door de maatschappij opgelegde stereotyperingen vast stonden. Z’n zoons hebben nog enigszins van ‘t beginnend loslaten kunnen profiteren, een stap verder weg van ‘t rigide conformeren naar de standaard ‘gewoon’ & ‘niet zeuren’.
M’n vader leefde er echter, al dan niet onder dwang van ‘t gewone & niet afwijkende, midden in. ‘t Zou vanzelfsprekend kunnen zijn geweest, zo’n harnas. Maar hij heeft zich zowiezo daaraan aangepast.

Z’n behoefte aan hobby’s was onoverkomelijk groot. Al z’n vrije tijd stond naast aan tafel gaan voor de maaltijd & een tik op de billen van een ongehoorzame zoon in ‘t teken van wegdromen in z’n vrijetijdsbestedingen. Van volkstuin tot vogels, in zijn stoel bij ‘t raam genieten van genealogie tot enkele uren jazz op de zondag na kerkbezoek.
Misschien zag-ie dat laatste ook als onderdeel als fijne tijdsbesteding: hij moet ‘t heerlijk hebben gevonden een lezing voor te mogen dragen & te helpen bij de verdeling van de hosties. Elke keer uit de alle gelijkende kerkbanken stappend om richting altaar te lopen & de pastoor ter zijde te staan.

Maar bovenal stond veel in ‘t teken van de natuur. Al zaten de kwartels & zangvogels achter moeilijk te ontsnappen gaas verstopt. & Een ontspannen zondag stond, als de familieverplichtingen ontdoken konden worden, in ‘t teken van een boswandeling, ‘t wieden & oogsten van de volkstuin of anders ‘t ontleden & plastificeren van gevonden plantjes.

& Hier kom ik. Die altijd naar de wc moest als iets dergelijks op stapel stond. Die misselijk werd van een ritje richting boswandelbestemming met de auto dat langer duurde dan een kwartier. Die zenuwachtig werd van elk vooruitzicht de deur uit te moeten voor iets wat hij juist leuk vond.
Ik weet niet of ik toen al bang was voor spinnen of muizen. Wellicht had ik toen nog geen enkel idee dat dat ook als excuus gebruikt kon worden om niet mee te hoeven gaan.

Dus hier sta ik. Te midden van de omgeving waar hij zijn liefhebberij voor de natuur op z’n zoons wilde loslaten & hij nul op rekest kreeg van nr 4.
Ik heb intussen geheel zelfstandig dezelfde weg als hem genomen. Ietwat fanatieker, had iedereen nog in te halen, & ietwat anders. Geen vogels & geen plantjes (of in ieder geval niet in zijn mate), maar vliegen, wantsen, gallen & vooral ook bomen (want daar leeft dat alles vaak op).

Ik bezoek de plaatsen waar hij ooit ging. Zie de veranderingen & zoek de plekken waar tegenwoordig (nog of opnieuw) iets groeit. Pak m’n stok & sla als een malloot op de tak van een boom om ‘t gedierte op te vangen in de paraplu die ik er onder hou.

Er zijn foto’s voorbij gekomen afgelopen dagen. Ik lijk ‘t meest op Pa, wordt daarbij steeds weer gezegd.
Ik ben ‘t er ondertussen wel mee eens. Maar ik heb de langste weg genomen om tot dat besef te komen. Omwegen verkozen.
Ik zal de zuidwester of elk ander enigszins vergelijkbaar beschamend hoofddeksel niet dragen zoals hij graag op foto’s deed. Maar op een afgelegen plekje, aan ‘t eind van een doodlopend paadje van ‘t inmiddels uitgebreide helderse duinenbos, durf ik daar voorover te knielen, m’n hoofd gebogen, & te geloven in ‘t wonder van al ‘t kleine dat voor mij op dat witte ronde vlak verschijnt.

& Dat gelooft dan niet in Zijperspace.

Ondoorgegaan

Vroeger is niet doorgegaan. Alleen de herinneringen, ‘t gemijmer, ‘t herbeleven.
Als toen had blijven bestaan, dan was ‘t voor mij een extra reden om te vertrekken. Dat kan niet anders dan ‘t geval zijn geweest; ik heb ‘t 2 keer geprobeerd, de laatste poging slaagde.
Ik kon niet blijven waar alles zo lang ‘tzelfde bleef, ontwikkeling onmogelijk leek.

& Als ik dat hier, aan de tafel bij m’n schoonzus in ‘t ochtendlijk uur van overal Helderse rust nog (‘t geluid van m’n vertrekkende broer de enige auto afgelopen uur), zit te overpeinzen, besef ik dat ik slechts weg ben gegaan om zelf ergens anders ooit stil te kunnen vallen. Met een snelle sprint als aanloop & een lange uitloop.
‘t Hort & stoot, zeg maar, die traag tot stilstand komende stoomtrein die een tussenstop nodig heeft voor kolen om nieuwe kracht aan te voeren. Waarbij eigenlijk verkozen wordt geen nieuwe voorraad te gaan laden.

We vatten de veranderingen samen. Op 2 achtereenvolgende avonden & ochtenden. Alsof anderen, buitenstaanders, ons de vraag stellen hoe & met wie we nog contact hebben. Terwijl we ‘t over de andere broers hebben. Carel, de dood, niet meegerekend.
Ik weet niet of we oordelen. We duiden onze wroeging van wat verkeerd ging nadat we op ‘t onjuiste pad terecht waren gekomen voordat ook Ma was overleden. Of dat ‘t al lang geleden was gebeurd.

8 Was nog maar 5. Ons onvermogen elkaars gevoelens te duiden, vol te houden, of open te stellen, deed dat aantal nog meer slinken. Ik heb 2, Quint heeft 3, Jan heeft 2.
De broers die ik niet meer spreek, ik weet ‘t niet. Misschien ken ik ze niet meer. Alsof de resten van wat neergestort lijkt vage resten zijn, niet meer dan wat anderen ons vertellen. & Meestal is dat ook al 2e-hands.

Er is een foto gemaakt, zo rond 1990. We waren de gebroeders Zijp. Een enthousiaste fotografe in opleiding deed haar eindstuk door ons gezamenlijk vast te leggen. De vaak gemaakte opmerking dat we allemaal op elkaar leken bleek niet geheel waar. Maar door ‘t kader dat om ons ‘Ons’ heen werd getrokken maakte die mogelijkheid wel reëler. We waren een eenheid. We waren broers. & Met z’n 6-en lijkt dat een behoorlijk pact.

We maken samenvattingen. We vullen elkaar aan. De van-horen-zeggens worden aangedikt of afgeslankt door vermoedens van al dan niet vervormde ervaringen, broerschapdeskundigheid & wat moeder ons ingegeven heeft in onze jeugd.
Toevallig doen we dat tijdens de paar dagen dat ik me tussen 2 woonhuizen begeef, beiden redelijk in de buurt van waar wij groeiden, stagneerden, vasthielden uiteindelijk.

Die foto, zo waren wij. Wat daarna kwam was afscheid nemen.
Inmiddels weten we dat we maar wat graag alles vast hadden gehouden. Maar er waren 5 keuzes die gemaakt moesten worden. Misschien wel 6, maar we kunnen ‘t Carel in ieder geval niet meer aanrekenen.

Zijperspace suist verder door een duister, maar traag heelal.

Onherstelbaar

Sorry, ik ben onderweg. Ik ben een update aan ‘t halen van wat van vroeger was door is gegaan.
Ik doe de Middenweg, na de Marsdiepstraat links te passeren (dat al jaren bezet is door een jonger stel dat ‘t huis onherstelbaar aan herinneringen bezeerde), zodat ik de herroepen geur van gister als een vage schim van herinnering voorbij kan voelen stromen. Een dun vlaagje die m’n nekharen slechts spaarzaam kietelt.

Ik neem de weg langs de duinen, waar we sleeën hebben gebruikt, fietsen ook, om hard van hun hellingen af te roetsjen, wonden op knieën & ellebogen verzamelend om later stoer aan te refereren, toen we dat woord nog moesten leren.
Ik ontwijk de stranden waar ik graven dieper dan een duits model met m’n broers heb gespit (de 2 oudsten hadden toen al verlof) & de 1e meisjes naakt naast me heb zien rennen om middernachtelijk spettershoog licht uit zee te laten schijnen, zo mooi straalden ze later nog zelden.

Maar ik kom in de buurt van de 1e vertrokken tante (haar uitvaart gemist uit een gebrek aan vermogen te weten hoe te gedragen), m’n peet, waar ik ‘s zaterdagochtend een kopje thee dronk voor een week lang gratis krant voor haar uit m’n wijk te besparen. In de buurt van m’n gisterse Oma, die een vrijage had kunnen zien, had ze 95 gehaald.

Ik ga van verhaal naar verhaal, een poging de onmogelijke Zijper-kroniek te completeren, stukjes aan te schuiven die wellicht op de verkeerde plek ingepast worden, doordat de verhalen niet gelijk afgespeeld gaan worden. Niet ‘tzelfde toerental hebben. Ongelijk gestart zijn.
Maar wel de genen dragen van wat ons is overgeleverd.

Ik fiets, ik overdenk, poging niet te concluderen, evenmin samen te vatten. Ik fiets, kijk slechts wat er aan heuvels, wegzakkend zand, dikke dijken, gebaande begaande paden lekker opnieuw te rijden zijn. & Pak een souvenir mee waar ‘t me uitkomt.

Ik fiets, m’n bagage wordt door ‘t paard gedragen, we gaan in draf, maar kunnen niet blijven hangen als op een wandeltocht.

Groeten uit Zijperspace.

Ogentoe

Op ‘t gevaar af dat ik mezelf herhaal. Ik kan dit al eerder verteld hebben. Anderen zijn hier al geweest. Men was al op de hoogte…
Maar wie zal zoiets nu nog weten? ‘t Kost mij al moeite te weten te komen of deze woorden mij al eens verlaten hebben.

Ze vroegen me aan een mooie herinnering te denken.
Paniekerig probeerde ik daar rust in te vinden.
Mooi moment? Herinnering? Kan ik dan nog terug als ‘t een foute associatie bleek te zijn? Was ‘t weer toen wel ok genoeg om tijdens de gang van ‘t graven van dit stukje verleden daar geen spijt van te krijgen? Sta ik straks boven op een berg & brak ‘t onweer los? Of bedrijf ik zo dadelijk de liefde & heb ik haar nooit meer gezien daarna?

Bij die laatste vraag besloot ik mezelf maar over te geven.
M’n ogen dicht. Een stem uit m’n laptop die me opdroeg verder los liet gaan.
(…)

(…)
De neuzen stootten. Niet zo moeilijk. & ‘t Was niet mijn neus die schuldig was. Die had altijd een ingetogen leven geleid. Die van haar was prominent. Waardoor je nog dieper in haar ogen zonk.
De vloer van ‘t filmhuis hoefden ze de volgende ochtend niet te vegen. Wij hadden ons laten vallen tussen de krukken, na ‘t werk, na wat drank, & met onze kleren dat wat onder ons lag geschoond met wat daarvan nog aan ons lichaam hing. Een uur lang, daarna besloten wij te kiezen voor haar huis.
Sporen gewist, afgesloten, naar haar getogen.

Bij haar binnen gingen al snel de lampen uit. Maar ik hoefde haar neus niet te missen. Makkelijk te vinden, ook in dit nog niet eerder bezochte donker. Daardoor haar ogen evenmin. Noch de grote wimpers waar ze af & toe in wreef. Dan boog ze haar hoofd voorover & haar rechterhand ging naar de binnenkant van haar ogen, waar de lijntjes waren gebleven. Tanden poetsen vonden we ook niet nodig.
Een kleine aai, een korte pink. & De lucht om haar ooghoek schoot als vleug mijn kant op.
We hebben de liefde bedreven waarbij tast ‘t visuele vulde & geur de sfeer.

‘Probeer te zien wat je toen zag!’ klonk de volgende opdracht vanuit de laptop. Dus probeerde ik m’n ogen er weer bij te halen. ‘t Was vast niet de bedoeling dat ik in vergane erotiek verzandde, ook al zat ik thuis achter m’n laptop.

Ze bracht me naar de deur. Een broek van haar geleend, want de viezigheid van de filmhuisvloer zat aan die van mij geplakt. Met sporen van gemorst bier.
‘Werk ze!’ zei ze (aai op wang) in de zaterdagse morgen van ½ 11, waar helderse mensen zich gereed maakten om hun geleende boeken te verzamelen om straks in de bieb aan mij te overhandigen, met af & toe boetedoening.
Een kruimel kaas kuste ik van haar naar mijn lip. Een zacht strelen van de huid terwijl de neuzen hun wederzijdse groet wreven. Een hand die zich los laat vallen uit de laatste zachte vingers & vlak voor aankomst bij de eigenaar haar heup nog even schampen.

‘Kijk om je heen wat er te zien is!’

Aan de overkant waar Oma toen al niet meer woonde. Maar ik stelde haar toch aan als getuige. Dat ik in zicht van die van haar een huis verliet. Een vrouw die terug naar binnen keerde. Een zacht zuchtend briesje dat lente rook de Middenweg vluchtig vulde.
De lantaarnpalen richting bieb telde ik door ze om beurten een hand te geven. ‘t Regende weliswaar niet, er werd niet gezongen, maar ik wist hoe ik om ze heen moest slingeren door een film waar dit wel ‘t geval in was.

‘Je kan ‘t nu weer loslaten. Probeer rustig aan weer tot hier & nu te komen. & Open je ogen als je er klaar voor bent.’

Morgen fiets ik door Den Helder. Door de straat van m’n oma kom ik dan ‘t centrum in. Wanneer ik andere herinneringen al ben gepasseerd.

Ik zal pas opletten als ik lantaarnpalen aan de overkant zie van Zijperspace.

Archivaris

Ik leg een archief aan. Een database. ‘t Gaat over bomen & ‘t gaat over beesten. Nee, organismen moet ik schrijven. Want ik stop niet bij insecten. Ook niet bij hersendragenden, of hoe je ze ook wil noemen.

Als ze me tegenwoordig vragen welke insecten ik ‘doe’, weet ik een antwoord. Een paar jaar heeft dat geduurd. Dat werd veroorzaakt doordat ik ‘t uit wilde leggen. Lange zinnen kwamen daarvan.
Ik hoefde ‘t slechts te comprimeren tot een beeld. Taal gebruiken om dat beeld te creëren.

‘Ik ben geïnteresseerd in insecten waar ze bomen ontmoeten,’ is nu mijn antwoord.
Dan heeft de andere entomoloog meteen een aanleiding om te zeggen: ‘O, dan ben je bij onze club aan ‘t juiste adres.’
Daar weten zij dan weer variaties op, maar ‘t is uiteindelijk die strekking.
Dan is ‘t iemand die in de micro-vlindergroep zit. Of aan wantsen doet. De mensen van de zweefvliegen zijn ook altijd tevreden mijn antwoord te horen. & Ik ben blij als ze me wat extra info kunnen leveren. Over een stofje van de eikenprocessierups waar niet iedereen tegen kan. Of larven van zweefvliegen die luizen goeddeels opruimen.

Thuis zoek ik dat na. Ik bijt me een middagje vast in wat ik gekregen heb. Ik moet artikelen hebben om de details te kunnen staven & vervolgens te verwerken (in m’n hoofd) & op te slaan (in m’n archief).

Dat laatste, dat vertel ik nooit. Tot ik ook daar de juiste woorden voor vond.
Ik moest mezelf weer eens verexcuseren dat ik altijd zo fanatiek ben. Er zit geen rem op. Ja, de verveling uiteindelijk, maar dat duurt meestal een paar jaar. Korter als geldgebrek ontstaat.
De juiste woorden dus. Mensen denken dan niet meteen dat er iets loos is.

Ik zei: ‘Ik hou ervan om stompzinnig artikelen over te typen, want dan krijg ik de materie tenminste in m’n hoofd.’
Dat was een gouden greep. Werd gelijk gebruikt tegenover anderen om duidelijk te maken dat je daar je rust in kon vinden, jezelf mee op weg hielp, iets incorporeerde.

Ik heb toen niet verteld dat ik ze ook nog op zo’n manier opsloeg dat er sprake zou kunnen zijn van een gedurende jaren ontwikkeld & nu zichzelf bouwend systeem. ‘t Heeft minstens 2 jaar geduurd voordat ‘t wat mij betreft voldeed. ‘t Kost zelfs geen moeite om onverwachte uitzonderingen op mijn systeem zo te behandelen dat ‘t toch op een juiste plek terecht komt.

Laatst heb ik de inhoudsopgave opnieuw uitgevonden. Eerder al gebruikt, maar nu volledig, vloeiend zou ik bijna zeggen, in ‘t systeem geïntegreerd.
Elke soort organisme had al z’n ingang, onderverdeeld naar families.
Nu dus die inhoudsopgave die de delen van de families keurig presenteert, op volgorde.
Hapbaar, uitklapbaar, inzetbaar.

Ik vind ‘t ‘t lekkerst als een inhoudsopgave uit minstens 10 of 12 elementen bestaat. Dan mag ‘t in rood neergezet, in grootte 8, ipv 12 voor titel & 10 voor tekst. Dan kan ik los. Blijf ik zitten tot ik ‘t passend heb. Passend met de inhoud, gewoon correct. Maar bovenal kloppend.
Dan blijf ik 10 min zitten. Uitzicht op ‘t resultaat. & Ga dan pas nadenken of ik nog moet eten.

Er is tenslotte niemand die me wakker roept in Zijperspace.