spreekvaardigheid

Als ik me aan ’t toetsenbord wil zetten komt er een meeltje binnen met de mededeling dat mannen zich gemiddeld ’t ongelukkigst voelen op 42-jarige leeftijd.
Maar ik begin overal laat aan, houd ik mezelf voor, dus dat zal voor mij nog wel even duren.
Daar moet ik me dan opgelucht bij gaan voelen, maar ’t vooruitzicht stemt me eerder somber. Ik dacht dat ik alles wel zo’n beetje gehad had.
Die ervaringsrijkdom vult me echter met wetenschap. Mocht ’t zich herhalen, dat wat al eerder is geweest, dan weet ik in ieder geval wat mij overkomt.
Toen ik 2 weken geleden ’t gevoel had dat m’n lichaam zou ontploffen onder de plotse expansiedrift van dat wat zich blijkbaar allemaal in m’n hoofd bevond, wist ik me al gauw te herinneren dat een belangrijk deel van deze hyperventilatie veroorzaakt werd door aandacht.
Ik wist dus wat er met me aan de hand was. Maar door de onafzienbaar verre horizon van dat al, de veelomvattende facetten ervan, weet ik ’t niet onder woorden te brengen.
Toen niet, nu niet.
Een draaikolk van woorden, zinnen, dwarrelt er door m’n hoofd. Ik poog elke keer weer een draad ervan op te pakken, ’t tot een verhaal bijeen te rijgen, maar terwijl ik aan ’t woord ben, daadwerkelijk aan ’t woord, klit ’t samen tot een onontwarbaar kluwen waar begin noch einde in is terug te vinden.
& Ogenschijnlijk kalm waar ik verder door m’n leven. Rug recht (‘Rug recht,’ commandeert m’n vader).

Ik pak m’n spullen in; vanavond na m’n werk meteen door naar Roswitha. Niet alles is even belangrijk, van dat wat ik in m’n rugzak stop, als alles er maar in zit, er geen mogelijkheid uitgesloten is.
Dus een boek in de trein, een 2e als reserve, muziek om afgesloten van anderen te zijn, een t-shirt extra om ’t oude zweet te verdoezelen, alsook wat deo, boterhammen om ’t tot laat uit te houden, & dan de hele rits medicijnen.
Zorgvuldig stop ik de pillen 1 voor 1 in een klein potje. Voor 2 dagen, je weet maar nooit of 1 dag een verlenging krijgt.
De rugzak wordt gevuld met zekerheid. Niets ontbreekt.
De rechte lijnen die door mij, alvorens de reis zijn aanvang vindt, worden uitgezet, hebben niets te maken met ‘t kluwen, behalve dat ‘t 1 de oorzaak van ’t ander is.
Ik zie ’t als een raster, waar elk object precies in past & z’n eigen zorgvuldig omschreven bestemming in heeft. Ik voel ’t als ik ‘m straks om m’n rug hang, dan weet ik waar zich alles bevindt. ’t Is ‘thuis’, m’n thuis voor onderweg, waar ik nooit mis te grijpen hoef. Ik heb geen zaklamp nodig.

Daar niet. Ik weet hoe alles heet wat ik er in weg stop.
Maar ook dat wat in m’n hoofd is terecht gekomen weet ik wel te duiden. Ik weet ’t echter niet te benoemen. & Er schiet in 1 moment zo veel aan m’n mond voorbij dat ’t niet in zinnen, of misschien nog wel een zin, maar niet in een samenhangend verhaal valt te vangen.

Daar is geen taal voor in Zijperspace.

moeders

‘Ik vind ’t eigenlijk nog steeds heet,’ zeg ik tegen Kim.
Ze beaamt ‘t. Men had wel gezegd dat ’t vandaag wat koeler zou worden, maar door de luchtvochtigheid druipt evengoed ’t zweet waar ’t maar gaan kan.
Gelukkig kunnen we bijna gaan zitten. De laatste handelingen & we zijn klaar. Ik zet alvast m’n mobiel weer aan. Kim brengt de omzet naar de kluis.
‘Wat wil je drinken?’ vraag ik snel, voordat ze de hoek om verdwenen is.
‘Doe maar een witbier.’
Ik toets de code van m’n mobiel in & leg ’t ding weer op de bar. Ernaast leg ik m’n portemonnee, waar ik de fooi van vandaag in stop.
Als ik een glas wil pakken om bier in uit te schenken, gaat de telefoon over. Vluchtig kijk ik naar ’t schermpje. 2 Berichten. Toch maar even luisteren of er iets belangrijks tussen zit.
M’n schoonzus Leny. Of ik terug wil bellen als ik klaar ben met werk. Daarna m’n broer. Dat Leny waarschijnlijk ‘tzelfde heeft gezegd, maar of ik even terug wil bellen.
’t Zal wel over de verjaardag van m’n moeder gaan, over 2 weken.
‘Ze willen wel heel graag dat ik bel,’ zeg ik als Kim terug is. ‘Ze hebben maar liefst 2 keer m’n voicemail ingesproken.’
Ik loop naar de telefoon. Nog steeds geen bier bij de hand, bedenk ik.
Een in-gesprektoon. Snel sta ik weer op van de barkruk. Ik moet bier voor ons beiden inschenken.
We proosten als we eindelijk zitten. Vóór de ingang, de deur barricaderend voor degenen die mochten denken dat we nog steeds open zijn.
Ik trek m’n t-shirt aan. ’t Zweten is minder geworden. Hij plakt niet onmiddellijk aan m’n huid vast. In 1 teug sla ik de helft van m’n glas bier achterover.
M’n gsm gaat weer over. Ditmaal echt, niet een bericht over binnengekomen voicemail. Ik kijk naar ’t schermpje wie er belt.
‘Ha, dat is weer m’n broer,’ zeg ik tegen Kim, ‘ze zijn wel heel bang dat ik zal vergeten terug te bellen.’
We nemen allebei een slok. Dan neem ik op.
‘Hoi, Jan,’ zeg ik.
‘Nee, dit is Leny,’ zegt m’n schoonzus. ‘’t Is af & toe wel heel moeilijk om jou te bereiken.’
‘Ja, ik ben net klaar met werk. Ik zit net.’
Ik wil verder gaan. Dat ik daarnet nog geprobeerd heb terug te bellen, dat zij juist in gesprek waren. Maar Leny is alweer aan ‘t woord.
‘Ma is vandaag opgenomen in ’t ziekenhuis.’
Kim zit naast me. Ze houdt 20 minuten lang haar mond.

Ik denk: m’n vader stierf ook 2 weken voor z’n 72e verjaardag.
Ik denk niet zo veel later: van de week zei ze al dat ze zich niet lekker voelde door de hitte.
Ik denk nog meer: hoe veel oude mensen overlijden ook alweer voortijdig doordat de temperatuur boven de 20 graden komt?
& Ik denk ook: waarschijnlijk ligt ze veiliger in ’t ziekenhuis.
Ik herinner me de woorden van m’n huisarts: ‘Je hebt aardig wat achter de kiezen. Ik heb mensen voor veel minder al doorgestuurd.’
Ik stel me witte lakens voor, waar m’n moeder zich tussen bevindt. Zou ze een tv voor zichzelf hebben? Met afstandsbediening. Wanneer krijgt ze een eigen telefoon? Zouden patiënten tegenwoordig kunnen beschikken over internet? Hoe laat gaat m’n moeder nu naar bed?
& Ik probeer me de tests voor de geest te halen, die ze op m’n moeder gaan toepassen. Zouden dat dezelfde zijn als die ik inmiddels doorlopen heb?

‘En waarschijnlijk ook een conditietest morgen,’ gaat Leny verder.
‘O ja, de fietstest,’ vul ik aan.

Voor de rest houden we onze mond in Zijperspace.

kapselonderzoek

M’n leraar Wiskunde lachte me uit.
Dat was je vraag toch? Hoe andere mensen reageerden?
Ja, m’n leraar Wiskunde lachte me uit.
Ik kwam ’t klaslokaal binnen, om 8 uur ’s ochtends, ik kwam zowaar een keertje op tijd, & die man die begon onmiddellijk te lachen. Hij bleef er in. Vooral ook omdat-ie z’n excuses bleef proberen aan te bieden. Hij mocht niet lachen, zie je, vond-ie van zichzelf. Maar hij bleef maar lachen.
Terwijl er niets bijzonders aan de hand was. Er waren toch wel meer mensen met gemillimeterd haar. Nou ja, ’t kwam niet vaak voor, in die tijd, maar er waren er wel meer.
Ik zie nog steeds die man z’n handen voor z’n mond houden, hopend dat daarmee z’n lachen op zou houden.
Past dat allemaal wel op je vragenlijst? Is misschien wel een lang antwoord zo.
Ja, ’t is een open vraag. Ik weet wat dat is. Dan gaat ’t om wat de respondent zelf zegt. Maar ja, dat kan je natuurlijk ook samenvatten.
Ik heb later gedacht om een klacht tegen die man in te dienen. Terwijl iedereen de klas kwam binnen lopen, zat hij daar maar te lachen. 1 Hand voor de mond & de ander wijzend naar m’n hoofd.
Ja, een klacht, ik zei ‘klacht’, ja.
Ik had al ‘ns eerder een jongerenprogramma van de Avro gebeld. Nav een biologieleraar die me klassikaal voor schut had gezet. Omdat ik elke keer naar de wc moest.
Als ik in die tijd 5 minuten in de klas zat moest ik naar de wc. Poepen. Soms plassen. Maar dat wisten de leraren dan niet. M’n ouders waren daarvan op de hoogte. Als we op zondag er op uit gingen, ’t bos in, de natuur in, ergens naar toe, maakte niet uit waar, dan moest ik altijd 1st poepen. Dat wisten ze. Ze hadden van te voren de docenten van school gewaarschuwd. Dat ’t van de zenuwen kwam.
Vaak mocht ik gewoon de klas uit. Heel even m’n hand opsteken & dan kon ik gaan. Andere leerlingen mochten dat niet.
Die leraar Biologie zette me toen klassikaal voor aap. Dat-ie er niet goed van werd. Of ik me niet gewoon kon gedragen als alle andere leerlingen. Dat ik een grote aansteller was. Voortaan moest ik gewoon maar blijven zitten.
Dus ik belde dat jongerenprogramma.
Sorry, ’t wordt nu wel een lang verhaal. Vind je dat niet vervelend?
O, je schrijft niet alles op.
Nee, da’s waar, we zitten toch.
Ik belde dat jongerenprogramma met mijn verhaal. Hoe leraren je voor schut konden zetten, dat was ’t onderwerp die maandagavond. Maar voordat ik aan de beurt was, hoorde m’n moeder dat ik in de hal aan ’t bellen was.
Waar ’t over ging, vroeg ze.
Toen moest ik wel vertellen. Heeft ze m’n vader naar school laten bellen. Die zat immers ook in ’t onderwijs.
Die biologieleraar werd op ’t matje geroepen. & Vervolgens kwam-ie de 1stvolgende les meteen op me af. Gaf-ie me een hand.
Hij zei: ‘Nee, dat had ik niet moeten doen. Sorry, knul.’
Dat zei hij.
Dus ik wilde die leraar Wiskunde er ook bij lappen. Dat-ie wel 5 minuten om m’n nieuwe kapsel zat te lachen.
Waarvoor willen jullie dat eigenlijk weten?
Ja, dat ’t onderzoek is, dat snap ik, maar waarom over ’t kapsel van mensen? Een onderzoek heeft toch altijd een onderwerp. Een vraagstelling misschien ook.
Nee, hoor, ik vertel graag. Doet je weer een beetje nadenken over wat er vroeger allemaal gebeurd is.
Ja, ik was geen lieverdje op de middelbare school, moet je weten. Maar tot op dat moment nog wel.
Dat ik m’n haar kort had laten knippen was wel een poging om anders te zijn dan de anderen. Ik wilde eindelijk ‘ns iets van me zelf. Ik wilde niet meer op al die andere kinderen lijken. Maar ik wilde geen hanenkam. Ik wilde dat vriendinnen ’t lekker vonden om over m’n hoofd te aaien.
‘O, ’t is zo lekker als ik over je hoofd heen strijk,’ zeiden ze dan.
Alleen al daarom wilde ik ’t eigenlijk wel kort laten. Maar iedereen ging ’t toen kort scheren. Dat vond ik dan weer niet leuk meer.
O ja, ja. Dat snap ik. Nee, ’t ging alleen over de 1e keer.
Nou, ik hoop dan dat je er wat aan hebt, aan m’n verhaal.
Moet je nog weten hoe oud ik ben, of hoe lang geleden ’t was? Nee?
Nee, je hebt gelijk. ’t Zijn misschien wel universele verhalen. Ja, dan moet je zoveel mogelijk ruis weghalen. Dat verstoort de uiteindelijke informatie alleen maar. Ja, vooral met die open vragen, kan ik me voorstellen.
Succes hè! Ja, graag gedaan.

& We aaiden nog een keertje over onze bol in Zijperspace.

vvv

‘You go into this street,’ begin ik.
Daarbij kijken veel toeristen me al vreemd aan. Vragend.
‘Wat? Wat? Welk?’ valt van hun paniekerig gezicht te lezen.
Alsof ze al 3 uur onderweg zijn & eindelijk de sleutel tot de juiste weg in ’t amsterdams labyrint hebben gevonden, maar bang zijn dat ’t in hun handen tot stof zal verpulveren.
& Tegelijkertijd tekent zich op hun voorhoofd een smekende rimpeling om mij te bidden deze bewegwijzering toch vooral niet te snel er doorheen te draaien.
Ik wijs ondertussen met m’n arm.
M’n arm, ja. Ik weet ondertussen dat je grootse gebaren moet gebruiken. Mensen moeten ’t zich kunnen blijven herinneren. Alle kleinere details moeten straks in hun geheugen geëlimineerd zijn, zodat slechts de juiste weg, & niets anders dan de juiste weg, over is gebleven.
Dus wijs ik met m’n arm, m’n hand aan ’t uiteinde ervan wijd uitgevouwen, zodat ’t niet meer dan slechts deel van die arm uitmaakt.
‘1st To the left,’ vervolg ik, daarbij overbodige woorden overslaand, ‘4th canal you stay on this side….’
Dan haal ik m’n beide handen naar m’n borst. Alsof ik die plat moet persen, iets teder tegen m’n lichaam aan wil drukken, maar dan wel met een snel & resoluut gebaar. M’n 1st wijzende arm verenigd zich met een wijde boog met de punt van m’n andere arm, de middelvingers lijken elkander te willen raken, maar laten nog net een ruimte van een cm open.
‘Go to the right,’ even ademhalen voor de apotheose, ‘and join the queue.’

‘Wat?’ denken ze dan, zo valt in ieder geval wel van de gezichten te lezen. ‘Is dat alles?’
‘So, we go into this street here?’ vragen ze, wijzend naar precies de straat die ze niet moeten hebben.
Waarom heb ik verdomme dan zo groots gedaan? Heb je alleen naar m’n mond gekeken of zo toen ik met m’n machtige arm de straat daar recht voor je heb aangewezen? Je hebt die woorden niet uit m’n mond getrokken, anders had ik de rest van m’n lichaam er niet bij gebruikt.
Dan begin ik van voren af aan. Voor straf dit keer sneller.
‘You go into this street, 1st to the left, 4th canal you stay on this site, go to the right and join the queue.’
Papapepapepa, papapepa, papepapepapepapa, papapepapepapepa. Dan maak ik er maar een melodietje van. ’t Liedje dat ik ’t vaakst zing op een dag. Want de stromen toeristen blijven komen voor ’t Anne Frankhuis.
Gewillig deinzen de toeristen op mijn instructies uiteindelijk de juiste straat in. Waarbij ik weet dat ze verdoofd door m’n staccato hoempapa-aanduidingen de 1e straat die ze vervolgens verkeerd kunnen lopen dit ook zullen doen.

Ik haat ze. Niet meer dan dat. Ik respecteer ze tot ’t moment dat ze niet naar me luisteren. & Dan haat ik ze.
Soms haat ik ze al eerder. Als ze kunnen zien dat ik ergens anders mee bezig ben & ze niet de beleefdheid kunnen opbrengen een kort moment te wachten tot ik daarmee klaar ben.
Als ze de winkel instappen & de 1e kassaonbenul denken te mogen lastig vallen ook al hangt die op dat moment druk in discussie aan de telefoon.
Eindelijk klaar met dat gesprek, wijs ik met m’n vriendelijkste gezicht de juiste weg aan, met de grootse gebaren, met een geruststellende mimiek, maar van binnen in de wetenschap dat m’n algehele verschijning, de ommekeer van druk telefoongesprek naar alleraardigste vvv-medewerker, ze zo overdondert dat ze verkeerd zullen lopen.

Indien ze om sterke drank vragen krijgen ze de wind van voren.
‘Madam, maybe you didn’t see it, but this is a beerstore.’
Lichtelijk met m’n hoofd vooroverbuigend. Omdat ik weet dat ’t tezamen met m’n stem ’t de uitleg de juiste gradatie van denigrerend zal geven.
‘Oh, I’m sorry.’
Ze lopen dan de winkel uit. Maar dat laat ik niet over me heen gaan. Ze zullen niet ontsnappen voordat ze aan m’n volledige behandeling zijn onderworpen.
Dus ga ik voort, als zij hun rug al naar me toegekeerd hebben.
‘There’s a liquorstore,’ begin ik, waardoor ze verheugd hun hoofd opnieuw naar me keren, ‘at the other side of the street.’
Oh, ze kijken dan zo verliefd naar me, dat ik weet dat ik ze heb waar ik ze wil hebben.
Dan roetsj, komt m’n engels, sneller dan dat zij in hun native english ooit tot zich door kunnen hebben laten dringen.
‘Inthatbuildingjustaroundthecornerthere’saliquorstorethefirstdoordownstairs.’
Met stiff upper lip. Dat ze zeker weten dat ’t niet anders dan beleefd bedoeld is. Voorkomend bovendien.
Maar zo overdonderend dat ze naar links lopen ipv rechts & vervolgens naar de overkant.
Dat zal ze leren.

Verdwaasd slijten ze hun laatste dagen, tastend door onbemind Zijperspace.

reageer

Overigens bestaat er sinds afgelopen woensdag weer de mogelijkheid te reageren op de stukjes die hier geplaatst zijn.

Nou weet ik wel dat mijn publiek er nooit zo happig op is geweest een reactie hier achter te laten, desondanks kostte ‘t me wel degelijk grote moeite de reactiemogelijkheid te verwijderen. Een weblog is nou 1maal niet volwaardig als men de bezoeker niet de mogelijkheid geeft te anticiperen op de inhoud. Onder de druk van enorme hoeveelheden commentspam (eigenlijk heb ik geen zin om dit fenomeen uit te leggen, omdat ’t zoveel overlast veroorzaakt voor de weblogger & communicatie tussen hem & de lezer op een gegeven moment praktisch onmogelijk maakt, waardoor ’t me menig kopzorgen heeft gekost & ‘t dus, nu ’t waarschijnlijk voorbij is, moeite kost ’t als een afgesloten hoofdstuk te beschouwen) werd ik gedwongen juist dat kleine beetje hoeveelheid contact met ‘m’n publiek’ af te sluiten.

Dus, mijn verzoek aan die kleine hoeveelheid lezers die wel durft te reageren op ‘tgeen ik hier achterlaat: Zeg wat! ’t Kan nu!

Men zal u dankbaar zijn, hier in Zijperspace.

morgenstond

Je begint de ochtend van de volgende dag met je moeder bellen. Zacht fluisterend, omdat ’t mevrouwtje nog in bed ligt, met de gordijnen tussen de beide kamers gesloten, vertel je ’t relaas.
Je vertelt van nu. Je vertelt van gister. & Je vertelt van toen. Waar de adem tekort schiet & gedachten zich gedragen als stormen over laagland. Je vertelt over hoe 17 jaren verglijden & hoe die 17 jaren toch dezelfde onrust met zich mee kunnen blijven dragen.
Pandora’s doos bleef gewoon tijdelijk gesloten. Iemand heeft ’t deksel weer hervonden. Als er daar van binnen een iemand extra bestaat.
Alsof je moeder van niets wist, zo vertel je, van die 17 jaren die voorbij gegaan waren & jullie brachten waar jullie nu zijn.
Maar je vertelt in korte zinnen. Met soms de verkeerde woorden. Want gister heeft ’t vocabulaire tijdelijk ontregelt. Angst heeft enkele woorden op de vlucht doen slaan. Maar je praat tenminste weer, je praat weer volledige zinnen. Die foute synoniemen krijg je er gratis bij. De foute synoniemen lijken in ieder geval een beetje op dat wat je eigenlijk zeggen wilt.

Je voelt je moeders vingers in je nek. Je hoofd voorovergebogen, haar duim & wijsvinger de adem bedwingend, tot kalmte wrijvend.
‘Rustig maar,’ zegt ze zalvend, ‘laat ’t maar gaan.’
Waar je nog niet weet wat rustig gegaan moet laten worden. Zijn ’t je handen die verkrampen, of de maag die je longen verknelt, is ’t je hoofd, waar de huid een steeds strakker trekkend masker lijkt, zijn ’t de tranen die zich angstvallig achter de oogkassen verschuilen?
Je kent elke porie van de bank waar je op zit. Je weet hoe hij zweet, hoe hij ademt, zich rustig houdt. Dat weet je wel.
& De 2 vingers van je moeder. Met een enkele keer de vinger van net naast de wijzende. Haar andere hand ook die zich op je voorhoofd legt.

Zouden die handen 17 jaar later nog steeds die schilvers van ’t vele wassen & boenen in de huid hebben staan?

Eigenlijk fluister je niet. Zo erg is ’t niet als ’t slapend vrouwtje ervan wakker wordt. Wakker worden is tijdelijk & kan straks wel weer worden gecorrigeerd.
Bovendien zijn moeders oren slechter gaan horen.
Je lacht om je eigen grapje, toen je moeder van de week haar gehoorapparaten liet zien, onzichtbaar achter lokken haar.
‘Nou, Ma, ik ben BLIJ DAT JE besloten hebt om ze DAN TOCH EEN keertje aan te schaffen. Ze geven TOCH WEL de hele tijd de zelfde sterkte?’
Je lacht weer. & Draait speciaal voor moeder aan de volumeknop van je eigen stem. ’t Verhaal wordt dan vanzelf luchtig. Er is speciaal voor Ma niet al te veel meer aan de hand. Ze hoeft niet te komen om haar hand in de nek van haar zoon te leggen.

& Je geeft de korte samenvatting van wat je nu gaat doen.
Niet naar werk.
Rustig aan.
Weekenddienst van huisartsen bellen.
Overleggen.
Van toen vertellen.
Kalmeringspillen vragen.
Rustig blijven.
Geen aandacht vragen.
Geen pillen slikken, of slechts dan als nodig.
& Dat alles wel in orde komt.

Je moeder vindt ’t goed. Je moeder vindt alles goed.
Je moeder vindt dat je de groeten moet doen aan mevrouwtje. Laat ‘r maar lekker slapen.
& Rustig aan. Er kan niets gebeuren.
Dag.

Nee, er kan vast niets gebeuren in Zijperspace.

terug

Ik heb ze weer langsgekregen. M’n vrienden van jaren her. Ze waren er gewoon opeens. Ik heb ze verwelkomd, ik heb ze begroet. & Toen bleven ze net te lang hangen.

Ze wilden mee toen ik ’s avonds laat de straat op moest. Toen ik langs tochtige flats m’n vriendin af wilde halen van de trein.
Daar waren opeens nog steeds aanwezig de donkere man, de man op de hoek, de wind uit de verkeerde hoek, de lantaarnpaal die niet scheen, de oversteekplaats zonder stoplicht, die met werkende lichten ook, de politieagent verstopt achter de paal, de anderen verstopt achter de andere palen, de palen zelf, de bomen, de bladeren die ruisten, ’t verkeer dat raasde, de stereotypen, de kachel die aan was blijven staan, de komende uren, de komende minuut, de adem die zou stokken, de adem van de man die me in zou kunnen halen, de vrouw die jaloers was, de blik van haar, de patat die vet om de hoek kwam walmen, de wapperende haren waardoor een persoon van achter niet herkenbaar was, de herinnering aan andere avonden, de keel die zich dicht klemde, de vriendin die wegging, weg bleef ook, de zwoele stem, die bedrieglijk door de nacht klonk, de brievenbus, de post, de enveloppe die niet open ging, de brief zonder boodschap, de trap, de afgrond van bovenaf, de trede, die erna, boven, onder, de gelijkvloersheid, een kelder, een zolder, niveau & ’t gemis daaraan tegelijkertijd, de tegenstelling, de gelijkheid, de achterdocht, ’t vertrouwen, een verhaal & ’t niet willen luisteren daarnaar, ’t te vele praten, ’t geroezemoes, ’t gebrek aan geluid, ’t niet kunnen verstaan, ’t overzicht, maar dat slechts visueel, alles wat minder is, de grap, ’t niet kunnen snappen, ’t zelf vertellen, een te lang verhaal, mensen die niet luisteren, de donkere man, opnieuw, de straat, de Zeedijk, ’t verkeer dat voorbij suist, de junk, de toerist, de taxichauffeur, de alcoholist, de dief, de neger, de turk, de marokkaan, de controleur, de brede man, de magere, de blonde dame met grote tieten, haar vriend die loert, de blik die ziet, de stoep, de argwaan, de tram, de bus, de auto, de bocht, maar vooral al die hoeken, de hoeken waar je niet omheen kunt kijken van wat er aan komt, wat er nog meer staat te gebeuren, waarom er straks een verandering plaats kan vinden.

Ze kwamen allemaal tegelijk langs. Er waren mogelijkheden te over om me even lastig te komen vallen. Er was geen bescherming meer in m’n hoofd. Ik had geen helm meer op.

Ik vergeet nog de tuin. De tuin waar ik geen stap in zet. De tuin die er niet is voor mij, behalve om te zien of-ie er nog staat.
De planten rijzen, doen nog net geen aanval, maar dwingen mij om terughoudend te zijn.

Ik sta hier.

Ik hou de deuren dicht.
Zo hou ik nog net overzicht.

M’n broer is dood. Dat besef ik me nu wel.
Ik denk er alleen niet al te vaak aan.
Ik zet nl geen stap meer in de tuin waar woeste gedachten m’n veiligheid lijken te bedreigen.

Ik fiets om Roswitha zo snel mogelijk bij me te hebben. Ik fiets over ’t pad, een rechte weg. Ik zou er niet aan moeten denken een hoek om te moeten gaan. Waar donkere mannen…..

& Dan sta ik hier, niet zo heel veel later, voor ’t station. M’n vrienden m’n vijanden zwermen om me heen.
& Ik moet me straks veilig gaan voelen. Met m’n vriendin achterop.

Langs dezelfde weg terug naar Zijperspace.

herbeginnen

Ik begin weer, ik kan pas weer beginnen, als ik een beetje van die schrijversangst af ben.
Tot die tijd ben ik even stil.

Hoewel ik denk dat zoiets niet lang kan duren in Zijperspace.

retorisch (dl 1)

Waarom ik de tuindeuren niet open…….

Nu heb ik ’t wel gedaan. Enkele uren geleden. Ik twijfelde aan de warmte buiten & moest die controleren. Ik zou er bij gaan zitten, achter ’t beeldscherm, terwijl de buitenlucht naar binnen zou stromen, om af te wachten wat de temperatuur zou worden. Maar ik voelde onmiddellijk dat ik de kachel niet meer nodig zou hebben.

Zonder kachel zou m’n huis een koelkast zijn, een grot, diep in een berg verborgen. Ik kom wel ‘ns thuis van hete dagen elders & laat me dan weldadig omwikkelen door de koele lucht die door de vloer uit de onderliggende aarde lijkt omhoog geborreld. Ik geniet daar een ½ uur van, om dan te besluiten dat ’t me te veel kleren kost om de lichaamstemperatuur constant te houden. Ik lijd een kleine nederlaag tegen de zomerhitte die ik via de tuindeuren moet laten binnen komen.

Roswitha zegt dat je frisse lucht nodig hebt. In ieder geval 1 raam moet open, dan kan een mens gezonde buitenlucht inademen. Men zal er vast langer van blijven leven.
Maar ’t is zo koud, vaak, ’t kost zo veel moeite om ’t huis weer op orde te krijgen. ’s Ochtends is de 1e handeling ’t sluiten van ’t raam, ’t afsluiten van de slaapkamer waar Roswitha nog ligt, de kachel in de woonkamer aan. Vervolgens zoveel mogelijk kleren aan, shirt, sweater, sokken, sloffen, de 4 s-en van ochtendlijk gerief, om ’t effect van de kachel af te wachten. Hete thee moet er zo snel mogelijk bijkomen, om ’t lichamelijk welbehagen een ietwat te stimuleren.

Daarnet de deuren dus opengegooid. De wereld laten binnen komen.
Gelijk wordt je overdonderd door wat er nog meer aan de hand is. Dat de vogels fluiten, dat wist ik wel, maar ze zijn me plots zo dicht genaderd. ’t Worden conversaties die ik kan meebeleven.
Om ’t niet over de monologen van blaffende keffers te hebben, enkele deuren verder. Of ’t ontwaken van ’t huis enkele deuren verderop, waar gister de barbecue plaats vond, gedeeltelijk door mij afgeluisterd bij ’t laat in de avond vullen van de vuilnisbak.
Dat wakker worden daar kondigt zich aan als een licht ruisen, als van een nachtpon die langs de bladeren van de planten strijkt, dat allengs verandert in ’t onmiskenbare geluid van menselijk handelen: de messen, de borden worden opgeruimd, de klaptafel opgevouwen, ’t plaatsje bijgeveegd. & Geleidelijk aan wordt ook dat op zijn beurt weer overstemd door de werkzaamheden aan ’t spoor, officieel aangekondigd middels ’t schrijven huis-aan-huis verspreid onder de bewoners van deze straat.
Slechts de bladeren die reageren op de vlagen van de wind kunnen nog akoestisch tegengas geven aan al die menselijke activiteit. Ze zuchten bij tijd & wijle vermoeid van zoveel overbodigheid.

Ik ga voor me uit staren, luister de hoorspelen af, ’t geluidsbehang, & laat me meevoeren met mededelingen waar ik geen deel van uit maak. Terwijl ik weet dat ik liever een boek lees. ’t Lijkt zo zinloos als er geen verhaal in zit. Begin noch einde, behalve dan dat ook deze dag ooit weer voorbij is gegaan nadat ’t zo ootmoedig aan iets begon waar een horizon aan de nochtans onzichtbare einder leek te liggen.
Ik heb liever de structuur van een speciaal voor mij geregisseerd verhaal. Als ik mij niet af wil laten leiden moeten de deuren weer dicht.

Het is controle. Alles moet mij ten dienste staan. De juiste condities, de ideale condities. De activiteit in m’n hoofd zo laag mogelijk. Of anders slechts in de roes waarvan ik weet dat ik me er comfortabel & vertrouwd in voel. De kachel aan, dan weet ik hoe ’t wordt, dat ’t op peil gehouden wordt door de thermostaat.

Geen invloeden van buitenaf werken door in Zijperspace.

pindavelletje

Ik ben gaan bellen. Meteen toen ik er over las. Nou ja, nadat ik ‘t tot me door had laten dringen. Toen de vragen bleven komen.
‘t Is misschien helemaal niet niks. Misschien is ‘t wel iets groots. Een kleine stap voor de mensheid, een reuzenstap voor ‘t universum. & Dan zouden wij zomaar ‘ns vergeten zijn ‘t te boek te stellen.
Dus ben ik gaan bellen. 1st Met iemand die verstand had van de zwaartekracht & alles wat daarmee zou kunnen samenhangen. Hoe snel valt ‘t harde velletje van zo’n pelpinda, vroeg ik ‘m. Erbij aangetekend dat er waarschijnlijk windkracht 4 staat & ‘t 1 meter moet dalen voor ‘‘t ‘’t wateroppervlak raakt.
Die man wist niet waar ik ‘t over had. Daar hield-ie zich niet mee bezig, zei hij. Dus vroeg ik ‘m hoe ik dat zelf kon berekenen.
Hij droeg me diagonaalberekeningen aan, rotatiesnelheden, bracht me Pythagoras in herinnering, vertelde over een appel die van een boom viel, over de maan, de zon & andere hemellichamen die invloed op onze gesteldheid hebben & eindigde met een kort college over de cohesie van watermoleculen.
‘t Lijkt zo onbelangrijk, maar ‘t moet toch een effect hebben. Ze hebben toch ook zo’n zinnetje dat de vleugelslag van een vlinder ergens ter wereld ervoor gezorgd kan hebben dat wij hier een depressie hebben. Waarom zou ik me dan niet om iets anders druk mogen maken?
Lees je wel ‘ns over hoe iemand naar de wc gaat? Wat-ie daar doet? Heb je een realistische roman in je handen, maar de hoofdpersonen weigeren om gebruik te maken van ‘t toilet. Stel dat ‘t enige wat overblijft van de mensheid onze romans zijn, de verliterarisering van ’t menselijk leven, & een buitenaards wezen weet dat te ontcijferen, dan komt-ie nooit te weten dat we ook nog af & toe in een klein kamertje ons terugtrokken om vanuit onze achterste overwegend bruine derrie af te scheiden.
Ja, ik vind ‘t zelf ook eigenlijk wel te vies om over te praten, ik zal zeker niet de 1e zijn die deze materie voor ‘t nageslacht vast zal leggen, maar ‘t is wel juist die omissie die me aan ‘t denken heeft gezet toen ik dat boekje las.
Dus die man staat op een veerpont, tussen Amsterdam Noord & Amsterdam Centrum waarschijnlijk, & onderweg gooit-ie de pindavelletjes overboord. Waar gaan die harde pindavelletjes heen? & Waar blijft ‘t & voor hoe lang?
Ik heb een bioloog aan de lijn gehad. Ik heb ‘‘m laten vertellen over vleeseters, krabben, algen, biotopen & oost-europese import, alles wat ‘’m maar te binnen schoot. Wie zou zo’n voormalig hulsel van een exotische vrucht tegen kunnen komen, droeg ik ‘m aan, wie zou ‘’t interessant vinden om er even aan te snuffelen? & Als ‘’t dan op de bodem van ‘’t IJ blijft liggen, welke microscopische cultuur zal ‘’m dan gaan overdekken, zal-ie groen gaan zien, of grijs, zal-ie haren krijgen, of binnen de kortste keren uiteen vallen & met de stroom wegvlieden als niet meer te herkennen onderdelen van een voormalig buitenwandig skelet.
Skelet moet ik niet gebruiken, zei de man, dat moest ik toch in een ander perspectief zien, wist-ie, hoewel de pinda niet bepaald zijn vakgebied te noemen was.
Maar een pindaschil valt, legde ik ‘‘m nogmaals uit, komt in ’’t water terecht, zal op een gegeven moment zinken, als-ie al niet door een nieuwsgierig al dan niet inheems beest op ’t wateroppervlak is aangetroffen & zal gedurende de tijd uiteen vallen, geleidelijk aan opgegeten worden, misschien wel door kolonies van microscopisch klein ongedierte, wederom uitgepoept door ‘‘tzelfde ras, kunt u mij ’t einde van ’t verhaal vertellen misschien?

Waar begint ’’t volgende hoofdstuk in hemelsnaam van Zijperspace?