wachtkamerloos

Ik dacht: dat heeft vast nog niemand gedaan.
Tijdens ’t gesprek, vlak voor de capsule, vroeg ik de dokter: ‘Zijn er nou veel die dezelfde behandeling krijgen?’
‘Oh ja.’
‘Ja, dat vraag ik me af als ik in de wachtkamer zit. Wie ziet er nou ‘tzelfde uit? Wie komt er nou voor ‘tzelfde euvel?’
‘We doen ’t altijd op vrijdag of dinsdag. Vandaag hadden we er een stuk of 10.’
10. ’t Is allemaal niet zo bijzonder, blijkt.

Maar wat ik deed, heeft vast nog niemand gedaan.
& Ik zette de volgende stap.

Of ik even in de wachtkamer wilde wachten tot een uur voorbij was.
Hij zei dat dit nodig was om je 1e plas kwijt te raken.
Voor mij was ’t afscheid nemen.
Niet dat ik er vaak had gezeten. Maar waar maak je wachtkamers mee zoals deze? Waar de stap die je zet net zo belangrijk is als andermans huwelijk.

Normaal nam ik de metro. Zoals op de heenweg. Snel. & Meteen weg uit de wereld.
Ze zijn even leeg, de metro & ’t ziekenhuis, mensen zijn er net zo zwijgzaam, maar daar houden de vergelijkingen op.

Nu stapte ik onder de metro door. Hij passeerde op ’t moment dat ik onderdoor de baan ging.
Dan kon ik ‘m in ieder geval niet meer missen.
Ik verwijderde me in een bijna rechte lijn van ’t ziekenhuis af, m’n weg vormde met de metro een kruising.

Je lichaam moet reinigen.
Je geest moet vrij.
Ik geloof niet in die onzin. Niet altijd. Maar nu kwam ’t goed uit.
Ik wilde kapot zijn als ik thuis was. Ik wilde weten wat m’n lichaam kon.

‘Zit je er nu nog?’ vroeg Sylvia.
Ik vertelde dat ik op leefregels zat te wachten. Maar dat ik officieel ook nog 3 minuten moest.
Ik voelde me betrapt. Nooit afscheid kunnen nemen van omgevingen. Altijd heimwee naar plaatsen waar alles altijd ‘tzelfde blijft.
‘Leefregels? Heb je die niet gehad?’
‘Nee, hij moest ze nog uitprinten.’
& Op de minuut nauwkeurig leverde Sylvia ze toen bij me af. Op de seconde eigenlijk.
‘Nu mag ik gaan,’ wees ik naar de klok. ‘Precies een uur.’
Ik zei ‘Tot ziens’, omdat ik ‘Tot de volgende keer’ niet durfde.

Roswitha luisterde naar m’n verhaal, terwijl ik tussen ’t afgestorven landschap van Gaasperplas liep. Nog net binnen de wereld waar mobieltjes nog bereikbaar zijn.
Bankjes verlaten, met uitzicht op donker water, in een plas die zich door de regenbui nog iets meer liet vullen.
‘’t Lijkt wel of ik iets voel,’ vertelde ik, ‘maar ik weet niet of ’t werkelijk dat is wat ik voel.’
& Ik liep door richting Diemen, richting Amsterdam-Rijnkanaal. Roswitha deed haar lunch met mij. Toen ging zij weer aan ’t werk & liep ik verder. Mobiel in m’n achterzak, want ’t regende te hard.
Dit heeft nog nooit iemand gedaan, dacht ik, lopend naar huis.

& De radioactiviteit vervloog in Zijperspace.
(thuisgekomen stortte ik in)

wachtkamer (dl 3)

& Terwijl de rest wacht, doorgaat met wachten, ’t enige waar ze goed in zijn, ’t enige waarvoor ze in de wachtkamer zijn neergezet, wachten wordt op een gegeven moment ’t doel, ’t opgehaald worden een verlossing; terwijl de rest wacht, wordt je naam genoemd.
Een hoofd dat opeens om de hoek van de deur verschijnt & luidkeels roept.
’t Is zo oorverdovend in een ruimte waar niets lijkt te veranderen. Er passeren wel personen in lange witte jassen, er vinden wel gefluisterde gesprekken plaats, maar beweging is er niet. Alles lijkt constant & gedoemd nog wel een tijdje op dezelfde manier door te zullen gaan.
Als op een toverberg waar niemand nog z’n oorspronkelijke doel lijkt te weten.
& Naast die passerende witte jassen komen er ook steeds wel nieuwe wachtenden bij, vallen er wachtenden af, maar je weet dat ’t allemaal tijdelijk is, dat ze slechts even zijn weggeweest of straks weer terug zullen komen. Je ziet ’t aan de gelatenheid waarmee ze hun lot aanvaard hebben, hoe ze zich voorbereid hebben door een bezigheid, een niet te vermoeiende bezigheid mee te nemen. Hoe ze zich aanpassen door te pakken wat ze pakken kunnen, een tijdschrift, een formulier, een kruiswoordraadsel. Hoe ’t zwijgen als een zonsondergang invalt, traag, ingetogen, onomkeerbaar. Een glimp van een toekomst valt door de kier van de deur die straks open zal gaan.

Dus de stem die roept.
‘De heer Zijp!’

Je weet dat je de 1e keer nog hoopvol keek. Er kwam een witte jas, je zag de aanzet van een oproep, een keel die uitdijde, een snelle blik nog even op ’t formulier in de hand, zoekende naar de naam, een kort schouwen van de wachtkamer & iedereen die terug keek.
Routineus bijna. We zitten hier & dat zal nog wel een tijdje zo blijven.
& Jij nog zo onervaren dat je dacht dat je geluk kon hebben. Weg in een zucht.
Maar zucht is ademhaling geworden. De berusting van de andere wachtenden is ook deel van jou uit gaan maken.
Ik is jij & wordt straks wij, zal een meervoudig zij uiteindelijk zijn.

Kalm pak je je spullen bij elkaar.
‘Ja, dat ben ik,’ deel je mee alsof je een onvermijdelijke verklaring aflegt.
’t Boek in de tas, jas op de arm. & De beweging die nou 1maal bij ’t opstaan hoort.
Sylvia staat klaar om je de hand te drukken.
‘Oh, ik had niet verwacht dat je zo dichtbij zou zitten,’ verontschuldigt ze de bruuske onderbreking van ’t wachten. ‘Ik ben Sylvia.’
& Uit de diepte haal je je eigen naam tevoorschijn.

Van ’t ene zitten brengt ze je naar ’t andere zitten. Maar neemt daarbij tegenover je plaats.
Ze vertelt je verhalen. Verhalen van de toekomst. Verhalen over andere verhalen, waarvan ze de voorspelling doet dat de dokter daar verantwoording voor zal nemen.
‘’t Is nu slechts een kwestie van wachten op de dokter,’ besluit ze.
& De kamer verwordt tot een wachtkamer voor mij alleen. Geen beweging, geen verandering, geheel & al voorzien van oneindig witte muren.
Ik weet dat ik ’t ultieme heb bereikt.

Alle voorspellingen komen uit. De tijd neemt een vlucht.
Plots moeten objecten hun oorspronkelijke functie weer in gaan nemen. Een jas, een pet, een tas.
Ik passeer de wachtkamer als ik onderweg naar buiten ga. Niemand herkent me als ik alle aanwezigen niet groet.

Ze hebben er geen weet van dat Zijperspace nog steeds bestaat.

uuuuhhhhh

We hebben 1st een kort gesprek gehouden over wie ’t dan zou doen. Remco had ’t vorig jaar gedaan, nu mocht iemand anders.
Ach, als ik ’t deze keer doe, doe jij ’t de volgende keer. Dat was ong de oplossing.
Bleek ook nog ‘ns dat ik de enige was die op dat moment beschikbaar was.
‘Ja,’ meelde ik, ‘eigenlijk heb ik een crematie, maar dan zal de dode ’t eens een keertje zonder mij moeten doen.’
Er zijn er al zoveel dood gegaan de laatste tijd. Je bent op een gegeven moment elke week aan ’t herdenken.
’t Zijn goede jongens, of dat waren ze, dat wel, maar we moeten als personeel ook afstand kunnen nemen als we iets anders te doen hebben.
Dus ik zou ’t doen. De volgende dag, om 4 uur ’s middags.
Rond dat tijdstip zit ik toch nog achter de computer thuis. M’n dagelijkse routine van de afgelopen 3 maanden. Van ’s ochtends vroeg tot zo ongeveer 4 uur. Afhankelijk van hoe lang ik me in kan houden. & Dat inhouden, dat gaat steeds beter.
Ik ben wel ‘ns pas rond 7-en de deur uitgegaan. Voor iemand met mijn onrust is dat een wereldrecord. Toen was ik dan ook wereldrecords schaatsen aan ’t kijken; die zijn in staat me lang tegen te houden.
Ik gaf m’n telefoonnrs op, Remco gaf ze door.
Om 3 uur, die bewuste dag, belde Roswitha.
‘Dag, meneertje, ik ben ‘t.’
‘Dag, mevrouwtje, ik dacht dat je Michiel al was. Dat-ie opeens een uurtje vroeger belde.’
‘Oh, dat was ik helemaal vergeten.’
‘Ik niet.’
Vervolgens hoorde ik een uur lang niets.
Helemaal niets.
Waardoor ik andere dingen ging doen. Dat gaat dan vanzelf.
Ik schreef teksten, ik schreef meeltjes, ik ordende bepaalde zaken, & ik dacht na.
Een hele bezigheid voor iemand die niet veel later iemand anders te woord moet staan.
Dat is professioneel, dacht ik, je niet af laten leiden & gewoon doorgaan. Een minuut is een minuut & daar kun je als je wilt niks in stoppen, maar een regel tekst ingeslagen vanaf je toetsenbord past er ook wel in.
& Terwijl ik dat dacht, gooide ik nog een slok bier in m’n keel.
Tegen de zenuwen. Want zie je, die waren er toch onverwachts wel. Vanaf 4 uur, om precies te zijn. Vanaf ’t moment dat ik dacht dat ’t niet door zou gaan.
Dus ik ramde op de computer, of eigenlijk ’t toetsenbord dus, wijdde uit, kortte in, voegde iets toe & schrapte dat dan ook maar weer, toen plots de telefoon ging.
‘Ja, met Ton,’ zei ik.

Marien kwam even langs in Zijperspace.
(iets meer dan dat geluidsfragment vindt men hier)

wachtkamer (dl 2)

Dan de jongen in z’n 1tje. Lang, dun.
Zo had ik ook kunnen zijn. Als ik maar lang genoeg geweest was. De zelfde verschijnselen in ieder geval.
Ik vergelijk m’n eigen persoon met die van hem.
‘t 1e Wat opvalt is de prik in z’n arm. Gaasje er overheen.
Ik zei nog: ‘Ik ben niet zo bloederig.’
De dokter grapte mee: ‘Nee, ben je niet zo’n bloederig type?’
Deze jongen dus wel. Een vlek van 3 cm². Dan heb je meteen met zo’n persoon te doen. Alles wat-ie doet gaat mis.
Opeens is-ie ook geen jongen meer. Een man. Die dunne gestalte heeft ‘m niet doen groeien. Maar hij is ouder, grijzer dan ik.
Ik lees een boek, hij kijkt voor zich uit.
Toen-ie binnenkwam, terug van assistente Sylvia, nam-ie resoluut een beker water uit de tank die hier beschikbaar staat. Radioactiviteit vraagt om waterneutralisatie, moeten ze op deze afdeling gedacht hebben. Hij dronk ‘m in 1 teug leeg.
Hé, ik moest pas water drinken als ik voor ’t volgend onderzoek geroepen werd.
Hij kijkt nog steeds voor zich uit, ik lees een boek.

Zoon met moeder. Hij lijkt zelf ook al bijna gepensioneerd. Hij lijkt jong door de blik in z’n ogen, maar de behoefte zichzelf op z’n werk te bewijzen is er niet meer.
Hij heeft lol aan z’n moeder. Ook zorgen.
‘Nee, hoor,’ zegt-ie als ze eindelijk naast ‘m is gaan zitten, ‘je had ‘m daarnet nog.’
Zenuwachtig neemt ze haar tas door.
Een bril, een afsprakenkaart, huissleutels. Ik blijf een tijdje raden, terwijl ik eigenlijk door wil lezen.
‘Ik had ‘m net nog in m’n hand, toch?’
Zoon lacht een beetje om zich heen. Onze blikken kruizen.
Minzaam, dat is wat ik doe. Ik mag op mijn beurt mijn moeder niet afvallen, die ook altijd alles kwijt is. Verder dan minzaam mag ik niet gaan, want dan laat ik m’n moeder in de steek. Dus houd ik m’n ogen weer bij de les van m’n boek.
Uit de chaos van m’n moeder heb ik ’t systeem van nooit iets kwijtraken opgebouwd. Ik wil ’t die moeder hier schuin tegenover me wel even uitleggen, maar weet dat zij die uitleg straks ook weer kwijt raakt.
Ze oogt nog kwiek, zouden ze dan zeggen, m’n tantes, m’n moeder. & Monter kijkt ze ook zeker wel om zich heen. Jammer dat ze iets kwijt is.
Dan komt de receptiejuf onze wachtkamer binnen.
‘Hier is uw paspoort weer,’ zegt ze.
Ik mis net de blik van een opgeluchte moeder. Heb te laat opgekeken. De bedenkelijke blik van de receptiejuf zie ik echter wel.
‘U moet er om denken,’ waarschuwt ze, ‘dat-ie is verlopen.’
Als ze weg is, zegt zoon: ‘Ach, je was toch nog niet van plan op vakantie te gaan.’
Hij lacht ’t rondje van wachtkamerpatiënten. Ik ontmoet ‘m ook weer.
‘Maar bij de terugreis kan ze natuurlijk aangehouden worden voor rijden onder invloed,’ informeer ik de moeder & zoon met serieuze blik.
‘Ja, dan zal ze zich moeten identificeren,’ vult de zoon aan.
Zij begint opnieuw met zoeken. Stopt tussendoor ’t paspoort diep weg.

De dunne jongen staat op voor ’t toilet. Hij laat z’n spullen liggen.
Daar zal niets kostbaars bij zitten. Hij heeft geen dure smaak.
De jongen, die inmiddels man is, laat lang op zich wachten. Ik lees toch zeker 2 blz in de tussentijd.
Ik mis ‘m wel. Hij lijkt ’t meest. De anderen zijn ouder, dikker, hebben gezelschap.
Ik vind ‘m alleen wat onverzorgd. Ik heb me ook nog niet geschoren, er zit vast ook wel een vlek op m’n broek, maar dat moet ’t toch wel zijn. Daar houd de vergelijking op. Ik lees een boek, hij zit op de wc.
O nee, hij komt terug.
Hij wil juist gaan zitten als Mascha voor hem komt. Die had ik gister ook voor scans.
‘Meneer van Blokvoort?’
Hij lacht dat hij ’t is.
‘Komt u met mij mee?’ vraagt ze nadat ze handen hebben geschud. ‘Bent u al naar ’t toilet geweest?’
‘Ja, ik kom er net vanaf.’
Hé, dat moest ik gister niet.

Verdere vingeroefeningen in Zijperspace.

wachtkamer (dl 1)

Jitske komt weer aanlopen. Ik heb ’t haar al meermaals zien doen. Dan roept ze de naam van een vrouw die zich in de wachtkamer bevindt & neemt vervolgens tegenover haar plaats.
‘Dit is nog niet voor ’t echte onderzoek, hoor,’ excuseert ze zichzelf, om dan in ’t kort uit te gaan leggen wat ze met de vrouw in kwestie wil.
Ik kijk naar hoe ze haar schouder schuin zet, hoe de vrouw tegenover haar reageert met een vragende blik.
Ik wil niet meeluisteren, blijf ijverig de bladzijdes van m’n boek bestuderen, ’t lukt ook niet veel te horen, maar toch komen er flarden van ’t gesprek tot mij.

‘Nee, ik ben een paar jaar geleden geholpen …..’
Jitske knikt. Een begrijpende blik heeft zich van me afgekeerd, maar ik zie haar elleboog in de begripvolle houding op ‘t tafelblad hangen.
‘…. Sindsdien vertrouw ik ’t niet meer. Alles ligt zomaar op straat als je …..’
Jitske beweegt een beetje met haar pen. Ik duik schuldbewust weer in m’n boek. De vrouw in kwestie wil niet dat er meer van haar bekend wordt dan noodzakelijk & ondertussen gooit ze ’t gewoon te grabbel in onze gezamenlijke wachtkamer. Een tijdelijk verblijf, maar behoorlijk intiem.
Jitske heeft ’t allemaal begrepen. Ze stopt de pen in haar borstzak & pakt de map weer op.
‘Ik zou u natuurlijk willen overtuigen dat er dit soort dingen niet met uw gegevens zullen gebeuren ….’
Niet te ver gaan, Jitske, denk ik. Ze wil niet. Straks wordt ze nog verontwaardigd dat je ’t toch nog durft proberen.
‘Maar ’t gaat ook echt niet gebeuren.’
‘Nee, ik zou ’t in uw geval ook niet doen. Daarom wil ik niet aandringen, mevrouw.’
Ze geven elkaar de hand. De ander nog ietwat stuurs, maar Jitske doordrongen van ’t feit dat ze goed gehandeld heeft. Bij een vrouw die drie keer haar leeftijd heeft. Dus keert ze zich zwierig om, met haar witte ziekenhuisjas met vliedende panden. Ze wipt vrolijk op haar schoentjes hupsend haar hok weer in, die zich ergens buiten zicht van de wachtkamer moet bevinden.

Er bevinden zich nog meer kamers buiten zicht. Gangen ook. Aan 1 stuk zie ik ’t personeel aan de ene kant een kamer in gaan, ‘t volgende moment aan de andere kant er 1tje weer verlaten. Een klucht met klappende deuren. Ze slaan ze alleen nog niet zo hard dicht.
‘Mevr Matsjoehetie?’ komt een witjas vragen.
Ze zit recht voor ‘m, met haar dochter ernaast.
Hij heeft haar eerder gezien. Waarschijnlijk nog geen 5 minuten geleden. Toen kwamen de moeder & dochter uit de zelfde richting.
Als ze opkijken herkent-ie hun beiden pas.
‘We zullen ’t nogmaals moeten proberen.’
Dochter knikt. In 1 beweging door geeft ze de knik aan haar moeder door.
‘De 1e is toch niet goed gegaan,’ verzucht-ie ’t al eerder geuite donkerbruine vermoeden. ‘Maar dan moeten we ’t weer klaar gaan zetten.’
Hij praat alleen nog met de dochter. Tegen de dochter. Ze vertaalt alles in knikken naar haar moeder. Die laatste had de bui allang al zien hangen, vertelt haar gezicht.
‘Jullie kunnen ondertussen wel even naar de kantine. Laat haar een glas chocomel drinken. & Over een kwartier kom ik jullie weer halen.’
Chocomel. Een dokter adviseert chocomel. Dat kan waarschijnlijk alleen op deze afdeling.

De zoon oogt al op z’n minst 10 jaar ouder dan ik. Ik weet eigenlijk niet eens of ’t een zoon is op ’t moment dat ik ‘m in ’t oog krijg.
Hij keurt de wachtkamer. Waar ik me inmiddels op m’n gemak begin te voelen. Ik weet wie er zijn & deels ook nog om welke misschien. Die heb ik allemaal al bij elkaar verzonnen.
Nu dus weer een zoon. Weer een andere zoon dan die andere zoon, die net z’n fles 7-up liet morsen bij ’t openen.
‘Kijk nou wat je doet!’
Dan weet je wie de moeder is.
‘Haal een doekje,’ wijst ze vervolgens resoluut naar de wc, waarop zoon schoudertrekkend die richting op vertrekt.
De rol van deze wachtkamerkeurmeester, zijn positie, herken je aan de lolletjes van hem & pa onder elkaar. Handen in z’n broekzak.
In de buurt van de receptie schuift hij met z’n voet een kurk opzij die daar op de grond ligt. Een wijnfleskurk. Elleboog raakt z’n vader bijna aan. Kijk pap wat ik nou vind pap.
‘Huh,’ reageert Pa, terwijl-ie zich omkeert.
Dan weet ik ’t ook zeker, als-ie klaar staat om de wachtkamer te betreden. Pa heeft grijzer haar dan zoon. Daar kan je ’t meteen aan zien.
Ik wil ook nog de neusgelijkenis herkennen, maar kom er niet aan toe. Want schoondochter moet de grap uitleggen. & Pa is doof. Klein beetje, niet meer, maar schoondochterlief weet de grappen van haar man nou 1maal makkelijk te duiden.
‘Je hebt zeker al een fles op.’
Lachen in ’t ziekenhuis. Tijdens ’t zoeken naar stoelen voor ’t gezin van 3. Ze hebben besloten toch weer even bij elkaar te zijn. Pa is ziek, laten we ’t vieren.
‘Zo’n hele fles wijn,’ schampert ze er nog ‘ns bovenop.
Ja, nu snapt de hele wachtkamer de grap. Terwijl de voet van zoon op zich al genoeg was.

Een vingeroefening in Zijperspace.

spoorzoeken

Je dient je goed voor te bereiden.
Je hoort onderweg niet te vragen waar je heen moet gaan.
‘t 1e Wat ik in de metro aangekomen aan een willekeurige medereiziger daarom vroeg, was: ‘Is dit wel de metro naar ’t AMC?’
De jongen haperde. Hij had geen vraag verwacht in de massale anonimiteit van de ochtendlijke spits. Iedereen zwijgt, tenzij men collega’s is & gezamenlijk opreist naar ’t werk.
Daarom nam ’t meisje dat in die laatste gelukkige omstandigheid verkeerde & zodoende met haar stem & die van haar collega als enigen de verbale leegte van ’t compartiment vulde ‘t woord.
‘Ja, deze gaat naar ’t AMC. Bij Holendrecht moet je er dan uit.’
Alsof ik al die details nodig had. Ik had me laten degraderen tot een leek, een toerist, een dagjesmens, een vreemde, een niet-amsterdammer, een sollicitant, een doetje.
Zaak om enige correctie omtrent ’t beeld van mijn persoon aan te brengen. Niet overvloedig, eerder beperkt, zelfverzekerd, met op de achtergrond een sluimerend verwijt van hoe kom jij er in godsnaam op mij als een vreemde te beschouwen.
‘Ik had zo’n haast om de metro te halen, dat ik vergat te kijken waar-ie naartoe zou gaan.’
Minzaam lachte ze de glimlach die me moest vertellen dat ze die informatie wel even wilde aanhoren, maar dat ze niet wist wat ze ermee aanmoest & liever weer aandacht aan haar net zo kleine & net zo jonge collega wilde besteden.
Ik hield de rest van de reis m’n mond. Keek niet op de informatieborden van ’t gemeentevervoerbedrijf. & Liep op Holendrecht ongeïnteresseerd de metro uit.
Waar nog altijd niets veranderd was, bedacht ik me. Nog steeds dezelfde stroom van mensen die blijkbaar niets meer af kunnen laten slijten van die jaren geleden al bedompte grijze meterslange voetgangerssluis. Alsof de druilerigheid hier 15 jaar lang was blijven stilstaan.
Ik volgde de sluis, sneed een enkele keer, ondanks de regen, de onzinnige hoeken er in af, liet daarbij quasi-nonchalant de spetters op m’n pet vallen & stevende routineus, ik wilde immers geen uitzondering meer zijn, geen onervarenheid uitstralen, op de ingang af.
Snel liet ik m’n ogen de schuifdeuren aftasten: waren ’t de deuren voor invalidekarretjes, moest ik de draaideuren gebruiken, & was dit wel de juiste ingang & hoe kon ik dit ’t snelst ontdekken zonder dat iemand m’n zoekende blik zou bemerken?
F, F, F moet ik hebben, ging ’t door m’n hoofd. Waar zouden ze dat op aangeven.
Minzaam speelde ik naar de bloembakken te kijken, alsook de bezoekers die weer in ruime getale aanwezig bleken te zijn & zocht onderwijl panisch naar borden & richtingaanwijzers.
Waar ik via ’t binnenterras tussen de tafeltjes & stoeltjes door had moeten afsnijden, zoals iedereen die ik eerder achter me had gelaten deed, ging ik aandachtig traag voorbij aan een schilderij aan de wand in de verste hoek omdat ik een pijl had gemist. Bewonderend lang liet ik m’n blik op ’t kunstwerk rusten, me geheel niet realiserend wat ’t voor moest stellen, om vervolgens de meute van achteren weer te gaan belagen.
In m’n enthousiasme weer op de goede weg te zijn beland, volledig doordrongen van ’t feit dat ik me eigenlijk alleen maar door de massa hoefde te laten leiden, liep ik zodoende de verkeerde groep achterna & ging aan de lift voorbij.
F2Noord betekent afdeling F, 2e etage, noordelijke vleugel, begon langzaam tot me door te dringen. Nog net op tijd om me als laatste in de lift te persen. Allemaal gezichten om me heen die ik me nog van de metro wist te herinneren. Zorgvuldig drukte ik de knop van de 2e verdieping in.
Er stapte niemand met me uit. Misschien dat men voor deze geringe hoogte normaliter de trap gebruiken, bedacht ik. Daardoor een lege hal. Op m’n dode gemak zocht ik de aanduidingen van de windrichtingen, stak een natte vinger omhoog, zoals de hopman mij ooit geleerd had & ging, ertoe gedwongen door de algehele windstilte die hier heerste, uiteindelijk spontaan rechtsaf.
In de verte kon ik een balie ontwaren, waarachter een dame gezeten was. ‘Nucleaire geneeskunde’ stond er boven haar hoofd.

Men was op koers in Zijperspace.

jochies

‘Hoi, Kaspar.’
‘Hoi, Ton. Weet jij wie er op dit moment kan invallen? Robb is ziek.’
‘Hm, nee. Dat zou ik nu eigenlijk niet weten. Ik heb al 3 maanden niet gewerkt.’
‘O nee, stom. Ik was van plan om Sas te bellen.’
‘Als er vanmiddag iemand nodig is voor rondleidingen, dan doe ik ’t graag.’
‘Ja, misschien dat ik je dan straks terugbel.’

‘Hoi, Kaspar.’
‘Hoi, kun jij dan om 3 uur & om 4 uur een rondleiding doen?’
‘Ja, graag. Dan heb ik weer wat te doen.’

‘Dat zullen ze zijn,’ zeg ik tegen Janna.
‘Ja, dat ziet er wel naar uit,’ reageert Janna. ‘Nu is Robb vast erg blij dat-ie ziek was.’
‘Zo, vertel mij maar ‘ns hoe jullie dat gouden vocht maken,’ zegt 1 van de heren met stemverheffing.
‘Man, praat toch ‘ns een beetje zachter,’ reageert de klerenkast van de groep.
De laatste trekt z’n jas uit & een t-shirt omgeven door vol getatoeëerde huid verschijnt.
‘Als je last van ze hebt,’ fluistert-ie me ondertussen toe, ‘dan zeg je ’t maar. Ik hou ze wel in toom.’
‘Ja, je moet weten,’ gaat de schreeuwlelijk verder, hij trekt daarbij de kleinste van de groep met een greep aan z’n jas naar zich toe, ‘we doen ’t allemaal voor deze kleine chinees.’
Hij aait ‘m over z’n bijna kale kop. De jongen lacht.
‘Is ’t niet een schattige bruidegom.’
Daarbij knijpt hij de jongen bijna fijn. & Ondertussen schudt z’n hoofd heen & weer. Z’n ogen tollen onevenwichtig in de kassen.
‘Er hebben er al een paar stevig gedronken,’ zeg ik tegen Janna.
‘Dat had ik ook gezien.’
‘Ik ga maar beginnen.’
‘Ja, mensen,’ begint de man met de niet te vermijden stem al, ‘we gaan even luisteren naar een man die ons alles over dit goedje hier kan vertellen.’
Hij heft z’n glas op. Schudt z’n hoofd nog ‘ns een beetje heen & weer.
‘Zeg,’ richt ik me tot hem, ‘als er geschreeuwd moet worden, dan kun je dat beter aan mij overlaten.’
Ik gebaar dat ik met de rondleiding ga beginnen. De groep loopt achter me aan ’t brouwhuis in.

‘Ik hou zelf wel van een flesje Kwak,’ zegt de jongen die ’t tot ’t eind heeft uitgehouden.
Van de 13 waren er 6 overgebleven.
‘Kan wat zoet zijn,’ zeg ik deskundig.
‘Maar ik vond ’t een mooi verhaal. Ik wil altijd wel wat meer weten over bier. Ik probeer altijd nieuwe dingen. Die gozer daar, die kleine, die jongen die gaat trouwen, elke keer als-ie in Limburg is, dan drinkt-ie de hele kaart.’
‘Alles wat in ’t café aan bier verkrijgbaar is?’
‘Precies. Ach joh, ’t zijn best goeie gozers, hoor. Er zitten wel een paar zware criminelen tussen, maar als je in hun hart kijkt… Sorry dat bijna niemand luisterde.’
‘Nee, joh. Ik vond ’t zelf ook leuk. Ik heb hartstikke gelachen. Vooral om die gozer die steeds zo hard schreeuwt, die opmerking over de gassen die hij steeds produceerde. Ik heb me best vermaakt. Dan maak ik er gewoon een andere rondleiding van.’
‘Ja, die jongen die kan zich niet al te lang concentreren. Man, ’t grootste gedeelte heeft zoveel drugs gebruikt, die worden nooit meer normaal.’
‘Ik dacht al te merken dat er een paar een beetje gestoord waren. Zijn jullie allemaal vrienden?’
‘Nee, sommige ken ik niet eens. Allemaal uitgenodigd door dat jochie die gaat trouwen. Tom, die brede daar, die wist niet waar hij met ze naar toe moest. Sommige jongens mogen bepaalde tenten niet meer in. We konden bijna nergens naar toe. Dus ik zei tegen Tom dat ik wel wat wist.’
‘Tom houdt ze een beetje in toom, geloof ik.’
‘Ja, als die iets zegt, dan stoppen ze. Hij is zelf ook geen lieverdje, hoor. Maar een gouden gozer. Die hele groep samen, die heeft gemiddeld wel een paar jaar gezeten.’

‘’t Waren een stelletje criminelen,’ zeg ik tegen Janna.
‘Dat dacht ik ook,’ zegt zij.
‘Ik heb nog een tijdje staan praten met 1 van die jongens.’
‘Ja, dat zag ik.’
Ik lach. Ik heb lol om ’t grapje van 1 van de jongens.
‘Ik was blij dat ze weggingen,’ zegt Janna.
‘Ja,’ verzucht ik, ‘maar er waren best wel goede jongens tussen.’
‘Die ene brede,’ zegt Janna.
‘Precies. Maar die jongen waar ik mee stond te praten vertelde me dat ’t grootste gedeelte van de groep al een paar jaar gezeten had.’
‘Zo zagen ze er ook uit.’
‘Ik heb wel lol gehad.’
‘Ik was blij dat ze weggingen.’
‘Ja, ik ook. Maar er waren best wel aardige jongens tussen.’
‘Ja, die ene brede,’ zegt Janna nogmaals.

We vragen ‘m straks voor bescherming van Zijperspace, als dit verhaal per ongeluk uitlekt.

schrijfregels

Je moest toestemming hebben. Overal voor eigenlijk.
Niet dat m’n vader streng was daarin. Hij was wel streng in bepaalde opzichten, maar op dit gebied was-ie vooral zuinig.
‘Pen in m’n handen terug,’ zei hij als-ie z’n Parker uitleende.
Je hield ‘m dan als vanzelf wat voorzichtiger vast. Tussen duim & wijsvinger. & Vervolgens drukte je niet al te hard op ’t papier ermee. Alsof de punt van een Parker af kon breken.

’t Resultaat keek m’n vader als een echte docent na. Met z’n rode pen. Die moest-ie uit z’n jaszakje halen. Of anders zat ’t in ’t zijvakje van z’n schooltas. Die op zijn beurt op z’n vaste plaats naast z’n stoel stond.
Die schooltas raakte niemand aan. Die was heilig. Ik kan me de dag niet heugen dat ik iets voor m’n vader er uit mocht halen. Daar zaten de geheime documenten in, waar niemand iets mee te maken had.
We mochten ‘m wel oppakken & aanreiken. Voor als-ie weer eens haast had naar school te gaan. Ma gaf dan de boterhammen aan & 1 van ons de tas. Maar daar was alles mee gezegd.

Z’n rode pen maakte strepen. Rechte strepen door domme fouten. Een vink als hij akkoord ging met een alinea. Vraagtekens, ook veel vraagtekens.
‘Dat kan anders,’ zei hij dan.
& Een andere aanhef schreef-ie gewoon midden op ’t papier.
‘Hooggeachte Heer,’ stond er dan. ‘Bij dezen wil ik u verzoeken……’
‘Bij dezen?’ vroegen wij ons dan af. ‘Er is toch maar 1 moment dat ik dat vraag?’
Zo hoorde dat nou 1maal.
Later hebben ze die extra ‘n’ afgeschaft. Beide varianten mochten toen. Maar daar wilde m’n vader niet zo snel aan.

Hij was een expert in brieven. Hij wist precies welke regelafstand gehanteerd moest worden. Ook alle variëteiten zaten in z’n hoofd. De amerikaanse aanhef, de engelse, de europese.
’t Cursusboek van Scheidegger gaf die mogelijkheden niet allemaal.
Nadeel was dat m’n vader ’t je slechts vertelde als je ’t nodig had. Niet eerder.
‘Pap, ik schrijf een brief aan Ome Flip in Amerika.’
De oom die helemaal geen oom was, maar elke keer met ladingen vol pakketjes naar Nederland overkwam.
Dan kwam-ie even naast je staan. Daar wees-ie een spatie aan, daar een witregel, we moesten beginnen met ‘Beste’, & de groeten van de ex-patrouilleleider vooral niet vergeten te doen.

Dan mocht je typen. Met als voorbeeld ’t papier met rode strepen op een witblauwe ondergrond.
De kleine typemachine. De grote was alleen voor Pa. Slechts jaren later, bij officiële sollicitatiebrieven, kreeg je de gunst van de grote logge die amper te tillen was. 2 Armen, de kolos hangend aan je ellebogen.
Voorlopig 1st de kleine. 2 Kussens op de stoel, aan de achtertafel, tot de tafel gedekt moest worden voor ’t eten.

‘Pap, ik heb een fout gemaakt,’ riep je naar de voorkamer.
Even later, soms kostte ’t wat extra dreinen, kwam-ie over je schouder meekijken. Uit ’t kastje achter onze ruggen haalde hij dan ’t potje tippex. Ook daar mocht je niet uit eigen beweging komen. Als anderen ’t aanraakten zou ’t witte vocht alleen maar uitdrogen & klodders gaan vormen. Alleen hij kon er zorgvuldig mee omgaan.

De ‘g’ haperde & de ‘z’. Als ’t lint op was, dan moest je ‘m draaien. Nog een keer gebruiken. Als dat fout ging, als hij ontdekte dat ’t fout was gegaan, kreeg je een zachte tik op je vingers die dan op ‘t schrijven terecht kwamen. Je inktvingers gaven vlekken af op ’t papier waar je een ½ uur aan had zitten typen. & Je moest altijd met 2 bladen werken, ter bescherming van de draairol.
Er waren veel regels, veel dingen waar je rekening mee moest houden, maar zonder hem kwam er geen letter op papier.

& Toch, men heeft er iets aan overgehouden in Zijperspace.

belangrijke mededeling voor hen die niet altijd tot de massa willen behoren

Eigenlijk denk ik de hele tijd: dit is m’n wereld niet. Een wereldje van relnichten die elkaar continu lopen te bestoken wie nou de meeste aanhangers heeft. Als je niet de juiste rituelen volgt, dan word je de varkenskop die straks op ’t strand gespietst staat. ’t Enige wat je overblijft is heer van de vliegen te zijn.
Geenstijl stuurt z’n Armada op je af & je moet zwijgen, capituleren & bakzeil halen. Je kan anders gelyncht worden, gevierendeeld, maar vooral je mond voor de rest houden.
Daar word ik een beetje moe van.
Straks zegt er iemand, nadat ik ’t voorgaande alhier heb meegedeeld, dat-ie wel even langs zal komen, om de buitenlucht op te fleuren met m’n herseninhoud. Een toevallige bezoeker heet dat te zijn. Zal ik je even volstoppen met lood, is dan een uitdrukking waarvan men zegt dat je die niet al te serieus moet nemen, maar waarbij je wel schrikt als ze je telefoonnr in no time weten.

Dat scenario speelt dus mee op de achtergrond. Als je de meute loslaat. De meute die geenstijl heet, & iedereen die de zogenaamde leider volgt. 75.000 Man groot. Dag in, dag uit. Grinniken als er iemand schrikt vanwege de dreiging van een nekschot.
Beseffen ze wel hoe hard 75.000 mannen klinken als ze tegelijkertijd een scheet laten? Al is ‘t 10 %, dan hoor je ’t nog in Keulen donderen.

Goed. Ik ben verantwoordelijk. Ik voel me verantwoordelijk. Ik ben ‘t aangegaan, wilde er iets leuks van maken, leuker dan vorig jaar, ’t jaar daarvoor ook. Meer variatie, meer kwaliteit, & vooral geen eenkennigheid in de uitslag.
Bovendien vind ik dat ik beter schrijf dan dat hele clubje geenstijl bij elkaar.
Daar hoef ik niet eens arrogant voor te zijn. Dat zijn zij al.
Die overtuiging heeft er voor gezorgd dat we voor de Dutch Bloggies een systeem bedacht hebben waardoor eigenwijze lieden als ik evengoed een mogelijkheid hebben om boven te komen drijven. Daar hebben eigenwijze mensen toevallig eens een keertje niet 75.000 grote bekken voor nodig. Geen nekschotten, geen hackers die je weblog proberen te frustreren, geen ongenuanceerde stukjes die wat jij in alle eerlijkheid zegt een vreemde draai proberen te geven.

Waar ’t mij om gaat: ik wil niet meer alleen staan. Ik wil niet dat zij de enige zijn die de dienst uitmaken. Ze hebben genoeg gezegd, ze hebben genoeg gedreigd. Ze hebben genoeg laten merken dat een grote bek mensen doet zwijgen. Dat mechanisme ken ik inmiddels. Bij die verwondering wens ik niet elke dag stil te hoeven blijven staan.

Ik ben een bescheiden weblogger. Ik schrijf m’n stukjes. Ik schrijf ze op m’n eigen manier. Met ‘&’, met ‘z’n’, met ‘m’n’ & alle cijfers staan er in getallen uitgedrukt.
Valt niets op aan te merken, behalve dat je m’n weblog er meteen aan herkent. Tegelijkertijd met de gele achtergrond.
Wie neemt mij geel kwalijk waar anderen wit zijn? Geel is ’t nieuwe zwart, zou ik keihard kunnen schreeuwen, & zeker als de nederlandse bergen een welluidende echo zouden kunnen produceren, zou een aanzienlijk deel van de nederlandse bevolking mij nog horen ook.
M’n stukjes. Die een beperkte belevingswereld schijnen uit te dragen.
Ik, ik, ik & als toetje nog een beetje ik.
Daar raak ik niet over uitgeschreven.
Maar tegelijkertijd val ik daar ook niemand mee lastig. Ik zou niemand willen lastig vallen. Ik wil geen tocht van de tienduizend leiden. Welk ander getal ook. Ik wil dat die tienduizend aan mij voorbijgaan. Ik mag er een gevoel aan overhouden, dat wel. Maar voor de rest er aan voorbijgaan, zoals zij aan mij voorbijgaan, zouden moeten gaan.

De Dutch Bloggies dus.
Ik wil dat men stemt. Dat iedereen stemt die zich niet altijd door een massa laat leiden.
(iedereen laat zich door een massa leiden, hoe hard je ’t ook ontkent, maar intelligentie, kuddendierenintelligentie zou men ’t kunnen noemen, heeft enkelen van ons zover gebracht dat we dat weten te onderkennen & dankzij die kennis er ook af & toe aan weten te ontvluchten)
Dus wil ik ook dat meer lijfloggers zich kenbaar maken. Die 40 dan die mij dagelijks, misschien 80 die mij 2-dagelijks, lezen. Daar zitten heus wel veel lijfloggers tussen.
Die zouden zich kenbaar moeten maken. Die zouden ook moeten zeggen: ‘Hé, ik vind jou goed!’
Meer niet. Niet minder ook.
Kom op, we hebben enkele mogelijkheden om kwaliteit, & zomaar ‘ns niet de massa die schreeuwt, boven te laten komen drijven. Daar hebben wij een stemsysteem voor proberen te ontwikkelen.

Ik heb bij ‘Beste Post’, een nieuwe categorie binnen de verkiezingen van de Dutch Bloggies, mijzelf genomineerd. Een stukje tekst van mezelf. Niet de beste, maar ook niet de slechtste.
Als iedereen die dit leest, iedereen die ’t niet eens is met de massaliteit van geenstijl, de kudde van 75.000, de alles verwoestende stormloop, de wals, de schreeuw, de lynching mob; als iedereen die tot dit zinnetje heeft weten te komen, nou eens dat postje mede nomineert, gewoon om te laten zien dat men deze tekst gelezen heeft, verder niks, want verder heeft ’t geen zin omdat ik, door deel uit te maken van de organisatie, mezelf niet verkiesbaar heb gesteld; als iedereen dus dat stukje nomineert & daarnaast iedereen in de buurt binnen datzelfde lijflogland waar hij, zij waardering voor heeft, per categorie bestaan er 3 mogelijkheden om anderen boven geenstijl te laten prevaleren, dan hebben we in ieder geval kenbaar proberen te maken dat we geen stoere mannen zijn die met z’n allen op jacht zijn voor een volgend dodelijk slachtoffer.

Ik rust mijn kaas in Zijperspace.

toetsenberoerd

Geen excuus.
Behalve Nieuwjaarsdag.
Met een hoofdletter.
& Roswitha. Vanaf Oudejaarsdag bij mij. Die dan ook in ‘t groot.
Tot aan gisteravond.
Ik wilde haar nog wegbrengen. Tot met de metro mee, tot bij de trein.
Ik keek op m’n strippenkaart, op een moment dat zij niet keek & zag dat er bijna niets meer op stond.
Er is nog geen geld om een nieuwe te kopen.
Er is nergens geld voor. Morgenochtend ontbijt voor 5 dagen. Dat gaat nog lukken.
Hopelijk genoeg kleingeld gespaard om morgen treinkaartje naar moeders te kopen. Of dag later.
Misschien is ’t loon dan al gestort.
Maar geld mag ook geen excuus zijn. Zeker niet omdat ik Roswitha uiteindelijk slechts tot aan de metrohalte bracht.
Meteen in de stoel gaan zitten & schrijven. Denken & schrijven.
Hoewel ’t een andere manier van denken vraagt.
’t Is meer een storm die woedt. Elke gedachtegang voor enkele secondes koesteren, laten stromen, om te kijken wat er uit komt.
’t Is een wirwar, ’t lijken tentakels die elkaar van voren & van achteren, overal waar ze maar greep kunnen hebben vastpakken, zich verwijderen, uiteen groeien, plots weer vastklampen & een volgende streng gedachten dichterbij laten komen.
Dat kan ik meestal alleen op de bank. Liggend op de bank.
Of struinend. Tussen stoel & raam.
Wie was die gek die zei dat een mens ’t beste kon denken terwijl rondjes om de tafel heen gelopen werd?
M’n sloffen zouden ’t niet halen. € 4,50 Bij de Hema. Maatje te klein, maar een onmisbare luxe, z’n prijs 10-voudig waard.
Hoewel ik ’t dan niet zou hebben kunnen kopen.
Sloffen, of ’t gebrek er aan, mogen ook geen excuus zijn.
Momenteel zit ik toch met slechts 1 groep tenen, die van de rechter, over 2 minuten is de linker weer aan de beurt, te steunen op de grond.
Zou ik ook zonder sloffen doen. Steunen als een ballerina.
In stilstand dan wel. In stilstand.
M’n ander been er bovenop.
Geen ballerina. Maar die wordt in ieder geval niet al te snel koud. Zeker niet met sloffen aan.
’t Zal ook wel niet mooi zijn, zoals ik er bij zit. Schouders recht, rug recht, m’n nek bij tijd & wijle heen & weer schuddend om de spanning uit m’n lichaam te halen, vingers op ’t toetsenbord, een glazige uitdrukking richting scherm.
Hooguit af & toe een frons. Vanwege de zin die niet wil.
Zinnen mogen ook geen excuus zijn. Daar moet ik streng zijn.
Die willen vanzelf wel. De zinnen zijn een direct gevolg van de inhoud. & De inhoud die bestaat eigenlijk al. Hij moet alleen gevonden worden.
Tussen die tentakels. Tussen de chaos zoals ‘t godendom die ooit verzonnen heeft.
Ik bof eigenlijk dat ik me er tussen begeven mag.
& Zo ondankbaar dat ik niets van me horen laat.
(Zie je. Dit is een voorbeeld. De vorige zin. Waarin ik steeds blijf twijfelen of ik de juiste volgorde moet verkiezen boven die van de ritmiek. Dit soort gevallen zijn de frons. ’t Moment dat de achterbuurman zal beginnen denken dat ik leef in m’n computer, leef in m’n scherm. Hij mag dat denken. Want vaak heeft-ie wel gelijk. M’n buurman, die ik nooit spreek. Wel vaak zie. Peuk in z’n hand. Blik op m’n schouder gevestigd. Tot ’t moment dat ik me omwend.)
Niets van me laat horen terwijl ik me tussen die tentakels & hun chaos leef.
Een uitzonderlijke positie & ik profiteer er niet van.
De slaap. Misschien dat slaap een excuus mag zijn.
Als ik lig. Men weet ondertussen waarom.
Dat als ik lig, de gedachten hun eigen leven gaan leiden. Ze maken hun eigen keuze. & Ik word iets te gewillig.
Want vannacht was ’t weer slechts 4 uur. De nacht ervoor 5 uur slaap.
Zo probeer ik me te excuseren. Wegens gebrek aan inhoud.
Terwijl ik weet: ik hoef m’n toetsen slechts met durf te beroeren.

& Zijperspace staat vol.