neus

Ik & m’n spiegel communiceren. Weliswaar niet al te vaak. Hooguit 2 keer per dag. Maar we hebben ’t over elkaar, met elkaar. ’t Is jammer dat ik bijna altijd m’n mond vol met tandpasta heb zitten op zulke momenten. Ik moet ’t dan hebben van de non-verbale communicatie. M’n spiegel ook. Daar zijn de spiegel & ik beiden blijkbaar goed in.
Hij trekt z’n wenkbrauw op & ik doe ‘m na.
Ik wil daar altijd even bij nadenken.
‘Waarom doe je dat nou?’ denk ik dan door m’n mond te krullen.
‘Dat wou je toch zelf?’ is z’n antwoord.
Schamper kijk ik terug. Waarop ik m’n blik naar beneden werp. Om de schijn op te houden dat ik nog steeds druk bezig ben m’n gebit van een frisse & onderhoudende beurt te voorzien. Ik murmel & sputter wat, laat enkele witte vlokken uit m’n mond lopen richting wasbak, hef m’n hoofd weer een beetje om te kijken hoe ’t me staat, zo’n mond vol glanzend witte tanden & zet m’n mond strak. Zodat zoveel mogelijk tanden tegelijk strak in ’t gelid van de spiegel staan.
‘1, 2, 3, Strak!’ denk ik erbij.
De spiegel doet mee.
Maar trekt er helaas wel een gekke bek bij.
’t Lullige is dat-ie ’t heel stiekem doet. Onopvallend. Hij zet me voor mezelf voor aap op ’t moment dat-ie denkt dat ik ’t toch niet zie, dat ik even niet oplet. Alsof ik niet weet dat ’t topje van m’n neus niet wit hoort te zien.
Zo’n bijna 4-kant stukje vel, met ’t uiteinde van een botje er onder. ’t Eindbotje van je neus. Of in ieder geval mijn neus. Dat steekt dan opeens wat meer naar voren. ’t Zal een millimeter zijn. Misschien iets meer. Dat wil zich dan opeens naar voren dringen. Maar dan geheel op zichzelf, met achterlating van de rest van de neus.
Terwijl de rest van de neus nog rood ziet van de voorgaande dag, misschien de afgelopen nacht, laat ’t topje zich wit kleuren. In een rond tot 4-kant puntje. ’t Is geen gezicht.
Ik kijk dan streng. Waarschijnlijk nog overgehouden van ’t commando ‘Strak!’ ’t Overdonderende van de aanblik van de spiegel speelt echter ook mee. Ik ben helemaal niet gewend m’n aangezicht zo te zien spiegelen. Een gezond gezicht met een witte punt die vooruitsteekt.
’t Is eigenlijk niet ‘ns een punt. ’t Heeft vermoedelijk wel een oppervlakte van een cm². Of in ieder geval de helft ervan. Op een menselijk gezicht vind ik dat een behoorlijke proportie vergeleken tot de rest. Vooral omdat ’t een wel zeer bepalend onderdeel is van ’t aangezicht.
’t Is ook de kleur die er achter steekt, die me danig uit m’n gemoedstemming brengt. Een crème-achtig wit, waar nog net de onderhuidse dunne adertjes doorheen zijn te ontwaren. Sommige blauw, anderen roze. Bij gebrek aan bloedtoevoer worden ze tot die roze gloed veroordeeld, die kleine haardunne adertjes. Blauw wordt vermoedelijk door ‘tzelfde euvel veroorzaakt, maar ik waag me na verwijdering van ’t spiegelbeeld te geloven dat ik ’t eigenlijk niet gezien heb. ’t Was er wel, maar ’t was er niet. Ik wilde ’t blauw zien om te geloven dat ik dat uiterste puntje van m’n neus door ’t bekkentrekken aan ’t afknijpen leek. Die rozige gloed echter, tegelijk met de algehele schijn van crème, die doen mij denken aan de tijd dat ik nog mee-eters had. Van die voortijdige mee-eters. Die er om schreeuwden vooral voortijdig verwijderd te worden. Veel te vroeg bleek dan uiteindelijk. Daarom dat ik ze voortijdig noem. Die dus extra pijn deden, waarbij de actie op niets uitliep, behalve een week lang een rode put, of witte bobbels op enkele andere plaatsen, & vooral niks bijdroegen in ’t doen wegebben van de witte gloed die over mijn aangezicht hing.
Dat was in de dagen dat ik niet alleen bij ’t tandenpoetsen in de spiegel keek. Spiegel & ik moesten nog aan onze onderlinge communicatie wennen; we waren druk bezig elkaar te trainen in omgangsvormen, waarbij uiterlijke voorkomendheid een pre was. Ik ging er in die dagen vanuit dat als ik niet zou kunnen communiceren met m’n spiegel, ik dat ook niet met leeftijdgenootjes zou kunnen, zeker niet met die van ’t vrouwelijke geslacht.

Bovenstaande is allemaal niet zo erg. Ik vind eigenlijk wel dat je spiegelbeeld je best op ’t verkeerde been mag zetten. Wie denk je immers zelf wel dat je bent? De imperfectie hemzelf? Of de tegenhanger ervan?
’t Is alleen zo vreemd een dergelijk onderdeel van ’t aangezicht op deze leeftijd te ontdekken.
‘Ploemp!’ door m’n schaper plompverloren midden in m’n tronie geplaatst.
Alsof ’t er daarvoor nooit was & nu pas van zich doet spreken. Of dat ik er jaren mee rondloop, in ’t dagelijks leven me begeef onder de mensen & bij bepaalde gezichtsuitdrukkingen ’t verschijnsel tevoorschijn tover, zonder dat ik daar ooit van op de hoogte ben geweest, & bovendien: zonder dat men mij daarover inlichtte. Omdat men, de mensen die dapper genoeg zijn om op- & aanmerkingen over m’n uiterlijk te durven plaatsen, dacht dat dat nu 1maal een vast onderdeel was van mijn algehele verschijning. Men nam dat puntje op de neus maar op de koop toe. Niets aan te doen, dat witte, crème stukje huid, waar een beetje flexibiliteit in lijkt doordat ’t bovenop een zwevend stukje bot zit geplakt, dat hoort nu 1maal bij Ton.

& In Zijperspace wist men al die jaren van niks.

.nl/.net

Men kan weer gerust te slapen gaan. Alles is weer in orde. Of in ieder geval bijna alles. Want als ’t aan de heren Protagonist (waarom ik dat nog met een hoofdletter schrijf is me een raadsel), dan blijf ik nog even misère houden, want ze geven me geen toegang tot de data die nog verzameld staan op hun server. Dingetjes die ik nog even in orde wilde maken. Maar dit zijn heren die je een vinger geeft & dan nemen ze alles wat ze voor handen krijgen.
Wat betekent dat de reacties van afgelopen jaren zo’n beetje allemaal verloren zijn (hoewel ik nog kan uitzoeken wat ik op m’n comp hier heb opgeslagen); m’n geselecteerde stukjes aan de zijkant kan ik opnieuw gaan uitzoeken, wat betekent dat ik van de afgelopen 3-4 maanden alle teksten moet doornemen; & er zijn nog enkele mankementjes, doordat niet de juiste bestanden zijn overgezet, of in ieder geval niet volledig.
Er valt voor de rest niet veel over te zeggen; ik moet gewoon weer m’n best gaan doen (moeten, moeten, jij moet niet de hele tijd zoveel moeten van jezelf, hoor ik iemand zeggen), teksten schrijven, kritisch blijven, diep duiken, uitweiden, nederig zijn.
Dank ben ik verschuldigd aan Luuk, Suffie, Daan & Carin, die me even wat extra aandacht gaven met verwijzing naar mijn onderkomen op zijperspace.net, alsook enkelen achter de schermen (’t is af & toe heerlijk om complimentjes te krijgen; ik dacht eigenlijk dat ik er niet zo goed tegen kon).

Als u nu slapen gaat, als u daar al niet aan begonnen bent, dan gaan wij hier nadenken, nadenken over iets zinnigs, zodat we in de ochtend weer een lap tekst te plaatsen hebben, vlak voor werk, in Zijperspace.nl (tevens .net).

brief

Hoi Mam,

Ik ben heus wel een keertje boos. Op een klant bijvoorbeeld, die zich aan de bar niet gedraagt zoals ’t hoort. Brutaal, lawaaierig, slordig, onbeleefd naar ‘t personeel, de regels van ’t spel overtredend. & Als ik boos ben krijg ik heus wel ‘ns te horen dat men ’t er niet mee eens is. Agressie tot gevolg.
Ik ben in m’n ballen getrapt, heb een glas naar m’n hoofd geworpen gekregen, een klap in m’n gezicht, uitgescholden, etcetera.
Op dat moment raar, maar binnen de horeca haast iets vanzelfsprekends. Hoort zo af & toe bij ‘t vak, niets om je zorgen over te maken.
Jij ook niet.
Ook al krijg ik er blijkbaar iets sneller mee te maken dan de anderen. Ik kan me niet herinneren dat m’n collega’s met handgemeen te stellen hebben gehad.
Ik ben ietwat impulsiever. Kan m’n mond niet houden. Moet ingrijpen.
’t Volgende moment besef ik me vaak pas dat ik zwakker sta. Ik heb geen haar op m’n borst.
Dat lijkt een raar argument, maar ’t werkt door. Ik heb er nooit bij stil gestaan of ik sterker ben dan anderen. Ik heb me nooit hoeven bewijzen. Goed, tuurlijk tegenover m’n broers. De dagelijkse strijd om de grootste gehaktbal. Maar niet tegenover de jongens op straat. Ik heb slechts zelden een gevecht hoeven leveren, ben beschermd grootgebracht. Ik heb geen haar op m’n borst.
Ik weet de consequenties niet te dragen van ’t gedrag dat ik vertoon. Ik ben verontwaardigd & dat moet zo gevoeld worden. Vooral door degene die in mijn ogen verkeerd bezig is geweest.
Er bestaat een kans dat ’t een keer daadwerkelijk uit de hand loopt. Maar daar moeten we niet aan denken. Ik gedraag me. 99 Van de 100 keer. & Omdat ik me gedraag verwacht ik dat ook van anderen.
Ik ben te idealistisch. Ik leg de lat vaak te hoog. Niemand die dat merkt, totdat er iemand is die zich laat meeslepen. & Ik m’n mond weer ‘ns niet kan houden.
Een pizzaboer die ’t portier van z’n auto plots opent, op ’t moment dat ik aan de linkerkant wil passeren omdat er rechts geen ruimte meer is.
‘Hé, klootzak,’ roep ik dan.
‘Wat klootzak?’ roept hij op zijn beurt, waarna hij op me afrent.
‘Kan je niet uitkijken?’ vraag ik nog met enige dapperheid.
Maar die trekt al snel in m’n schoenen. Een agressieve bek, die veel sterker is dan mijn verontwaardigde blik, een arm die op vernielen staat, & een argument die naar voren brengt dat híj marokkaan is & ik een blanke.
‘Man, ik kan helemaal niet met je praten,’ zegt-ie dan. ‘Jij hebt gedronken. Ik ruik ‘t.’
‘Maar ik kan me in ieder geval nog normaal gedragen in ’t verkeer,’ is de laatste opmerking die ik mezelf durf toe te laten, want hij schreeuwt de hele buurt bij elkaar.
Ik ben een zielig stilstaand fietsertje. Overdonderd door een autobezitter die met wijd uitslaande armen zijn gelijk beweert. Want ik ruik immers naar drank. Ik durf niet meer te zeggen dat drank mijn vak is.
Nietig.
Nachtenlang lig ik daarvan wakker. Ik verzin me zelf een bezitter van elke zwarte band die de oosterse vechtsport kan leveren. Met controle, met overleg, met introspectie, met onkwetsbaarheid. & Een snelle slag op z’n muil, waardoor m’n opponent spoedig op apengapen ligt.
Mam, ik ben heus wel een keertje boos. Weet ik niet waar m’n drift me heen zal leiden. Maar meestentijds voel ik me prima op m’n gemak, hier in de grote stad. Je hoeft je nergens zorgen over te maken. Zeg maar tegen Pa dat ’t goed gaat. Niemand die mij iets doet.
Ik ben een barman tenslotte. Geen brede, maar wel een barman.

Geen zorgen over alles dat langskomt in Zijperspace.

onderdoorgang

100-en Meters reed ik regelmatig om, om toch vooral verrast te worden, je wist ‘t nooit, door een orkest van 2 accordeons, een stem die zong boven de oorspronkelijke tonen uit, een zielig koud viooltje dat bedelde om de gunst van een stilstaand oor. & Ik was elke keer verbaasd dat men die hele reis, vanuit Mongolië, vanuit voormalig USSR, vanuit relatief dichtbij Wenen, had gemaakt om ons toch maar even met enkele muzieknoten te betoveren. M’n haast werd vertraagd, m’n vaart vergeten, ’t schieten van mijn fiets & ik tussendoor de menigte dronken-van-verwondering-toeristen opzij gezet, m’n ros op standaard & ik een zitting lager op m’n eigen achterop, hopend dat ik ditmaal meer dan ’t laatste nr voorgeschoteld zou krijgen, niet alleen de hoed.
Menigmaal was ik reeds gegrepen door ‘tgeen me gratis aangeboden was tijdens de lunchconcerten aan de overkant, me opnieuw spoedend naar ’t leven van alledag, maar nog in de roes van ’t beste geluid, zo men beweerde, in concertzalen verkrijgbaar, werd ik bevangen door de beste echo, in ’t nagalmen, de akoestische gothiek van een onderdoortje.
Hoe vaak heb ik achteraf de pen willen pakken, me realiserend dat wat ik ook zou vangen aan woorden, die korte momenten die als vanzelf uit elkaar gerukt werden, doordat muziek plots niet voor podium leek te dienen, maar slechts voor daar waar ‘t ’t beste tot z’n recht komt, ’t moment/de plek/de gemoedsstemming gecombineerd, ik niet meer dan lucht zou bakken vergeleken met de belevenis zelf, omringd door anoniemen, passanten, glimlachers & orenspitsers, allen ‘tzelfde ervarend, ieder op z’n eigen manier, z’n eigen woorden zoekend, & nergens een gedachte van een pen voor handen.
Wat nu is, is nu, hier hier, de golven geluid kaatsten tegen de wanden, weerspraken wat gedacht werd, om ’t even later juist te bevestigen, om te doen realiseren dat alles een tel later anders kan zijn, maar toch in harmonie.
Een vader met kind in ’t zitje trok traag door de massa, z’n aandacht verdelend over ’t rechtzitten van z’n telg & ’t pogen elke seconde mee te pakken van de ervaring waar een kordon omstanders wél de tijd voor had gemaakt, ik zag ‘m in m’n ooghoek omkijken, de muziek meesleurend naar buiten, naar ’t licht dat nog wel een poos mocht blijven schijnen, maar dat even niet hoefde voor ons. ’t Had z’n importantie, z’n noodzakelijkheid even verloren. Die wegtrekkende schaduw die plots geen schaduw meer was als de zon op hun beider lichaam scheen, deed realiseren dat je juist die mogelijkheid moest hebben: vluchtig mee te pikken of vluchtig voorbij te zien gaan.
’t Voorbijgaan der dingen, & ’t gemis van ’t besef daarvan, juist door de combinatie van flaneren, drentelen, op een sukkeldrafje fietsen, slenteren, voorbij schieten, stilstaan in bewondering, & jezelf tussen de zigzaggende onoplettendheid door laten slingeren, daarbij vergezeld door verloren tonen, toevallig niet voor jou bestemd vandaag, deden deze onderdoorgang uitstijgen boven de ervaringen van alledag, mag daarom niet verloren gaan, zeker niet voor passanten op de fiets.

Ondertekent allen ajb de petitie, voor ‘t behoud van mooie ervaringen, niet alleen in Zijperspace.
(voor enige verdere toelichting, zie hier: link).

hoofdrol

Piepaliedeladeloe
(poeh)
Piepaliedeladeloe
(poeh)
Piepaliedeladeliedelade pie pa poe de liedeladeloe
Pie pa poe de liedeladeloe
Pie pa poe de liedeladeloe poooooeeeeh

& Dan moest ik er een beetje bij staan dansen. M’n heupen bewegen & met de microfoon staan zwaaien. Ik moest ’t zelf een beetje improviseren. Waar ik me op dat moment prettig bij voelde. Als ’t er maar swingend uitzag.
Pas op ’t moment dat ik ’t couplet zou beginnen, moest ik stil staan. Want dan was de tekst opeens anders. & De muziek verstild.

Ik voel me zo vreselijk verlaten.
Ik voel me zo akelig alleen.
Ik heb niemand om mee te praten.
Waar moet ik in godsnaam heen?

30 Jaar later & ik weet nog steeds de tekst uit m’n hoofd. Meester Rietwijk liet ‘t me helemaal in m’n kop stampen. & Ik deed ’t met veel plezier, want ik had de hoofdrol: Kleine Jopie. ’t Jochie dat ’t wel zou gaan maken in de hitparade.
Ik was er ook uitstekend voor geschikt, ik was immers de kleinste van de klas. Dat paste goed bij de naam Kleine Jopie. De grootste jongen, Andrew, werd Grote Joop. Meester Rietwijk kwam met de musical aanzetten, we kregen allemaal een kopie van de tekst uitgedeeld, & begon over de rollen. Wie waarvoor in zijn ogen ’t meest geschikt was. Ik zou Kleine Jopie worden; of ik dat goed vond.
Trots kwam ik ’t thuis vertellen. Kon Oma, die net op dat moment bij ons op visite was, niet een trui breien met de letters KJ erin? Of LJ, want halverwege de musical zou mijn naam veranderen in Little John. Meen ik me te herinneren. De nieuwe naam zou beter zijn als ik inderdaad in de hitparades terecht wilde komen. Grote Joop werd waarschijnlijk Big John.
Ik ging op m’n slaapkamer oefenen. Leerde de gehele tekst uit m’n hoofd. Vooral de nrs die ik moest zingen. Met een denkbeeldige microfoon in m’n hand stond ik naast ’t bed te swingen. Als m’n broertje plots binnenkwam was ik toevallig de dekens aan ’t herschikken. Of moest ik de trap van ’t stapelbed op een andere plaats ophangen.
Mompelend liep ik de weg naar school, om te controleren of ik alles al in m’n hoofd had zitten. Ik ging liever niet meer met m’n andere broers mee, want dan kon ik me niet concentreren. Zogauw m’n boterhammen op waren, rende ik de deur uit. Op ’t pleintje van school wachtte ik dan op andere hoofdrolspelers, konden we de tekst doornemen.
We werden de klas van de musical. We zouden ’t jaren later nog horen: ‘Oja, jullie zijn van de musical.’ Dat straalde blijkbaar op ons af. Konden de muzieklessen wat verder gaan dan doorgaans.
M’n Oma wist niet of ’t haar zomaar zou gaan lukken. Gewoon een trui breien & daar de 2 letters los op prikken; dat kon ook, dacht m’n moeder. Vond ik minder mooi, maar ’t was in ieder geval wat. Mijn moeder vond dat ik zowiezo weer ‘ns een nieuwe trui mocht hebben. Als die letters er op zouden staan, zou ik ‘m alleen maar voor de musical gebruiken.
M’n Oma zou aan de gang gaan.
Rond die tijd wilde de meester een praatje met me maken. Na afloop van de les. De rol nog even doornemen, dacht ik.
Maar hij ging wel heel serieus zitten. Schuins in z’n stoel achter ’t bureau. Z’n houding zo ontspannen mogelijk, maar met een gezicht vol inhoud.
Wat of ik zelf van m’n rol vond, vroeg-ie.
Leuk.
Wat moest ik anders zeggen. Ik had de hele rol uit m’n hoofd geleerd. Ik had m’n best gedaan op alle repetities. Ik was de kleinste van de klas. Wat moest ik meer zeggen dan ‘leuk’.
Hij had ’t een beetje zitten aankijken, vertelde hij, maar hij had ’t idee dat ’t niet helemaal goed liep.
Oh?
Maar dat zei ik niet.
& ’t Was beter dat-ie nu ingreep dan dat we te lang er op zouden wachten. Er waren nog 2 maanden te gaan. Als-ie nú maatregelen zou nemen, dan was er nog een kans dat ’t goed zou komen. Dan kon mijn vervanger, want daar wilde hij ’t over hebben, de rol nog bijtijds leren. Of ik dat ook niet beter vond?
Hm.
Zal ik wel gezegd hebben. Of misschien wel niks. Ik werd in die tijd nogal snel rood in m’n gezicht. Blozende kop. Ik werd er vaak om gepest. Dus zal ik wel een rode kop hebben gekregen. Bang dat er iets fout aan ’t gaan was.
’t Leek hem dat Dimitri beter de rol van Kleine Jopie over kon nemen. Hij was weliswaar niet zo klein als ik, maar dan veranderden we toch gewoon de naam. Dimitri durfde meer. Die zat wat losser in z’n vel. Die durfde waarschijnlijk wel te dansen tijdens ’t zingen. Die kon misschien ook wel beter toneelspelen.
Hm. Rode kop.
Dan zou ik in ’t achtergrondkoortje kunnen meespelen. Ook wel belangrijk. Had ik evengoed tekst.
2 Regels hooguit, dacht ik.
Maar dan kwam ik in ieder geval beter tot m’n recht, zo zei meester Rietwijk.

Ik ben naar huis gerend & heb m’n moeder gezegd dat die trui niet meer nodig was. Toen heeft m’n moeder me op de bank getroost. Met haar eigen zakdoek veegde ze m’n tranen weg. Die trui kreeg ik evengoed nog wel, zei ze. Zonder letters.

‘t 1e couplet werd nog maar ‘ns gezongen in Zijperspace.

telefoontje

‘Stom, hè. Ik heb z’n nr gewoon niet opgeslagen.’
‘Hij heeft je toch gebeld?’
‘Ja, maar da’s alweer een paar dagen geleden.’
‘Dat ding slaat de laatste 10 nrs op, geloof ik, die jou gebeld hebben.’
‘Hoe haal ik die dan tevoorschijn?’
‘Naar ’t Menu.’
‘Daar zit ik nu.’
‘& Dan. Even kijken. Oproep-info.’
‘Maar er staat geen naam bij dat nr.’
‘Misschien herken je ’t nr. Soms weet je wel de 1e nrs te herinneren.’
‘Ja, ’t begint met 06. Maar er zijn wel meer mensen met een mobiel die me de laatste dagen hebben gebeld.’
‘Goed. Van Oproep-info ga je naar Ontvangen Oproepen.’
‘Ja. Ik heb een telefoontje van Pes gehad.’
‘& Dan ga je naar beneden. Hier staat een 06-nr.’
‘Dan moet ik die maar gaan bellen.’
‘Je kan ook kijken wanneer die persoon heeft gebeld.’
‘Hoe dan?’
‘Via Opties. Hier links. Daarna Tijdstip opr.’
‘Hoeveelste is ’t vandaag.’
‘Weet ik niet. Wanneer heeft Pes gebeld?’
‘Gister.’
‘Dan was ’t gister dus de 17e.’
‘Even kijken. Dan heeft Tabe donderdag, da’s de 15e, gebeld.’
‘Dit 06-nr dus niet.’
‘Staat er nog een andere?’
‘Ja, hier. Da’s op de 15e. Om 10 uur ’s avonds.’
‘1st Even kijken of ik nog door iemand anders gebeld ben die dag.’
‘Rachel.’
‘Wanneer?’
‘Diezelfde dag. Vlak voor 6-en.’
‘Dan is dat nr daarna van Tabe.’
‘Moet je alleen dat nr kopiëren.’
‘Lijkt me toch niet nodig? Ik druk dat groene knopje gewoon in.’
‘Zou dat kunnen?’
‘Ik probeer ’t gewoon.’
‘Tuut. ( ) Tuut. ( )’
‘Hij gaat in ieder geval over.’
‘Nou moet-ie ‘m alleen nog opnemen.’
‘Hoi, Ton.’
‘Hoi, Tabe.’
‘Heeft-ie opgenomen?’
‘Hé, Tabe. Hmm. Er ligt een vrouw bij mij in bed.’
‘Ok. Dan kom ik morgenavond wel langs om ’t te fiksen.’
‘Goed. Zie je dan.’
‘Doei.’
‘Dat ging snel.’
‘Ja, mannen begrijpen zulke dingen onmiddellijk.’

& We keerden ons nog even om in Zijperspace.

blauwblauw

Nu zijn ze weer verkeerd. Een blauwe met een blauwe. Als ik ’t uitleg als in voorgaande zin, dan proeft men de nuance niet. & In ’t donker zie je ’t verschil ook al niet makkelijk, in ’t grote licht van m’n slaapkamer; dat is al donker genoeg, met z’n eeuwige gordijnen, om vooral niks van de straat te merken. Pas als ’t daglicht, & dan bedoel ik niet de herfstige variant die de laatste weken de boventoon voert, naar binnen schijnt op ’t moment dat ik m’n schoenen aantrek, zie ik dat er verschil is.
Ik heb ’t proberen te corrigeren. Vorige week bij de was. Of eigenlijk al eerder. Gewoon de niet gebruikte broeders van ’t eerder gebruikte onechte paar (hoe moet je ’t anders onder woorden brengen?) niet abusievelijk, maar met opzet combineren.
Dat voelt heel anders overigens dan dat je zoiets per ongeluk doet. Sterker: ik heb ’t die 1e keer niet eens gemerkt. Ik had ’t pas door toen ik me de 2 wilde aanmeten die ieder alleen achter gelaten waren; zonder ’t gezelschap dat zij ieder gewoon waren.
Op mijn sokken staan l-tjes & r-tjes, om aan te geven aan welke voet ze ’t beste passen. Kwaliteitssokken, met zorg gemaakt om juist de linker- dan wel rechtervoet optimaal te omhullen. Zodat ’t niet gaat wringen in even hoge kwaliteitsschoenen. Als je 1maal begint met aandacht besteden aan je voeten, ze in gaat pakken in degelijk- & duurzaamheid, dan wil je niet zo snel meer een stap terug. Vooral niet als je eigen persoonlijke podoloog dat aanmoedigt. Een podoloog heet immers verstand te hebben van voeten. & Bij Carl Denig zijn ze financieel afhankelijk van mensen die denken te geloven in een boven gemiddelde hoedanigheid. Ook zij zullen geen bezwaren ter berde brengen.
Dus eigenlijk hoef ik bij ’t aankleden slechts te letten op ‘l’ & ‘r’, & de kleur. Waarbij dat laatste dus fout is gegaan. Als ik goed terugreken, 2 weken geleden.
Goed, ik dus corrigeren. 2 Dagen ’t gevoel gehad (ik draag m’n sokken 2 dagen, dat voelen ze ’t prettigst aan: de 3e dag heb ik nog geen last van bovenmatige reuk, maar wel van ’t gevoel dat ik af & toe wegslip in vochtigheid) dat ik een beetje voor aap liep, maar dit keer vooral omdat ik me er bewust van was. Maar zomaar de ongebruikte sokken bij de was gooien, of wachten totdat de gebruikte schoon & gewassen uit de was tevoorschijn kwamen, dat kon ik niet. (Daar heb ik te weinig sokken voor). (Mijn inkomen is niet toereikend voor een garderobe van 2 weken lang kunnen wisselen in sokken).
Er is natuurlijk niet al te veel aan de hand: ik draag m’n sokken immers in schoenen, m’n broek valt er overheen, & slechts in ’t geval ik ga zitten met m’n beide benen over elkaar heen zou ’t op kunnen vallen. & Dan nog moet ’t plaats vinden in een ruimte waar meer licht heerst als in mijn slaapkamer. Buiten dat: ik ben die 2 dagen niet in die mate intiem geweest met iemand dat ik wat sokken betrof door de mand had kunnen vallen.
Terwijl ’t ene abusievelijke paar inmiddels droog was, is ’t volgende de wasmachine ingegaan. Eergisteren was alles droog. Alleen heb ik ’t toen niet onmiddellijk uitgezocht, zelfs enkelen niet van de lijn gehaald.
Door luiigheid, niets anders dan luiigheid is de oorzaak ervan dat ik sinds gistermorgen, vanochtend ontdekt, weer op ‘tzelfde, niet qua kleur op elkaar afgestemde paar, ’t paar waar ik m’n 1e vergissing mee maakte, loop.
Ik trek zodirect weer schoenen aan, m’n voeten zullen zich ’t grootste deel van de dag achter een toonbank bevinden, m’n broek valt ruimschoots over ’t reepje sok dat ontdekt zou kunnen worden, & ’t blauw dat staat tegenover ’t andere blauw is niet zó duidelijk herkenbaar als zijnde anders dat ’t in de intimiteit, of eigenlijk afstandelijkheid van mijn omgang met mensen vandaag makkelijk ontdekt zal worden.
Maar toch.
Nog een week. Dan zal ’t weer kloppen.

Dan schijnen we wat extra licht bij op ’t cruciale moment in Zijperspace.

klisma

De gastro-enteroloog zei: ‘’t Is eigenlijk een beetje een vrouwenkwaal.’
Waarbij hij een klein lachje produceerde. Een geruststellend lachje, van ‘zo erg is ’t eigenlijk niet’.
Hij legde me uit hoe de darmen werkten, & waar zij zich bevonden. Door ervaring bij eerdere klachten wist ik een groot gedeelte al, maar ik liet ‘m z’n gang gaan. In de hoop dat hij zou duiden op ’t ongewisse, op dat wat mij als een zwaard van Damocles boven ’t hoofd hing, op een fatale bijkomstigheid die slechts mij zou treffen.
Hij ging echter kalm met een pen over ’t papier. Schetste ’t hele stelsel, een zekere routine was eruit af te lezen, vertelde kalm de voortgang van mijn eten & de daaropvolgende vertering & hoe spanning & emotie hier op invloed konden hebben.
‘Over ’t algemeen een vrouwenkwaaltje dus,’ met weer dezelfde glimlach.
Ik snapte niet hoe hij na al die jaren die zelfde lach kon produceren. Ik zat er toch mooi mee dat ik blijkbaar mijn lichaam als een vrouw aan ’t besturen was. Er zouden toch heus wel meer mannen zijn die spastische darmen overhielden aan gespannen periodes.
Maar bij ’t opnieuw betreden van de wachtkamer, ik moest de assistente nog even afwachten voor ’t maken van vervolgafspraken, zag ik nog steeds dezelfde wachtenden, weliswaar van divers pluimage, verschillende leeftijd, maar hoegenaamd slechts als vrouwspersoon te herkennen. Ik bofte met mijn gewoonte altijd een boek bij me te hebben & niet aangewezen te zijn op de leesbak van libelles, margrieten, story’s & privé’s.

‘Ja,’ begon ik gister mijn uitleg aan Jos, ‘’t zal heus wel gelegen hebben aan ’t gebruik van surinaamse chutney, maar mijn darmen reageren op ’t minste geringste een beetje extreem.’
Ja, dat wist hij. Misschien wat minder gebruiken?
Ik had ’t potje al weggegooid. Deze wilde ik nimmer meer zien. Waarschijnlijk nog wat vetter doortrokken van olie dan de andere, maar een licht bederf kon er ook de oorzaak van zijn.
‘Daar moet je toch mee oppassen.’
‘Ja, dat zal ik zeker,’ luidde mijn conclusie evenzo.

De assistente haalde de agenda tevoorschijn. Wanneer ’t mij schikte?
‘Op welke termijn kan ‘t?’ was mijn wedervraag.
Ze hadden ’t nogal druk, er zou zeker een maand overheen gaan. Maar als ik een bepaalde voorkeur had, dan kon ze kijken of er nog een gaatje was.
We kwamen tot overeenstemming. 2 Afspraken werden geplaatst. 1 Voor bespreken van de in te leveren ontlasting & de volgende voor ’t kijkonderzoek.
De specialist had me er over ingelicht. Dat ’t misschien toch wel noodzakelijk was. Om eventualiteiten uit te sluiten. Wellicht zat er ergens een plekje, een bultje of een kuiltje, dat mijn darmen tot activiteit maande. & Met zo’n meterslang dun kabeltje met aan ’t uiteinde een minuscuul kleine camera kon er veel te weten worden gekomen.
’t Deed geen pijn. ’t Zou hooguit voelen alsof ik naar de wc moest.
Ik zag me daar al hangen met m’n benen omhoog, een team van deskundigen aan de monitoren, met afstandsbediening op jacht naar fraaie beelden van mijn binnenste, maar wilde de pret niet bederven. Normaal leven wilde ik ook wel weer.
De assistente ging verder. Ter benadrukking, dat ik er vooral toch op moest letten, vertelde zij me, de dokter had ’t vast ook meegedeeld, dat ik toch zeker 12 uur nuchter moest zijn. Dit ook in verband met ’t klisma.

Ik belde m’n moeder om te vertellen hoe ’t er voor stond.
‘Op zich wel interessant,’ zei ik, ‘zo’n camera die opnames maakt van gebieden die nog niet eerder in beeld zijn gebracht.’
‘Ja, maar echt lekker voelt ’t toch niet, lijkt me.’
Ze bereidde me er vast op voor.
‘Maar ze gaan ook een klisma doen. Wat zou dat zijn?’
& Als een wijze vrouw legde zij nog even uit wat de specialist gemakshalve had laten liggen.

Diezelfde middag besloot ik dat ik van alle spanning af wilde. Tijdens een vergadering, toevallig dezelfde dag om een uur of 4 vond deze plaats, heb ik m’n hoofdredacteurschap opgegeven, afstand gedaan van alle taken. Men mocht me om raad vragen & ik zou alles overdragen, maar verantwoordelijkheid wilde ik voorlopig niet.
Als een opgelucht mens fietste ik vervolgens weer naar huis.
Een week later belde ik de assistente. ’t Leek me voorlopig niet noodzakelijk, die kijkoperatie.
‘Ik zet ‘m wel tussen haakjes,’ zei ze. ‘Dan kunt u tot een week voor die datum de afspraak herzien.’

Maar de binnenste regionen van Zijperspace hebben ze nimmer kunnen bekijken.

gezelschap (2)

De volgende dag ben ik naar Helger gegaan. Hij maakte de roosters. Dat ’t misschien niet verstandig was als zij kwam werken als ik dienst had. Ik was tenslotte begeleider & moest ook aandacht aan anderen besteden.
Ik legde de situatie uit. & Een dag later deed ik ‘t nog een keer ‘tzelfde aan Sabine. We lachten een beetje.
‘Je mag je werk niet mee naar huis nemen, Ton,’ werd opgemerkt.
‘Ik ben bereid bepaalde mensen tot in ’t uiterste te begeleiden,’ pareerde ik.
Maar ze kwam in ieder geval niet meer werken als ik er was. Daar hoefde Helger niet ‘ns zo erg z’n best voor te doen. Na 2 diensten, die al geroosterd waren, kwam ze niet meer vragen om nog meer werk.

Toen heb ik nog wel even zitten nadenken. Hoe ik achter haar was gaan zitten, zogenaamd een boekje lezend, starend ook naar buiten, want een begeleider moet ook iets om handen hebben. Terwijl zij praatte. Zij praatte aan 1 stuk door. Sneller dan ze aan de andere kant van de lijn konden volgen, waarschijnlijk. Dat was de reden waarom ze goede resultaten haalde.
Daar was ik niet in geïnteresseerd. Dat wist ik wel. Men hoefde mij niet te overtuigen. Er werden goede resultaten behaald omdat men zich op z’n gemak voelde. Onder druk werd er bij dit soort werk verkeerd gereageerd, was mijn filosofie. Laat ze daarom, ’t komt vanzelf, met hooguit een paar aanwijzingen.
Dus zonder iets te doen, behalve ’t orde scheppen in de chaos, verdiende ik m’n geld, was ik de baas, onder ’t mom van begeleider. Ik las een boekje & staarde naar buiten. Achter haar rug. Haar rug, waar panty’s bij hoorden, onder haar rug, onder haar rok, haar korte rokje. Haar rug, waarboven ’t halsbandje zich bevond, dat weggebeten diende te worden, losgescheurd, waar woeste & wilde seks ’t gevolg van konden zijn. Haar rug, waar aan de andere kant haar blouse open viel, als zij zich voorover bukte om een pen van de grond te pakken.
Ik keek naar buiten & zag niet veel. Maar wel genoeg.

Ik kwam haar niet meer tegen. Hoewel ik wist dat ze gewoon was in dezelfde kroegen te komen als ik. De Hoogte, Winston, Korsakoff.

Ik zei tegen Helger dat ik haar niet meer zag.
Nee, want hij belde haar niet meer. Hij lachte.
‘Zo wilde je ’t toch?’
Ja, zo wilde ik ’t toch. Zonder vraagteken.

Ik heb schuld, had ik willen zeggen. Ik had m’n ogen open moeten houden. Luisteren, tot diep in de nacht van de volgende ochtend. Ik had moeten willen weten wat de bedoelingen hadden kunnen zijn. Ik had geen vraag mogen stellen. Zeker niet voor de 2e keer. Ik had niet mogen profiteren. Ik had er niet van uit mogen gaan.
& Bij haar vertrek had ik op moeten staan. Beleefd moeten opstaan. Ik had een shirt aan horen trekken. Een broek misschien. Ik had de deur kunnen open doen, ook al had ze dat geweigerd, & warm over haar schouder m’n hand kunnen laten glijden. Tot ze los was. Weg.

’s Avonds ging ik uit met Roald. Bijna elke avond. Vaak tot diep in de nacht. We waren afhankelijk van wat de nachtcafés ons te bieden hadden. Altijd dezelfde gezichten waren dat. Waren ze niet op de ene plek, dan waren de vaste gezichten wel te zien op de andere plek. De nacht had elke nacht dezelfde kleur, dezelfde structuur in zijn behang.
Zo had je Fred, de molukse homo, met z’n eeuwige linnen hangtas. De kleine neger met de pet. De caissière van ’t filmmuseum die z’n voeten nooit stil kon houden. De meisjes die te oud waren om nog mooi te zijn. De alcoholist die je overal in kon herkennen. De man met de baard, die slechts 1 soort drank lustte. De medestudenten. De acteur met de hond. De praters. ’t Bandje uit Den Helder. De stillen. ’t Meisje dat staarde, naar buiten, of misschien maar deed alsof.
Roald stelde vragen & ik wachtte af.

Op een nacht ben ik haar tegengekomen. In de Koophandel. Ze zat bij de uitgang, tegenover haar vrienden. De vrienden waren aan ’t converseren, stoer als echte punkers horen te doen, voorovergebogen, luidruchtig, geen interesse voor de rest. Terwijl zij rookte.
Dat was ’t onthutsende.
Ze rookte alsof niemand tot haar door kon dringen. Daar had ze geen luidruchtige conversatie voor nodig. Een rechte nek, mascara als pijlen richting haar oren getekend, een neus die hautain richting ver weg stond gemikt, een rokje, nog kort als toen, panty’s als toen, alles als toen, maar de tijd van een jaar er overheen. & Een sigaret, waar ze een gordijn van rook mee creëerde.
Ik wendde me tot Roald, zei dat ik ging, stond op, wachtte niet af, liep langs haar heen, deed de deur open & stond buiten in de nacht.

Ze keerde niet terug in de wereld van Zijperspace.

gezelschap

We waren klaar met werk, & we waren klaar met nadrinken in ’t gezelschap van collega’s. Maar ik was nog niet klaar met gezelschap. Dus vroeg ik haar of ze bij mij bleef slapen.
Ik was toen een betere barman als in de tijd dat ik daadwerkelijk barman was. Ik was overdonderend & liet ’t daar niet bij.
Zonder bijbedoelingen, maakte ik duidelijk. Gewoon (alles was gewoon in die tijd, of anders begonnen we onze zinnen er voor de zekerheid mee, voor ’t geval dat er anders over gedacht werd), omdat ik behoefte had aan gezelschap.
Ik had vaak behoefte aan gezelschap. Er ging geen dag voorbij of ik had tot ’s avonds laat gezelschap. Er gingen geen 2 weken voorbij of ik had tot ’s ochtends vroeg gezelschap.

& Zonder bijbedoelingen bleef zij slapen. Nadat we tot diep in de nacht wakker waren gebleven. & Toen zij ergens halverwege ontwaakte bleven we gezamenlijk een tijdje wakker om vervolgens de slaap weer in te halen.
Nee, geen bijbedoelingen. ’t Was gezellig. Ik kon m’n arm om haar heen slaan. Om haar tengere lichaam. & Zij kon zich dat laten aanleunen.

Ze had haar mascara doorgetrokken. Lijntjes staken voorbij haar ogen. Als pijlen richting haar oor.
Vlak voordat ze m’n bed inkroop waren die weggepoetst. In 5 minuten tijd op ’t toilet. Veel mooier, vond ik, maar dat zei ik niet. Voor 1 nachtje mocht je iemand niet willen veranderen.
Haar haren los. Roodgeverfde haren in lange slierten langs haar frêle schouders. Niks geen strakke tante meer van haar in een staart naar achteren, een tante die zelfverzekerd stoer alles van zich afschudde door een grote mond die daadwerkelijk groot kon zijn.
Een zoen werd nu teder ontvangen & ademde lichtjes.
Om haar nek een bandje. Bandjes die in de mode waren bij meisjes die naar dezelfde dranklokalen gingen als wij. Ik had ze alleen nog nooit van zo dichtbij bekeken. ’t Was ‘t enige dat van haar kleding was overgebleven toen ze m’n bed betrad.
Alsof er een chocolaatje om haar nek gebonden zat.
M’n lippen wilden peuzelen, maar schrokken terug toen ’t inderdaad slechts naar kleding smaakte. Dus concentreerde ik me op de rest.

De volgende dag weer werk. Wat nadrinken in ’t gezelschap van collega’s. Toen ze weer weg gedruppeld waren vroeg ik of ze bij me bleef slapen. Ik was in die tijd een barman zonder bar.
Zonder bijbedoelingen, ik meen me te herinneren dat ik dat heb gezegd.
Maar een dag nadat je gezelschap hebt gehad is zwaarder eenzaam als een week alleen.
’t Klonk wat meer verlegen dan de avond ervoor. Er woog een schuldgevoel mee in m’n woorden.

Ik bleef van haar nekbandje af, & van de rest niet. Zij liet mij tegen zich aanleunen, onderwijl wat meer met de mond open. Er kwamen vragen, er kwamen pauzes voor antwoorden.
Er kwamen stiltes.
Nee, zonder bijbedoelingen. ’t Is al zo alleen om alleen te wonen, zonder relatie, dan is gezelschap zwaar noodzakelijk, legde ik uit in andere woorden. Omtrekkende woorden.
‘Maar waarom?’ vroeg zij toen. ‘Waarom?’
In alle stilte.
Ik had geen beschermende arm meer om haar heen. We lagen niet meer lepeltje lepeltje. Ik had hooguit een hand op haar buik. Een vinger strelend over haar been, haar bekken, haar dij, voorzichtig haar borsten nog pogend. Om gerust te stellen. Om uit te leggen ook.
Dacht ik.
Maar de kloof tussen onze lichamen werd groter. Zij wilde de bijbedoelingen. Zij wilde bedoelen, zei ze. & Naarmate mijn antwoorden uitbleven voelde ik minder, raakte haar lichaam verloren.
Een kilte.
Ze trok pijlen van haar ogen naar haar oren. Daar hoefde ik haar niet voor aan te kijken. & Toen ik op een gegeven moment helemaal niet keek, me keerde in m’n eigen slaap, toen heeft ze 5 minuten op ’t toilet gestaan. Misschien wel langer.
Dat weet ik, omdat ze me wakker schudde. Lichtjes.
‘Ton,’ fluisterde ze.
‘Ja,’ mompelde ik.
‘Ik ga,’ zei ze.
‘Is goed,’ mompelde ik.
Ik keek naar haar ogen, waar de pijlen weer zwart zagen. Een grote mond gaf een laatste kus.

& Zijperspace was alleen weer gewoon alleen.