voorstel

Dit is heel moeilijk. Een reactie geven als je hebt gezien dat er al 24 je voor zijn gegaan. Misschien zijn dat er nog wel meer zogauw ik klaar ben met reageren. Maar ik moet, want ik heb iets te zeggen & waarschijnlijk is ‘tgeen ik ga zeggen veel belangrijker dan ‘tgeen anderen tot dusverre hebben gezegd.
Derhalve lees ik niet wat er aan mijn reactie is voorafgegaan.

Kijk, Charlotte, ik doe ‘t met zo’n 100 bezoekers per dag. Unieke bezoekers. De laatste recessieperiode van aanvangende vakantiedagen zelfs met minder. Ik moet daar tevreden mee zijn. Vindt men. Zelfs met ‘t feit dat ik daar nog een marginale hoeveelheid reacties op krijg. Hoewel men daar een beetje van teruggekomen is toen ik een stukje schreef dat ik daar toch wel genoeg van had. ‘t Moet geen 1-richtingsverkeer worden, zei ik ze. Vooral niet omdat ik zo hard m’n best deed 2 keer per dag toch wel van mijn zieleroerselen gewag te doen.

& Da’s niet niks hoor, 2 keer per dag, dat kan ik je wel vertellen. Da’s poepveel. Ik werd er af & toe tureluurs van. Ik kon niet met een meisje afspreken of ik zag alweer stof om te schrijven, of was teleurgesteld als dat niet ‘t geval was. Sex was niet nodig. Een onderwerp & stof tot schrijven noodzakelijk. Anders geen reden tot nog een keer ontmoeten.
Alles heeft een bestaansrecht. Een bestaansrecht, bedoel ik dan, om in woorden gevangen te worden. Om voort te blijven leven. Om tot verhaal gesmeed te worden. Zodat anderen ’t kunnen lezen. Zodat er een bepaalde diepgang méér aan wordt gegeven dan slechts datgene dat zich afspeelt in mijn hoofd. Of datgene dat toevallig passanten aan mij zien. Alles wat gebeurt in mijn bescheiden leventje heeft de mogelijkheid om, samengesmeed met andere voorvalletjes, gebundeld in een orgie van toevalligheidjes die op dat moment ook in datzelfde gedeelte van mijn brein rondspoken, tot verhaal geboetseerd te worden. Met een leugentje links, een lekkermakertje rechts, & in ’t midden een sausje van opsmuk erbovenop. ’t Moet wel leuk om te lezen zijn tenslotte.

Grappig genoeg had ik van de week precies ‘tzelfde idee als dat jij nu onder woorden hebt gebracht: elke lezer moet 2 andere lezers meenemen of anders ga ik er niet mee door. Leek me wel een leuk plan. Jammer dat jij ’t nu als 1e kond hebt gemaakt. Ik wilde ‘t 1st nog even verder uitwerken voordat ik de lezer ermee ging lastig vallen.
Maar ja, uitvindingen blijken vaak op meerdere plekken tegelijkertijd te worden geboren.
Ik had ook nog een ander plan: elke medelogger moest mij bovenaan de linklijst zetten, een maand lang. Dit om te bewijzen dat ik, met mijn naam die met een ‘z’ begint & daardoor altijd als laatste wordt genoemd, vanwege de menselijke drang alles op alfabetische volgorde te plaatsen; dat ik meer bezoekers zou trekken zogauw ik aaperspace had geheten. Waarbij ik met ‘ik’ natuurlijk mijn weblog bedoel (je gaat je hele persoonlijkheid op een gegeven moment identificeren met ‘tgeen je schrijft; ik in ieder geval wel; & da’s dan weer heel vreemd, vooral omdat ik net beweer dat niet alles wat gezegd wordt volledige waarheid is; men krijgt er als vanzelf een gespleten persoonlijkheid van; maar ja, ’t dient een hoger doel, denk ik er dan maar bij).

Edoch. Ik ga natuurlijk niet voor niets zo’n ellenlange verhandeling geven op jouw reageerding. ’t Moet natuurlijk ook een functie hebben, zeker gezien ’t feit dat ik bijna nooit meer ergens reageer, ik zeker niet gezien kan worden als een reageur (een geuzennaam, zo beschouw ik dat nog steeds), & ik dit, aangezien ’t toch al de omvang heeft gekregen van 1 van m’n eigen stukjes, ga plaatsen op m’n eigen weblog (je moet maar denken: dat levert je in ieder geval nog een beetje meer lezers in de richting van die bedoelde 1000 op; niet veel, maar toch wel een stapje verder).
Ik moet er zelf ook wel profijt van hebben. Anders zijn mensen ook niet geneigd naar mijn blog te stappen. Met de intentie van: ‘Zo, kan hij ook schrijven dan?’
Mensen moeten denken van: ‘Goh, wat leuk, wisten we niet; jammer dat we dat nog niet eerder ontdekt hadden.’
& Andersom natuurlijk ook.

Daarom leek ’t mij wel leuk om dat ideetje van je, door mij al ‘ns eerder gebruikt, maar er zijn nog vele varianten mogelijk, ’t ideetje dat je eigenlijk tussen neus & lippen door wegmoffelt, vanwege ’t feit dat anderen, jouw lezers in deze, niet begrijpen wat je met die suggestie wil. De baby van Maxima. Dat mensen hun eigen onderwerp indienen. & Dat wij, logvullers, weblogschrijvers, beroepsdagboekadepten, of hoe men de afwijking die we hebben ook noemen wil, ingaan op hun suggesties. Tezamen, tegelijk, zonder te weten wat de ander schrijft. & Dat we dan beiden 1000 lezers krijgen. Wellicht 3000. Omdat we zo goed kunnen schrijven over onderwerpen die de lezers zelf aandragen.
We verdienen meer aandacht nl, jij & ik (misschien anderen ook wel, maar daar wil ik even helemaal niet over nadenken). We kunnen toch niet zomaar blijven sukkelen bij de respectievelijke 100 & 284 unieke bezoekers. Daar moet meer inzitten. Zeker met die woordenboeken die jij & ik dagelijks raadplegen. ’t Gewicht alleen al van die boeken dient ‘ns in daadwerkelijke lezers omgezet te worden.

Dit natuurlijk alleen als jouw actie van 2 lezers extra per lezer niet lukt.
Om je hierin aan te moedigen draag ik, behalve door je te linken dmv dit stukje, geen andere toekomstige lezers aan.

Zijperspace moet tenslotte ook profijt trekken van onzinnige voorstellen.

muis

Ik riep naar Quint: ‘Schiet ’t al op?’
Waarop m’n moeder zei dat ik stil moest zijn. Pa sliep.
Dus begaf ik me naar boven. Naar de comp. Om te kijken of de nieuwe harde schijf aangesloten kon worden.
Ik leunde achterover tegen een tafel, m’n rechtervoet op een stoel. Over de schouder meekijkend. Quint gaf de comp allerlei opdrachten. Dan weer aan. Dan weer uit. Steeds weer kijken of ’t werkte.
Plots zag ik iets in m’n ooghoek.
‘Hoi, Pa!’ zei ik. ‘Heb ik je wakker gemaakt?’
‘Nee, hoor,’ zei hij met een slaapsuffe blik, een pluk haar omhoog, de kussen in z’n wang afgedrukt. ‘Waar is Ma?’
Z’n hoofd was nog steeds alleen maar z’n hoofd. De deur sloot de rest van ’t beeld af.
‘Ma is beneden.’
De deur bleef vervolgens op een kier open staan. Zonder hoofd.

Ik ging maar weer naar beneden. Naar de keuken. Kijken hoe ’t er daar voor stond. Alles verandert snel als je even langs wipt. ’t Hele huis is in beweging.
‘Waar is Pa?’ vroeg ik.
‘Oh, die is boven,’ zei m’n moeder, ‘ligt te slapen.’
‘Hij ging daarnet nog naar beneden,’ zei ik verwonderd.
‘Maar hij was nog niet uitgeslapen.’
Marc stond naast m’n moeder ’t eten klaar te maken.
‘Zouden we wel genoeg eten hebben voor 5 man?’ vroeg-ie.
‘Ach, Pa eet niet zoveel.’

‘Hé, Quint,’ zei ik terwijl ik weer naar boven liep.
Weer iets te hard.
‘Oja, ik moet zachtjes praten.’
Om vervolgens in de computerkamer te roepen: ‘Quint!’
Maar Quint zat er niet.
Ik deed de gesloten deur open die uitkwam op de overloop. De deur waarachter m’n vader niet kon liggen. Quint lag op bed. Kussen op z’n hoofd.
‘Lukt niet,’ mompelde hij. ‘Ik moet slapen.’
Ik kan nooit slapen als ik op familiebezoek ben.

‘Wil je zitten, Pa?’ vroeg ik.
Hij stond met z’n knikkende knieën bij z’n nieuwe stoel. Apathisch, met een dove blik. Ik had z’n stoel daarnet uitgeprobeerd. Je kon je achterover laten leunen, terwijl je benen mee omhoog bewogen. & ’t Hoofd kon ook achterover. Dan moest je ’t koord aan de zijkant omhoog trekken.
‘Nee,’ zei Pa, waarop-ie langzaam om de tafel heen bewoog.
Maar toch die ingezakte benen. Armen los langs z’n lichaam hangend.
‘Nou,’ zei m’n moeder, ‘niet zo die armen laten hangen.’
Pa trok z’n schouders op. Met een plotse glimlach.
Ik lachte.
‘Ja, Pa,’ zei ik, ‘fit!’
Zoals ik vroeger zei als ik dronken was. M’n armen omhoog. Vuisten gespannen.
M’n vaders armen bleven hangen. Een cm hoger dan daarnet.

Ik ging in Pa z’n stoel zitten. Om nog een keer uit te proberen. Vlak voor ’t eten. Ma naast me. Op de oude bank. We praatten. Terwijl Pa ernaast stond.
‘Vind je ‘m lekker zitten, Pa?’ vroeg ik.
Hij keek verwonderd. Maar opeens leek-ie de vraag te vatten. Hij neigde licht voorover. Over de knieën van m’n moeder heen. Zover z’n rug al niet die kant opstond.
‘Moet je niet verder vertellen,’ keek-ie guitig. ‘Ik weet ook niet of ik ‘t wel mag zeggen.’
Z’n wangen gloeiden.
M’n moeder zei ondertussen ook iets. Over de videorecorder. Maar ik wilde horen wat m’n vader zei.
‘Er liep gister een muis.’
Z’n hand wees naast de tv. Naar de contactdoos voor de tv & videorecorder.
‘Ja, hij had gister erg veel lol toen Carel & Franchet langs waren,’ zei m’n moeder.
Pa hoorde opeens wat m’n moeder zei. Hij keek haar aan.
‘O, ze zit daar!’ zag ik ‘m denken.
Hij was vergeten waar m’n moeder zich bevond.
‘Vind je toch niet erg?’ terwijl-ie de schouder van m’n moeder pakte ‘dat ik ‘t verteld heb.’
In dezelfde overhangende houding. Hij lachte nog steeds. Die muis. Hij keek naar de contactdoos.
‘Een grote bruine,’ voegde hij er aan toe.
Hij had bijna tranen in z’n ogen van vrolijkheid.
M’n moeder zei zacht: ‘Inbeelding. Komt door de medicatie.’
M’n vader hoorde ’t niet. We wisten dat-ie ’t niet hoorde. Maar hij lachte.
‘’t Eten is klaar,’ riep Marc vanuit de keuken. ‘Roep Quint even.’

Sinds lang niet zo’n mooie droeve glimlach gezien in Zijperspace; of was ’t een droeve mooie?

herkenning

Ik sta weer buiten. M’n fiets van slot. Omgekeerd. Om weer naar huis te
gaan.
Een man komt stapvoets dichterbij. Werpt een trage blik de boekwinkel in. Ik zie ondertussen nog wat in de uitverkoopbakken liggen. Onder de luifel.
‘Kinderboeken,’ zegt de man.
Hij is oud. Grijs haar. Z’n wangen worden langzamerhand lege zakken die
hangen.
‘Nou, niet alleen kinderboeken,’ zeg ik, terwijl ik Pirandello in m’n hand neem. Voor € 3,95. Ernaast ligt ‘Metamorfose’ van Kafka.
De man ziet ’t nu ook. Langzaam & stroef buigt-ie voorover. Pakt Kafka. & Legt ’t weer terug.
‘Op m’n werk heb ik 60.000 boeken,’ zegt-ie tegen me.
Ik hum. Zodat ik niets hoef te zeggen, maar toch niet onbeleefd ben.
‘In een bibliotheek,’ gaat-ie verder. ‘Van ’t Rijksmuseum. In de Jan
Luykenstraat.’
Ik leg ondertussen Pirandello terug. Ik wil verder rijden, maar de man kijkt me nog aan. Met starre ogen. Glazig. Hij leunt onderwijl op de bak van de uitverkoop. Lichtjes, maar toch.
‘Gratis,’ vertelt-ie. ‘Dat weten een hoop mensen niet. We krijgen een hele hoop lezers evengoed.’
Nog een hum van mij. Ik besef me opeens dat wegrijden zonde is.
‘Nu zal ’t wel minder zijn. Want studenten hebben nu vakantie. Nu hebben ze de bibliotheek niet meer zo hard nodig.’
Ik glimlach. Ik wil nog zeggen dat ik ook in een bibliotheek heb gewerkt. Maar dan ga ik in ’t verleden praten. De man leeft nog in ’t nu. Ook al is die al even geleden.
‘Nou,’ zegt-ie, z’n linkerhand lichtjes omhoog bewegend.
Met z’n rechter laat-ie de uitverkoopbak los. Ik schuif automatisch een dm op. Dan kan-ie er langs.
Langzaam zet-ie weer een voet voorwaarts.
‘Tot ziens,’ zeg ik maar.
‘Ja, dag.’
Zo zeiden mensen vroeger gedag, denk ik erbij.
Z’n rug buigt iets voorover. Daar herkende ik ’t aan. & Z’n ogen. Z’n ogen leken ook op die van m’n vader. Maar dat denk ik pas als ik de hoek om ben.
Hij loopt tenminste nog los rond, denk ik de volgende bocht nemend. Alsof ik ’t over een hond heb, betrap ik mezelf meteen.

Ik kan m’n vader overal tegenkomen in Zijperspace.

finished

‘Ik heb ‘m bijna uit,’ zei ik & ik pakte m’n boek op van de toonbank.
Hij lag over ’t randje. De blz die ik al achter de rug had op ’t blad. De rest hangend. De laatste blzs & de achterkaft.
Ik liet ‘m zien. Ik liet zien hoever ik was. Hoever ik nog te gaan had. Ik liet zien hoe ik ernaar verlangde terug te duiken in ’t verhaal.
‘Je bent bijna aan ’t einde?’ vroeg de klant. ‘’t Ziet er eerder uit alsof je ‘m al een paar keer gelezen hebt.’
Ik keek naar de beduimelde zijkanten. Ik zag hoe ik te pas & te onpas ’t boek had opgepakt. Waar ik ook was. Hij reisde met me mee. De zijkanten waren zwart.

De laatste blzs heb ik gelezen terwijl ik een liter Schumacher Alt dronk. Vorige week zelf uit Düsseldorf meegenomen. Een krat vol met literflessen. Elke avond 1. 5 Avonden achter elkaar. Terwijl m’n nek scheef groeide van ’t boek. & Van ’t glas dat vol naast me stond. Aan de rechterkant. M’n hand moest ik steeds optillen, in een bocht manoeuvreren & naar m’n mond brengen, onderwijl ’t polsgewricht met een knikkend geluid draaiend.
Ik zat liever in een andere houding. In een andere stoel. Vooral met dit boek. Maar ik kon niet anders.
Onderweg naar Düsseldorf, & weer terug, heb ik geprobeerd te lezen. Maar juist tijdens de meest saaie bezigheden kan ik me er niet toe concentreren.
Zet me in een drukke metro, ik blijf lezen.
Een lange weg, met slechts auto’s die langsrijden, allen elkaar gelijkend, dwingen me voor me uit te staren. Anders niet. Ik had hooguit 10 blzs gelezen. Op 5½ uur auto. Ik ging aangeschoten naar bed, die avond.

Ik wilde slechts 1 glaasje Schumacher drinken. Daarna m’n maaltijd. Daarna ’t boek. Verder.
Want tijdens dat 1e glaasje wilde ik ook lezen.
Maar ik vond Schumacher zo lekker. & ’t Boek wilde niet stoppen.

Vroeger gooide ik elke keer weer een gulden in de automaat. Omdat ik niet kon geloven dat nadat ik ermee zou stoppen ’t niet meer leuk zou zijn. De volgende keer zou veel leuker worden dan alle voorgaande.
& Op een bepaalde manier was dat ook altijd zo. Ook al had ik spijt van ’t geld dat ik niet kon missen. Of om ’t feit dat ik ’t volgende niveau weer niet haalde.
Maar ik bleef doorgaan. Tot ik niet anders meer kon dan naar huis gaan.

Gister begon de hoofdpijn. & M’n arm wilde niet meer. Nek & arm waren lamgeslagen. Ik moest denken aan een hersenschudding nav een ongeluk.
Ik bleef zitten. Nam hooguit een andere houding aan. Bewoog m’n hoofd heen & weer terwijl ik doorging met letters spellen. Ik was aan ’t klokkenluiden terwijl ’t langzaam spannender werd. Anders haalde ik de eindstreep niet.
Diezelfde avond besloot ik dat ik niet meer verder mocht lezen. Want anders kon ik de volgende dag m’n hoofd niet meer rechthouden. Ik ging tv kijken. & Zat een ½ uur later weer in m’n leesstoel. Hoofdschuddend.

Ik verloor een stukje van blz 719/720. Bleef vastzitten aan de toonbank. Enkele letters waren verwijderd van de tekst. Tabe & Jan maakten grappen. Of ik wel kon lezen. Ik liet ze ’t stukje zien.
Nee, ik moest ’t boek lezen.
‘Zal ik ‘t ‘ns voordoen,’ zei Jan, terwijl-ie op m’n boek afliep.
Ik hield ‘m weg. Jan & Tabe lachten.

Merijn zei even later dat-ie m’n boek wel wilde lezen. Ik moest denken aan de vetvlekken, de zwarte strepen langs de zijkanten van de blzs. Ik moest denken aan ’t hoekje van de gescheurde blz. Die ik weer vastgeplakt had met 3 streepjes plakband.
‘Nee,’ zei Merijn even later, ‘is ook niet nodig. Ik lees ‘m wel van Els. Die koopt ‘m ook.’
Ik was opgelucht, want ik wilde mijn scheuren & vlekken voor mezelf houden. Ook al vond ik ze niet mooi. Maar ze waren van mij.

Ik had al pijn in m’n hoofd, maar toch probeerde ik vlak voor m’n werk gister nog even te lezen.
Evert stond op een gegeven moment aan de rand van ’t terras. Ik zat in de schaduw van een boom. Te wachten tot ik geroepen zou worden dat ik nodig was achter de bar. Ik zat tussen 2 groepjes in. Man & vrouw, beiden.
‘Is ’t spannend?’ vroeg Evert over de heg heen.
Glunderend, met z’n kind ernaast.
‘Ja, nu begint ’t spannend te worden.’
De vrouw die de hele tijd naast me tegen haar man had zitten kwebbelen, dook plotseling voorover.
‘Oh, Harry Potter,’ zei ze.
Ik wilde ’t boek wegtrekken. Maar drukte ’t tegen m’n benen aan, zodat niemand meer de omslag zag.

Een liter Schumacher was op. ’t Boek nog enkele blzs te gaan. M’n eten was klaar. Stond in de magnetron op me te wachten.
Ik strompelde letters, hinkte woorden, & struikelde leestekens. Ik moest & zou ‘m uitkrijgen.
Omdat ik geen afscheid wilde nemen. Ik wilde ‘m bij me houden. Daarom moest-ie uit.

We beginnen in Zijperspace opnieuw met ’t lange wachten.

groeten

Ik ben bang dat ik er niet aan toekom, vandaag. Ik heb ’t te druk. Ik heb de laatste 100 blzs bereikt. Ik kan wel een stukje gaan schrijven, maar m’n gedachten worden steeds afgeleid door ‘tgeen er nog meer zal gaan gebeuren.
Gisteren kon ik op een gegeven moment niet meer lezen, omdat m’n nek stijf werd. ’t Veroorzaakte een knallende koppijn zogauw ik m’n hoofd links of rechts bewoog. Ik kwam er echter achter dat dit niet ’t geval was als ik in bed verder las.
’t Nadeel daar weer van was dat ik geen biertje erbij kon drinken of al helemaal geen bakkie thee. Bovendien raakten m’n armen op gegeven moment lam. De spier in m’n rechterarm voelde aan alsof-ie 2 dagen lang kratten had staan sjouwen. Bij m’n pols tintelde ‘t.
Zitten achter de comp lukte ook al helemaal niet, want dat vergde precies de houding die m’n nek niet meer kon velen. Toch maar door blijven lezen tot 1 uur ’s nachts.
Vanochtend gewekt door de bouwvakkers om 8 uur. Onmiddellijk verder gegaan.
’t Probleem is dat ’t nu uiteindelijk echt spannend is geworden. ’t Boek kan niet meer losgelaten worden. ’t Feit dat ik dit nog schrijf is omdat ik vind dat ik ’t niet kan maken geheel niets van me te laten horen.
Bij andere boeken word ik tijdens ’t lezen nog wel ‘ns afgeleid door gedachtes over wat te gaan schrijven. Maar helaas nemen de laatste 200 blzs me teveel in beslag. Geen gedachte aan iets anders komt in mij op. Of ’t moet m’n ontbijt zijn, anders thee. & ’t Feit dat ik straks naar m’n werk moet.
Geen verhaal derhalve.

Slechts de groeten vanuit Zijperspace.

zwijg

Ik duwde de fiets achteruit naar buiten. Tussen de haldeur & de voordeur door. M’n maag maakte massieve bonkende geluiden, of zo voelde ‘t in ieder geval, terwijl ik de fiets zo manoeuvreerde dat er ik de verf aan de deurposten niet beschadigde. Er zat geen cm speling in m’n maag nadat ik ‘m gevuld had met Meti speciaal van de surinamer. Toch moest ’t zich voegen naar de fietstocht die ik ging ondernemen.
Ik hoorde gestommel achter de deur van de buren. In ’t trappenhuis kwamen benen naar beneden gestommeld. Terwijl ik mijn deur afsloot, ging de ander open. Suze & Nico kwamen tevoorschijn.
‘Zo,’ zei Suze, ‘moet je aan ’t werk?’
‘Nee,’ antwoordde ik met sip gezicht, ‘maar ik ga wel naar m’n werk.’
‘Je hoeft niet te werken, maar je gaat wel naar je werk?’
‘Ik heb m’n boek laten liggen,’ verklaarde ik.
‘Oh, Potter,’ concludeerde Suze, terwijl ze zich voorover naar haar fiets boog.
Nico ontkoppelde ondertussen zijn fiets van de verkeersbordpaal. Ze keken me aan. Geïnteresseerd. ½ Lachend. Blikken die je steeds weer tegenkomt als mensen merken dat je aan dl 5 begonnen bent.
‘Weet je al wie er dood is?’ vroeg Suze.
‘Nee, ik ben net over de helft.’
Ik stapte op. Wendde m’n hoofd nog ‘ns. Om gedag te zeggen. Op ’t moment dat ik terug naar voren wilde kijken, passeerde m’n blik die van de overbuurvrouw.
Met haar dikke lichaam bukte ze moeilijk voorover om iets voor haar deur weg te halen.
‘Ik weet ’t wel,’ kakelde zij onderwijl lachend.
Ze straalde er bij.
Stomme trol, dacht ik.
‘Mond dicht,’ riep ik naar haar & spurtte ervandoor.

Men eist dodelijke stilte in Zijperspace.

teen

Ik lag in m’n bed & moest met m’n teen de deurpost zien te raken. Zonder mezelf die kant op te verschuiven. Ik strekte m’n been, m’n tenen plat in de richting van ’t hout van de deurpost. Pogend, strekkend, reikend, nog wat platter, om vervolgens te concluderen dat ook m’n been langer moest worden, verlengd, om ’t te kunnen bereiken. M’n billen werden dunner, egaler, zodat ook zij hun bijdrage aan deze nobele taak konden leveren. Waarna ook m’n rug zich strekte. In elke wervel bleek wat extra speling te zitten.
& Eindelijk, m’n hiel schuin gekanteld & m’n hoofd met de nek plat tegen ’t kussen aangedrukt, wist ik ’t doel te bereiken: lichtjes raakten ze elkaar aan. ’t Koude hout afkoelend tegen de tenen die de hele nacht onder dek hadden gelegen.
’t Doel was bereikt; ik trok m’n lichaam terug in bed. Ik keerde me om. Om weer 5 minuten later te ontdekken dat ik verder geslapen was.

Sommige dingen zijn zo onzinnig, dat ’t bijna niet mogelijk is ze onder woorden te brengen. Van een onbenullige banaliteit, suffigheden die zich slechts in hoofden afspelen, waar niet over geschreven wordt, niet over geroemd. Al eeuwen niet.
Ik heb me jarenlang af zitten vragen, als klein kind, waarom mensen niet naar de wc gingen in boeken, in de bijbel, op tv, of in films. Toch zeker 1 % van mijn dagelijkse tijd per dag besteedde ik aan ’t toiletbezoek, was in zekere zin daardoor belangrijk voor me, maar ik zag dat moment van zelfbeschouwing, zelfaanschouwing zou men ’t ook kunnen noemen, nooit terug in enige vorm van literatuur. Al ’t triviale wordt al sinds jaar & dag ontweken in ’t beschrijven van de wereld op fictieve & non-fictieve wijze. ’t Moeten grote sensaties zijn, wil ’t uitnodigen tot bespiegeling, wil ’t aangeven dat de grote gevoelens, de grote thema’s er op van toepassing zijn. Sex, jaloezie, vriendschap, geweld, bekoring, verval, liefde, dronkenschap & roes. Al dat soort dingen. Zelden heb ik iemand zien beschrijven hoe de grote teen de deurpost aanraakte. Wat verder niets te betekenen had. Gewoon, omdat ’t moest, raakte de grote teen de deurpost. Verder niet. Niemand was erbij. De grote teen raakte de deurpost. ’t Kan niet vaak genoeg gezegd worden. Bij gebrek aan ‘t feit dat ‘t ooit eerder vermeld is. ’t Was onvoorstelbaar van grootse nietszeggendheid. Er klonk dan ook geen applaus. De grote teen raakte de deurpost. Nadat ’t lichaam zich op een ongelooflijke manier had uitgestrekt. Enkele minuten ervoor had ’t hoofd van ’t lichaam zich niet voor kunnen stellen dat deze zo ver uitgerekt kon worden.

Ik trek m’n t-shirt aan na 11-en. M’n t-shirt met lange mouwen. Over ’t andere t-shirt met korte mouwen. Zodat ik ’t weer warm krijg. M’n huis blijft koud. Of wordt ’t anders voorbeeldig snel. Waar andere mensen uit hun huis weg moeten vluchten vanwege de hitte, tot ’s avonds laat op hun balkon moeten blijven zitten. Ik heb een extra t-shirt nodig terwijl m’n bovenburen op ’t balkon zitten uit te hijgen.
& Als ik ’t tijd vind worden dat ik naar bed ga, trek ik m’n sokken uit. Langzamerhand onderneem ik meer stappen, zodat ik op ’t daadwerkelijke moment zo min mogelijk nog te doen heb. Ik schakel programma’s uit op m’n comp, zet een andere juist weer aan, draai de knop van een lampje in de hoek van de kamer om, verzin een onderwerp waar ik de volgende dag mogelijk over zou kunnen schrijven, laat een scheet, poets m’n tanden, doe een plasje (maar dat liefst zo laat mogelijk, anders wordt ik ’s nachts maar onnodig wakker), schakel de tv uit, spuit m’n neus vol nasonex, & besluit uiteindelijk de daad te volbrengen, m’n tanden te poetsen, muziek aan te zetten voor ’t slapen gaan & me te ontdoen van de overige kleding. Ik ga in bed liggen met een boek, val na 1 blz in slaap & ben daarmee klaar met de onbenulligheden van mijn bestaan van een dag.
Niets meer, niets minder. Soms probeer ik ’t dekbed volledig om m’n lichaam te wikkelen, bijna geen ademruimte meer over, maar verstopt voor alle muggenbeesten, of tel de lichtjes die zich als puntjes hebben weerspiegeld van buiten op m’n plafond, tast de geluiden af, als tekenen van leven dat doorgaat terwijl ik straks slaap, of probeer met m’n grote teen de deurpost te raken. Ik ben niet tevreden als ’t me lukt, noch misnoegd bij mislukking. Ik heb ’t gedaan, net als dat ik zeker weet dat ik de volgende dag wel weer naar de wc zal moeten.

Niks spannends in Zijperspace.

spoelen

’t Begon met per ongeluk. De tong floepte plots die kant op. De verkeerde kant op. Onbedoeld. Ik heb wel ‘ns gehoord dat de tong bijna niet stilligt, blijft bewegen, hoe miniem ook tijdens de slaap. Door die constante beweging kwam ’t dus per ongeluk boven op de warme gloed terecht. Daar mocht ’t niet zijn, dacht ik onmiddellijk. Dat had ‘t stenciltje dat de tandarts had meegegeven mij verteld. & Schielijk legde ik m’n mond aan ’t andere uiteinde van m’n gebit, op de overblijfselen van een lang geleden getrokken verstandskies.
Ik kon me onmiddellijk de hechtingen weer herinneren van 20 jaar her, toen m’n 1e verstandskiezen waren verwijderd. Er moest toen gegraven worden. Huid werd opzij gezet door de kaakchirurg. Dankzij een afgedekt hoofd had ik daar niets van kunnen zien. Maar later wel kunnen voelen. Met touwtjes werd de huid weer vastgebonden, bij elkaar getrokken. Touwtjes die uitstaken. Die lastig door m’n mond fladderden. Waar m’n tong geen genoeg van leek te krijgen.
& Elke keer dacht ik dat ik & m’n tong ’t wel afgeleerd hadden, als we gezamenlijk aan de touwtjes trokken. Ik stuurde, m’n tong tastte. We probeerden uit of de touwtjes al gaar waren om uit zichzelf, zoals de dokter had verteld, m’n wonde zou verlaten. Een pijnscheut liet weten dat dat nog niet ’t geval was. & Toch probeerde ik ’t later op de dag weer.

Na een dag vond ik ’t welletjes. M’n tong wilde perse, waarom zou ik ‘m tegenhouden als ik er voor de rest geen last van had? Dus legde ’t zich neer bovenop ’t gapend gat. Niet meer dan dat. ’t Mocht nog niet verkennen wat ’t resultaat was van de verwijdering. Slechts berustend, verwarmend, geruststellend liggen.
Maar ook daarvan profiteert een tong. ’t Zit in de aard van ’t beestje. Altijd onrustig, altijd een stapje verder dan dat de rest van ’t lichaam wil. Dus stak ’t z’n punt in de warme gloeiende hoop. Om te voelen wat er over was. Hoe groot ’t gapend gat.
Daarbij kwam dat ik na een ½e dag verontrust afwachten, & daarna ’t uiteindelijk onderkennen dat ’t verwijderen niet zoveel schade had berokkent, niet ten koste was gegaan van m’n algemeen welbevinden, ik wel genoeg had van licht verhapbare maaltijden uit zorg dat m’n kaken ’t niet eens zouden zijn met malende bewegingen. Dus nam ik een kroket uit de muur van de Febo. Voor slechts € 1,-.
Al ’t paneermeel echter, dat nodig is om de kroket haar krokante eigenschap mee te geven, brokkelde af, verspreidde zich in m’n mond, & zo ook in ’t gat dat overgebleven was. M’n tong kon z’n lol op. Poerend & peuterend bracht ze de paneermeelkorreltjes terug in m’n mond. Totdat ze niet dieper kon. Of eigenlijk tot ’t moment dat ik terug moest denken aan de hechtingen van 20 jaar geleden. Waarbij de mededeling op ’t stenciltje van de tandarts niet te mogen zuigen of poeren aan de wonde mij ook danig parten speelde. Angstvallig hield ik m’n tong weer opzij van de onheilsplek. ’s Avonds poetste ik m’n tanden alvorens in bed vrijwel na betreding in slaap te vallen.

Nou lijkt dit geen groot avontuur. Er is hoegenaamd niets beleefd, behalve dat m’n tong moeite heeft moeten doen restanten maaltijd uit de ruïne van de verstandskies te halen. & Ik ben er enkele dagen in gedachten mee bezig geweest te overwegen of ’t wel verstandig was m’n tong z’n gang te laten gaan. Of ik ’t wel die verkenningstocht mocht laten ondernemen. Daarbij steeds weer terugdenkend aan de 2 operaties van weleer. Lang geleden, maar in m’n geheugen gegrift.
Maar ook al lijkt dit niet opwekkende, verheffende, nieuwe inzichten tonende literatuur, ik kan hier niet verzwijgen hoe opgelucht ik was te ontdekken dat korrels gefrituurde paneermeel, alsook kruimels brood, flubbertjes gebakken ei, & klonters gebraden gehakt gemakkelijk te verwijderen zijn uit dit soort gapende gaten, door simpelweg de mond met water te spoelen na ’t consumeren van dergelijk voedsel. Daarbij eens flink ‘t hoofd heen & weer bewegend, ’t vocht al klotsend alle uithoeken van de mondholte doorspoelend, & vervolgens een draaikolk te veroorzaken door turbulenties te creëren met ’t in- & uitspannen van de wangwanden.

’t Was een hele opluchting dit te mogen constateren in Zijperspace.

mogen

Ik zat op ’t balkon van Vertigo. Alleen mensen die er qua uiterlijk wel mochten zijn, mochten daar zijn. Zo bepaalde de sfeer dat. Of anders de mensen die er mochten zijn. Ik voelde me er nog maar net op m’n gemak. Ik vond nl zelf dat ik er niet onaardig uitzag. Dat moest wel, dat gevoel van eigenwaarde, anders zou ik me niet durven voortbewegen temidden van al die mensen die er mochten zijn.
Maar eigenlijk bewoog je je niet op ’t balkon van Vertigo. Of ’t moest zijn dat je vanaf de traptreden zag dat er een stoel was vrijgekomen. Dan moest je je haasten. Om vooral die stoel te bemachtigen. & Liefst nog 1 die er naast stond. Vrijhouden, tot ’t moment dat je ‘m weg kon geven. Voor de rest bleef je stil zitten. Wachten tot er bekenden langskwamen. Wachten tot er getoond kon worden dat je herkend werd. Wachten tot je de stoel naast je aan kon bieden. Wachten tot je een rondje bier kon betalen. Onbetaalbaar, maar noodzakelijk. Gelukkig dronk iedereen in die tijd nog bier. Soms fris. Betaalbaar.
Gezeten op ’t balkon van Vertigo kon ik niets anders doen dan lezen. Een papiertje over de films die er gingen draaien. ’t Blad Skrien. M’n eigen blaadje van Film & Tv-wetenschap. ’t Volledige programma. Een boek.
Maar dat laatste kwam in die tijd weinig voor. Of ’t moest een boek voor de studie zijn.
Er waren bekenden voorbij gekomen. Eigenlijk zaten ze er al eerder dan ik, maar de 2 bekende dames liepen voorbij als ze naar ’t toilet gingen. Ik zat in ’t hoekje naast de trap. Ze konden ook de andere kant op lopen, maar de keuze voor de trap leverde minder drukte op. Alle stoelen op ’t balkon waren altijd bezet. Tenzij je er 1tje reserveerde: ‘M’n vriendin komt er zo aan.’ Dat zorgde ervoor dat er geen doorkomen aan was. Slechts voor de obers & oberinnen. Die dwongen een doorgang af. Met dienbladen hoog boven hun hoofd uitgeheven.
Dus liepen ze noodgedwongen langs mij heen. & Ik keek op. Kijken naar hoe ze ouder waren geworden. In 2 jaar. Kijken of ze zagen dat ik hun zag. Om dan tegelijkertijd, geen deel van een seconde later dan zij, gedag te zeggen: ‘Hé, hoe gaat ‘t?’ & Meer onzinnigs als: ‘Wat doe je nu?’ ‘Werk je nog steeds voor ?’ ‘& Studeer je nog?’
Maar ze zagen niet. Ze keken niet op of om als ze me passeerden. Hoewel m’n voeten in ontspannen houding toch een meter ver uitstaken over ’t pad, tenzij de obers & oberinnen wilden passeren.
Ik wist evengoed dat ze me zagen. Ook al lieten ze dat niet merken tijdens ’t passeren. Ik zag ’t aan de steelse blikken achterom. Gezeten in hun stoel schuin achterom. Net nadat ze enkele woorden met elkaar hadden gewisseld. Hun lichaam kort niet naar de rest van de groep gericht, maar naar elkaar. Om een enkele fluisterzin over te brengen. & De steelse blik er op te laten volgen. Die getroffen werd door mijn ogen. die net over ’t tijdschrift uitstaken. Speciaal de juiste kant op gericht. Omdat ik wilde dat ze me weer herkenden. Ik wilde dat ze me weer aanspraken.
Maar je geld raakt op. Zeer snel gebeurde dat als je in die tijd op ’t balkon van Vertigo zat. Zeker met ’t budget dat toentertijd beperkt was. Dus met geld voor nog slechts 2 bier, maar misschien nog wel een volledig maaltijd, besloot ik ’t gezelschap van mensen die er mochten zijn te verlaten. Die me geen van allen kenden. Behalve die 2 dames.
Ik knipperde met m’n ogen richting hun. Onopvallend, zogenaamd onbedoeld. Ik hoopte dat ze me weer zouden herkennen als ik in vol ornaat, m’n gehele houding, m’n zelfverzekerdheid, m’n air van ‘ja, ik mag er zijn’, hun kant op zou keren, om ze uiteindelijk maar ‘ns gedag te zeggen. Als zij mij niet willen herkennen, dan moest ik die herkenning van hun er maar dik bovenop leggen. Genoegdoening. Wraak. Gemakzucht, lafheid ook.
Ik liep langs. & Wist er niets meer aan toe te voegen. Zogenaamd op weg naar de wc, door de drukke menigte, waar normaliter niemand liep. Behalve de obers & oberinnen. Met hoge dienbladen.
& Werd teruggeroepen. Met glimlachjes. Verlegen. Gewaagd.
Ze moesten ’t weten, zeiden ze. Ze hadden nou de hele tijd naar me zitten kijken, zeiden ze. Maar ze kwamen er niet achter, bekenden ze.
Ja, wilde ik zeggen. Ik weet ’t wel, wilde ik toevoegen.
Maar zij met z’n 2tjes praatten sneller.
Ze wisten ’t zeker, ze hadden me gezien, ze hadden elke keer naar me gekeken, elke aflevering, maar nu wisten ze niet bij welke televisieserie ik speelde. Ze kwamen er gewoon niet op.
Toch geen rare vraag?
‘Doe normaal,’ zei ik, waarna ze alweer wat meer gekalmeerd gingen kijken, maar met die ondeugende blikjes, betrapt op ’t eten van een koek uit de trommel bovenop de kast. ‘Jullie werkten voor mij,’ voegde ik er aan toe, ‘2 jaar geleden, bij ’t onderzoeksbureau; ik moest zorgen dat jullie genoeg belden.’
& Terwijl ik ’t zei, werden ze normaal. Zo normaal als maar kan zijn. Ze lachten nog wat. Van ‘oja, dat weten we wel, we herkenden je wel, maar konden je niet plaatsen, met je gezicht dat overal op lijkt’, maar ze zeiden niks. Ze lachten.
Ik zei gedag. Deed m’n rugzak op, in die veel te hete zon, veegde zweet van m’n voorhoofd, zei proost, & liet ze vervolgens naar de vriendjes kijken, die in grote getale om hun heen waren vergaard. Ze mochten er zijn, die vriendjes. & Zij ook. Anders mochten ze niet zitten op ’t balkon van Vertigo. Dat wist iedereen.

Maar in Zijperspace zijn de regels minder streng.

macht

De duitser bleek opeens ook engels te kunnen spreken. Hij stond voor m’n deur & mompelde iets van ‘repair window’. Hij toonde daarbij de schuurmachine die hij in z’n hand had.
Dat versta ik: ‘repair window’. Dus liet ik ‘m meelopen naar achteren.
Ik verwachtte al dat er iemand zou komen vandaag, want rond 8 uur, ik stond net op ’t punt m’n bed te verlaten, was er reeds aangebeld. Daar reageerde ik niet op. Ik ga een beetje in m’n blote niks me zitten haasten omdat andere mensen perse op onchristelijke tijden aan ’t werk willen. Ik ben blijven liggen, ervoer enige gevoelens van revanche, hoorde de persoon luidruchtig de trap richting bovenburen beklimmen, & besloot vandaag niet thuis te geven.
Nadat de geluiden in ‘t trappenhuis enigszins weggestorven waren, & aan de achterkant van ’t huis de schuurmachines hun werk begonnen, ben ik uit bed gestapt. Kalmpjes, geen lawaai makend, ben ik naar de wc gegaan, heb een kiertje van ’t gordijn geopend, & heb stiekem thee gezet. Wel zodanig dat men niet te snel door zou hebben dat ik wel degelijk thuis aanwezig was.
Toen er echter om ½ 9 opnieuw werd aangebeld, moest ik m’n aanwezigheid wel kenbaar maken. Ik zou straks immers ook ’t huis verlaten. Dat zouden ze kunnen zien. Dat zou een vreemde indruk kunnen wekken. ’t Moest wel de schijn blijven houden dat ik er niks aan had kunnen doen. Dus ik deed de deur open.
Voor me stond de duitser, die de window wilde repairen.
‘That’s allright,’ zei ik & nam ‘m mee de gang door.
Ik keek even achterom om te kijken of hij me volgde & zag daardoor dat-ie de deur opengelaten had.
‘The door has to stay open?’ vroeg ik ‘m streng.
Heerlijk, je autoriteit van bewoner laten gelden. Hij stond er al een beetje bij van ‘ik ben buitenlander & spreek je taal niet, laat staan dat ik in de engelse taal vloeiend kan oreren’, nu kreeg-ie nog een keer ’t gevoel erbovenop dat-ie zich wel op terrein ging begeven waar hij duidelijk niet de dienst uitmaakte.
‘Hmm, no,’ zei hij.
& Met kromme schouders haastte hij zich terug.
Dat moet je ‘m dan ook zelf laten doen. Z’n fouten zelf laten verbeteren. Dat geeft meer voldoening, dat kost minder energie, & bovendien kan je op je gemak de handelingen gade slaan. Dan kan je goed- dan wel afkeuring in je gezicht leggen, voor op ’t moment dat de heer terugkomt & je per ongeluk aankijkt.
De 1e overwinning had ik binnen. Als ik de bel van 8 uur niet meerekende.
Hij liep naar buiten, schuurmachine in de hand, & ik ging ’t keukenraampje vrijmaken.
‘The window must open,’ zei hij.
‘That’s just what I’m taking care of,’ zei ik, ondertussen de parefernalia van de vensterbank verwijderend.
Hij stapte de tuin in. Letterlijk. Om de steiger te kunnen beklimmen.
Dit keer pik ik ’t niet, dacht ik. & Liep door m’n keukendeur naar buiten.
Nu kon ik ’t tenminste in ’t engels zeggen. Dat scheelde. De vorige keer had ik ’t idee dat de jongen slechts duits machtig was. Een heerlijke taal om streng, bestraffend & autoritair te klinken, maar ik zou nu even bewijzen dat dit ook in ’t engels mogelijk was.
‘Hey,’ zei ik.
Een mooie opening. ‘t Schudt iemand meteen wakker. ‘’t Kan niet anders of hij moet ’t tegen mij hebben,’ denkt de persoon in kwestie dan, maar ’t geeft ‘m gelijk de ruimte om er nog even over te twijfelen. Want hij wordt niet met z’n naam aangesproken. Juist daardoor is ’t meteen ook denigrerend: degene die aanspreekt geeft de aangesprokene geen identiteit, geen naam, geen waarde. Hij is voor een kort moment anoniem. Tot ’t moment dat-ie zich realiseert dat híj ’t is waarnaar ‘hey’ is gericht.
Dat was mijn bedoeling.
De jongen keek schichtig op. Z’n schouders nu ook gekromd door de licht hangende houding in de steiger.
‘Don’t step into my garden anymore,’ zei ik. ‘Last time you ruined quite a lot of it.’
Ik wees naar de plantjes die de 2 duitsers verwoest hadden. Bruine aarde kwam door ’t platte groen tevoorschijn. & ’t Volgende moment keek ik ‘m weer aan. Verontwaardigde blik, diep verongelijkt in z’n ogen dringend. Om te laten merken dat ’t echte emoties waren.
‘Yes,’ zei hij.
Ik keerde me om de keuken weer in. De jongen ging met z’n schuurmachine voor m’n raam zitten.Ik haalde de afwas van de aanrecht weg, om ’t in de kastjes weg te ruimen. Deed ’t raam open. Ondertussen bedacht ik dat ik de bouwvakkers binnenkort ook op de hoogte moest brengen van de schade die ze aangebracht hadden. Door planken van 3-hoog naar beneden te laten vallen. Maar dat wilde ik nog even laten sudderen. Dat wilde ik voor een heel mooi moment reserveren.
1st Moet ik ze nog op de hoogte brengen van ’t feit dat ze niet verder zullen kunnen werken met mijn raam, omdat ik zo dadelijk vertrek. Ik wil m’n raam niet open achterlaten terwijl ik de hele dag elders werk.

We proberen de hoogtepunten te spreiden in Zijperspace.