regenjas

Met koninginnedag heb ik ‘m op de kop getikt: een regenjas zoals vaders & opa’s die vroeger droegen, uit de jaren ’50-’60. Zo 1tje van stof (ik heb m’n moeder nog gevraagd hoe die jassen heetten, maar we kwamen er gezamenlijk niet op), lang vallend over de knieën. Tenminste, deze valt tot over de knieën. Die ene die ik wel ‘ns van m’n vader leende, in m’n new wave-tijd, toen je in een bepaalde scene dit soort jassen hoorde te hebben, kwam nog maar net aan die hoogte.
Hij hing onopvallend te zijn aan de muur bij een bejaardentehuis in de Jordaan, maar door z’n groene kleur werd onmiddellijk m’n aandacht getrokken. Dat zit er bij mij ingebakken: tussen 1000-en stukken goed vind ik in 1 oogopslag ‘t stuk kleding dat de juiste kleur draagt. M’n blik wordt getrokken naar ‘t groen dat er uit lijkt te springen.
€ 7,50 Moest-ie gaan kosten, volgens de dame. Dat vond ik te duur. Ik wilde alweer doorlopen, toen ik ‘m mocht hebben voor 5.
‘t Was gelijk de enige aankoop, die koninginnedag, die deels verregende koninginnedag. Maar daar had ik vanaf dat moment in ieder geval een regenjas voor.

Na koninginnedag heb ik ‘m meteen in de was gedaan, daartoe aangespoord door enge verhalen van zeker iemand over jeuk. & Vervolgens niet meer aangehad.

Kleren die ik aanschaf, moet ik mezelf zo snel mogelijk eigen maken: aantrekken & een paar dagen dragen. Dan raak ik er aan gewend; worden ze sneller deel van me. Als ik ‘t niet doe, ga ik tegen ‘t aantrekken ervan opzien, begin ik te twijfelen of ‘t me wel staat. Ik heb ‘t immers niet daags na aanschaf aangetrokken; dan zal er wel wat mee aan de hand zijn. Dan vind ik blijkbaar eigenlijk dat ‘t me niet staat.

Gister was ‘t een perfekte dag. Lekker veel regen, vooral in de ochtend. Ik werd gedwongen m’n onlangs verkregen regenjas te gebruiken. Met daaronder m’n sweater met capuchon, voor over m’n hoofd. Voor een paar boodschappen ging ik toch zeker niet een volledige regenpak aantrekken?
1st Ietwat ongemakkelijk reed ik over straat. Zouden mensen me nakijken, zouden ze zien dat ik zo’n ouderwetse jas droeg, zou ‘t dragen van zo’n jas nog kunnen? Je ziet ze tegenwoordig nl niet meer zo veel op straat. Ik probeerde m’n verschijning te controleren in de weerspiegeling van de ramen die ik passeerde, maar door de capuchon was m’n zicht beperkt & door ‘t fietsen de weerspiegeling niet meer dan een flits.
Op de terugweg reed ik tussen 2 buien in, waardoor net zo goed de knopen losgemaakt konden worden. ‘t Was al warm genoeg met al die kleren aan.

Vanaf dat moment werd ik verliefd op m’n nieuwe jas. Vrolijk wapperde hij achter me aan, gedirigeerd door de vaart van de voortgang & de wind. Hij had z’n funktie van ‘t tegenhouden van ‘t neervallend vocht verloren, hij hing er eigenlijk alleen maar bij ter dekoratie, want ‘t dragen ervan zette me slechts aan tot hevig zweten zogauw ik van m’n fiets afstapte.
Maar juist nu was-ie deel van me geworden. Dat besefte ik nu vooral bij de weerkaatsing, duidelijk nu voor mij te zien, van ‘t gewapper in de etalage-ruiten. Prachtig groen vloog achter me aan, waar ik ook ging.

Bij ‘t parkeren van m’n fiets, sloeg ik een pand van m’n jas opzij om m’n sleutels uit m’n broekzak te halen. Wederom zag ik mezelf weerspiegeld.
Wauw, dacht ik, ik kom zo uit een moderne versie van ‘The Wild Bunch’.

De akties worden in slow-motion beleefd in Zijperspace.

continuĆ¼m

Aangaande m’n laatste postje, & dan met name ‘t PS: eigenlijk vind ik ‘t momenteel wel prettig dat de jukebox gewoon doorgaat.

2 Weken geleden werd ik door de buurman van 3 deuren verder op de hoogte gebracht van de inbraak bij hem thuis. Vroeg in de avond zou ‘t moeten hebben plaatsgevonden. Vanaf de tuin was de inbreker binnengekomen.
(Ik dacht meteen dat moet de buurman zijn geweest van 1-hoog, die zo semi-amicaal vanaf ‘t balkon met ‘m had staan praten in de middag, maar dat was natuurlijk een vooroordeel).

Er zijn mensen die me al weken proberen te bereiken. Tenminste, die weken,dat is iets wat ik in m’n hoofd heb. Ze willen me gebruiken voor een grootscheeps onderzoek.
Er zijn mensen die collectes doen. & Dat op tijdstippen dat de meeste mensen thuis zijn. Zo tussen 6 & 8 ‘s avonds.
Ik heb tot nog toe geen telefoontje gehad ivm een telefonische enquête, slechts zelden wilt men iets aan mij slijten. Terwijl de gemiddelde burger daar toch minstens 1maal per maand last heeft.

Ik ben er gewoon niet op de gewone tijden. Ik ben degene die op ongewone tijden z’n huis bezet houdt.

Daarom vind ik ‘t wel handig. Dat die muziek doorgaat. Mocht ‘t voorkomen dat ik net als een gewone burger op een gewone tijd m’n huis heb verlaten, dan schrikt de inbreker. Die diep in z’n hart eigenlijk ook een doodgewoon mens is. & Die niet houdt van plotse muziek, nog wel mijn muziek.

Nee, dat vindt de inbreker niet leuk aan Zijperspace.

jukebox

Had ik dit niet eerder kunnen ontdekken? In ieder geval had ik wat meer moeite kunnen nemen om ‘t 1 & ander uit te zoeken. Door gewoon ff real jukebox te gebruiken kan ik binnengehaalde cd’s geheel afluisteren & dat bovendien op de juiste volgorde (of elke volgorde die ik wil). Een vredige, gemakkelijke avond hebben. Onbeperkt de muziek laten doorzweven. Net als ik zelf, genietend van de weinige moeite die ‘t kost.

In de lol van de nieuwe ontdekking & de muziek die ik daarbij draai, ‘t instrument ondertussen naar believen voor mezelf inrichtend, drink ik al ‘t bier op dat ik in de ijskast heb liggen. & Steeds denk ik weer dat ik toch zodirekt in bed zal liggen, dus ‘t maakt niet uit. & Evengoed ontstaat er een verschrikkellijke dorst. Een dorst die opgelost moet worden, want nog lang niet klaar met nrs kopiëren naar de juiste bestemming in ‘t juiste programma.

Há! Ik ben weer bezeten, hoewel dat toevallig ook wel ligt aan de prachtige cd die ik binnengehaald heb. Waarvan ik de nrs nu opeens op de juiste volgorde kan beluisteren.
Ik ben betoverd door een simpel gegeven, een simpel gereedschap dat waarschijnlijk al tijden bestaat, maar waarvoor ik tot nu toe te lui was om de werking ervan uit te zoeken.

Nog steeds heb ik dorst, hoewel ‘t bier op is. Nou ja, ik heb bier zat in huis. Veel bier vooral dat ik beter niet aan kan raken, want bestemd voor bewaren, voor jaren liefst. & Voor de rest nog bier van opgeheven brouwerijen waarvan ik geen hoge pet op had. & Erger nog: waarvan ‘t bier lauw staat te zijn.
Toch grijp ik ernaar, want de dorst moet gelest. Water helpt niet meer, laat staan een fles frisdrank. Daar is m’n systeem niet op ingesteld rond dit tijdstip.

Ondertussen zit ik in slechts een onderbroek; ik probeer mezelf te dwingen ‘t bed op te zoeken, maar zelfs deze maatregel werkt niet. Totaal bevangen door de nieuwe ontdekking, de nieuwe muziek. ‘t Is vreemd: de kou kan m’n lichaam niet bevangen.

Mocht men niks van mij horen.

Zijperspace bevindt zich in een maniakale omgeving.
PS: Nu moet ik alleen nog uit zien te vinden hoe die jukebox ook vanzelf weer stopt met ‘t continu spelen van de geselekteerde nrs.

pech

Heb ik ooit pech gehad tijdens vakantie?
Ik kan ‘t me in 1e instantie niet heugen. Er schieten me slechts vervelende situaties te binnen. Een meisje dat ik niet tegenkom; chronisch geld tekort vlak voordat de banken gaan sluiten; buiten moeten slapen terwijl de druppels beginnen te vallen; een rugzak die bijna wordt gekaapt terwijl ik water bij ‘t benzinestation aan ‘t halen ben. Die situaties kan ik niet in de categorie ‘pech’ onderbrengen, want uiteindelijk kwam alles toch weer op z’n pootjes terecht, of hoefde ik er niet onder te lijden.

Ik ben nu toch elke dag m’n wederwaardigheden aan ‘t verslaan, dan kan ik net zogoed een poging wagen een stukje geplaatst te krijgen bij de Volkskrant. In ‘t reiskatern van de zaterdagse editie, Traject, worden lezers opgeroepen een stukje in te sturen over pech ondervonden tijdens vakantie, want ‘tegenslag onderweg kan humoristiche trekjes hebben’. Maximale lengte 400 woorden. Da’s misschien wel wat kort voor Zijperspace, maar ik kan ‘t allicht lichtelijk laten redigeren.

Tuurlijk hebben we wel ‘ns pech onderweg gehad. In Zweden met z’n 4tjes: caravan met een lekke band, die m’n vader er niet uitkreeg; in Zweden met z’n 2tjes: m’n vader die niet meer weet wat-ie moet doen & ik met de ballen verstand van auto’s, maar ik red me wel in ‘t zweeds.
Er schieten me vanavond nog niet andere voorvallen te binnen & zeker niet voorvallen die een humoristisch trekje hebben.

Misschien moet ik 1st maar ‘ns op vakantie gaan.

& ‘t Noodlot afroepen op Zijperspace.
(Andere mensen die geïnspireerd zijn door deze opdracht? Ik dacht: misschien leuk om te kijken wie van de lijfloggers ‘t lukt om z’n stukje geplaatst te krijgen in de Volkskrant).

motje

Ik raak er aan gewend. Ik zie de bui al hangen als ‘t gezicht van Boekenman de hoek om komt & ik weet dat ik ‘tzelfde & zal reageren als gewoonlijk.
‘Nee, ik kan je geen biertje op de pof meegeven, want je vergeet ‘t toch weer.’
‘Ach, voor 1 keertje.’
‘Nee, ik heb je al vaker verteld dat m’n baas ‘t niet wil. & Jij zelf gaat er ook niet goed mee om, want elke keer vergeet je langs te komen om te betalen.’
‘Ja, dan zou ik ‘t zelf ook niet doen.’

De andere klant bekijkt de conversatie.
‘Je kent ‘m blijkbaar al redelijk goed?’ vraagt-ie als Boekenman de zaak heeft verlaten.
‘Ja, hij geeft een beetje sjeu aan ‘t werk.’

Boekenman komt een kwartier later met genoeg geld aanzetten.
‘Ha, wacht,’ zegt-ie chaotisch. Blijkbaar verstoord door de vele klanten die tussen hem & de ijskast staan.
‘Waar moet ik op wachten?’ terwijl hij uit ongeduld ‘t geld al heeft neergelegd & ‘t bier nog niet in handen.
‘Ja, zie je wel dat ik aan ‘t geld kan komen,’ ondertussen richting ijskast zwalkend.
‘Tuurlijk, ik had ook niet anders verwacht.’
Hij nadert de kassa weer, met z’n flesje bier naar me reikend, zodat ik ‘m kan openen.
& Plots klinkt er razendsnel een waterval aan woorden uit z’n mond.
‘Gooi ‘m maar open als je me mot. & Als je me niet mot, dan mot je ‘n ‘t toch, want je wil geen mot. Maar ik denk dat je me wel een beetje mot.’

‘t Was een motje in Zijperspace.

neusspray

Ik had al eerder met ‘t Onze Lieve Vrouwe Gasthuis mogen kennismaken, maar dat was met een ziekenwagen & via een andere deur. Bovendien was ik er toen niet helemaal bij; ‘t hele gebeuren liet ik me toendertijd maar overkomen.
Nu moest ik zelf een ponskaart laten maken, zelf de weg in ‘t gebouw zien te vinden, & me zelf aanmelden voor m’n afspraak.

De zenuwen begonnen toen toch wel te ontstaan, ondanks ‘t boek dat ik ter afleiding tijdens ‘t wachten had meegenomen. Stel dat de xpert daadwerkelijk zou zeggen dat m’n neusschotten operatief aangepast moesten worden.

Een anatomische correctie, zo blijkt dat dus in de praktijk te heten, was niet noodzakelijk, vertelde de specialist me. & Dat op zo’n deskundige vertrouwde toon, dat hij me alles kon wijsmaken. Alsof hij ff tussen neus & lippen door mijn zaak bekeken had, ‘Ah, een duidelijk geval van…’ had geconstateerd, & dat zo vlak voor de middagpauze me nog wel snel kon uitleggen. Als ik niet beseft had dat ‘t een ziekenhuis was waar ik me op dat moment bevond & de man voor de rest geen vadergevoelens bij me opriep, was ik er zo ingetrokken. Die man kon mensen op een nonchalante manier, zonder aan wijsheid in te boeten, mensen op hun gemak stellen.

Dus liep ik tevreden met een nieuw recept ‘t ziekenhuis uit.

Weg met de flixonase, leve de nasonex!

Ik mag ‘t m’n leven lang gebruiken, zonder dat ‘t schade berokkent, had de man me verteld, maar dan wel slechts 1 maal 2 puffies (afschuwelijk woord) per dag, vertelde de bijsluiter.

Dat kost moeite; flixonase kon ik 3 maal daags m’n neus inspuiten, waardoor ik verspreid over de dag mezelf vrije ademhaling kon toedienen. 1 Maal op een dag zou betekenen dat ik, naarmate de dag vordert, minder toereikend gebruik zou kunnen maken van m’n neus.
Maar goed, als ik ‘t nou vlak voor slapen gaan mezelf toedien, dan heb ik op ‘t meest kritieke moment er in ieder geval profijt van, was m’n gedachtegang.

Gisterochtend werd ik wakker met m’n tong vastgeplakt aan m’n gehemelte. Dus toch geen lucht via m’n neus binnengekregen. Die tong gaat altijd snel weer los, daar maak ik me nooit ongerust over, maar ditmaal leek er een stukje te blijven hangen aan ‘t gehemelte. Met m’n nagel haalde ik ‘t weg & bekeek ‘t in ‘t ochtendlicht: onmiskenbaar een stukje tong van 1 mm².

Vanochtend ter ondersteuning van m’n nieuwe kuur toch maar wat xtra oud medicijn gepuft.

Zodat we vandaag toch wat lucht tot ons kunnen nemen in Zijperspace.

luisteren

Ik kan ook in de tuin m’n boek uitlezen, maar daar heb ik de rust niet meer voor. Wetende dat de gehele bevolking van Amsterdam op pad is. De onrust, die ik voorheen ook altijd in de avond had, bekruipt me; de reden waarom ik geen avond thuis kon blijven. & Nu nog steeds niet overdag.

‘t Is lang geleden dat ik in ‘t Vondelpark op een bankje in de zon heb gezeten; ‘t moet minstens een jaar zijn. Maar ik weet nog altijd dat ‘t rond dit tijdstip moeilijk moet zijn een plekje op een bank te vinden. Hoe tegengesteld gemakkelijk blijkt ‘t juist als ik vrije ruimte vindt bij een dame die druk in gesprek is met haar mobiel op een bank vlak naast de vijver.

Haar telefoongesprek is in ‘t zweeds. Ik zal maar net doen alsof ik niks van haar conversatie versta. Misschien als ze per ongeluk iets tegen me zegt. Aan de andere kant: ik versta er toch inderdaad niks van. Ik kan niet luisteren, daar kan ik de concentratie niet voor opbrengen.

Ik lees m’n boek. & Word afgeleid door alles wat voorbij loopt.
De kinderen die uitgelaten moeten worden.
De 1 voor een skater uit rennend; als een hond die de slee trekt. Uiteindelijk komen beiden ten val & moet gewacht worden op Pa. De ander nog maar net geboren, voor ‘t 1st gedragen door de vader; voor ‘t 1st neergestreken op een doek in ‘t gras van ‘t Vondelpark. De 3e, al wat ouder, mag met de bal spelen, terwijl z’n ouders voorbereidingen treffen op ‘t bezoek, blijkbaar veel bezoek, dat komen gaat & ook doeken spreiden.

Ik lees m’n boek. & Vorder moeizaam. Vlagen van ‘t zweedse gesprek dringen tot me door. & Na ‘t gesprek van m’n buurvrouw word ik afgeleid door haar verdere fascinatie van haar mobiel. Blijkbaar aan ‘t sms-en.
& Vrouwen lopen voorbij. Alsof zij zichzelf uitlaten. Ik dwing mezelf enkele keren niet te kijken, ‘t vermijden van de starende blik, om juist op ‘t moment suprême oog in ogen te staan. Niet staren, niet staren, denk ik, lezen. Zo verraderlijk mooi, dat mooie weer.

Ik lees m’n boek. & Ga zo af & toe in een andere houding in de bank zitten. Want m’n billen doen pijn, of m’n benen, of m’n rug.
Ik hoor ‘t volgende gesprek van m’n buurvrouw, nu in ‘t nederlands. & Wil straks aan haar vragen waar ze zweeds heeft geleerd. & M’n eigen kunsten ten toon spreiden.
Ach nee, ze zal wel zweeds zijn & goed nederlands spreken.
& Bovendien: wat heeft ze aan een vreemde die naast haar op de bank zit & toevallig ook zweeds spreekt.
Nee, ik houd m’n mond. & Lees verder.

Ik lees niet aldoor verder. Want ik word nog steeds afgeleid door alles om me heen. Hoeveel bladzijden? Slechts 5, geloof ik.
Eigenlijk is ‘t achter m’n rug ook veel interessanter dan richting vijver. Alles beweegt daar.
Daar gaat de volgende groep skaters geketend aan elkaar, zoevend tussen fietsen & voeten.
& De groepen drentelende wandelaars (hoe krijgen ze ‘t voor elkaar dat drentelen? wat maakt wandelen tot drentelen?) die onafgebroken blijven passeren. Zoals bijv Dan.
Hé! Dan! & Tove!
FF gedag zeggen.
‘Hi Dan. Hi Tove,’ roep ik.
‘How you’re doing, Ton?’ zegt Dan op z’n zuiver engels, immer polite.
Tove komt aan de andere kant van de bank staan, toch ff een praatje met me maken.
& Opeens schiet de blik van m’n buurvrouw in herkenning.
‘Nah, det är konstigt,’ zegt Tove, maar ze gaat door in ‘t engels, want dan kan Dan ‘t tenminste verstaan. ‘2 People I know in the Vondelpark, both speaking swedish, sitting next to eachother.’
‘Hmm,’ verontschuldig ik me tegenover m’n buurvrouw, ‘I didn’t want to show that I could speak swedish.’
M’n buurvrouw vertelt Tove dat ze net daarvoor een heel telefoongesprek heeft gevoerd in ‘t zweeds.
‘Jag har inte lyssnat,’ voeg ik er maar aan toe.

We proberen zo lang mogelijk de schijn van beperktheid op te houden in Zijperspace.

3e dorpsgek

(Voor ‘t geval dat de bezoeker afkomstig is van een mededeling op Facebook (waardoor ik plots veel bezoek krijg): kan iemand mij een screenshot bezorgen van dat bericht op FB via tokapenstaartfreedompuntnl? Alvast bedankt.)

Pietje Lont was een zoon van de duitse kroonprins, die geen kroonprins meer mocht heten. Hij kon niet van de vrouwtjes afblijven, zoals men toenmaals zei. Enkele onechte kinderen zijn daardoor ter wereld gekomen. Zonder echte vader kwam Pietje Lont zodoende ter wereld, zonder erfenis, zonder duits rijk.

Pietje Lont sprak russisch, frans, duits, engels & wellicht nog wat andere talen, door z’n werk op cruise-schepen in z’n jonge jaren. Maar je kon je alleen niet voorstellen dat Pietje ooit jong was geweest. Piet was altijd al oud, maar dat idee was waarschijnlijk vooral ontstaan door z’n nimmer aflatend dronken gedrag. Bovendien rookte hij sigaren. Dikke sigaren die alleen maar bij oude mensen, mensen van lang geleden hoorden. Maar dat deed-ie slechts als-ie er geld voor had. & Dat was wanneer z’n uitkering net binnen was gekomen.

Als z’n uitkering binnen was, gaf Pietje rondjes weg. Als z’n uitkering op was, & dat gebeurde al snel, wachtte hij tot hij wat aangeboden kreeg. Of hij ging er om bedelen.
Hij had een heel scala aan truukjes om z’n bedelen kracht bij te zetten. Vaak truukjes die maar voor de helft lukten, omdat z’n ouderdom & alcoholisme hem parten gingen spelen. Maar de sigaret z’n mond in toveren lukte altijd wel.
Hup, sigaret op de tong de mond in, mond dicht, sigaret was weg, mond open, hup, sigaret weer naar buiten. & Guitig kijken daarbij.
& Vervolgens liet-ie een zielig: ‘Biertje?’ weerklinken.

We spraken af dat we ‘m een enkele keer een biertje zouden geven, maar dat ‘t bij 1 moest blijven. Ook al zat-ie stilletjes in een hoek.
Maar juist dat wilden we niet. Hij bleef hangen in de warmte, viel soms op de barkruk in slaap, waarna je ‘m wakker moest schudden. Dat deed je liever niet, want dan moest je die eeuwige stank, die hij om zich heen had hangen, binnentreden. & Bovendien moest je die stank ook nog met je handen aanraken.

Iedereen kende Pietje Lont. Hij was de clown van Den Helder. Kon dagenlang verkleed als Sinterklaas door de stad waren. Duidelijk herkenbaar, niet alleen door z’n kleine postuur & brede grijns.
Of liep door de winkelstraat gekkigheid uit te halen, waarbij z’n net zo gekke surinaamse vriendin om z’n grappen stond te gieren. Alle mensen liepen in een wijde boog om hem heen, omdat hij midden in de drukte in een put stond te pissen.
Of laveloos hangend op een bank, z’n fles nog in de hand. Door iedereen gemeden, zelfs als de bank geen bank was, maar de koude grond.
& Toch lachte iedereen om z’n grappen.

& Toch was z’n opname in een ziekenhuis wereldnieuws in Den Helder. & Toch wist iedereen dat z’n been eraf gezet werd. & Toch miste iedereen ‘m vanaf dat moment in ‘t winkelcentrumbeeld.

Men hoorde wel ‘ns verhalen viavia van mensen die toevallig in ‘t verzorgingstehuis waren geweest, waar hij sindsdien vertoefde. Dat hij stralend sigaren rookte, gezeten in z’n rolstoel, grapjes maakte met ‘t dienstdoend personeel & geen druppel meer dronk.

& Toch koesteren we liever andere herinneringen in Zijperspace.

wenkbrauwen

De kapper vroeg plots, ik kon ‘m slecht verstaan, waarschijnlijk was-ie marokkaan, dus herhaalde hij weer: ‘Zal ik je haar wegknippen (…) daar?’
‘Onee, is niet nodig,’ opeens ongemakkelijk beseffend dat de wenkbrauw ging woekeren net als die ene, aan de andere kant.
‘1 Haartje steekt uit,’ zei hij.

‘t Was te persoonlijk; ik was nog nooit geknipt bij m’n wenkbrauwen.

1Maal eerder had een kapster de hoofdkapper gevraagd, in mijn aanwezigheid, of hij de neusharen wilde knippen van de klant. Omdat zij haar bril niet bij zich had, zei ze.
Daar ben ik nooit meer teruggekomen, bang als ik was dat ook ik moest toegeven dat mijn mannelijkheid verder voer dan ik wilde bekennen.

‘Onee, is niet nodig,’ ik hoorde ‘t mezelf zeggen, maar de kapper, de marokkaanse kapper, hield vol.
‘Nee, haartje steekt uit. 1 Knip & ‘t is weg,’ terwijl de schaar al de brauw & de wenk naderde.

Ik keek in de spiegel & zag ‘m duiden. Er moest zich wel wat bevinden, maar die blonde wenken (wat is de brauw?) gaven geen sjoege. Geen spiegeling deed zich weerglansen in de kappersklantenkijker.

Donkere borstelige brauwen zie ik fronsen (dat zijn toch wenken?) van oude mensen in grijze opvangscentra van hollands komaf.
Zou ik zo verworden door ‘t verwijderen van een verouderingsverschijnsel? Zal ook bij mij de woeker toeslaan van manen die bij geringe wind reeds gaan wapperen langs beide zijden van ‘t aangezicht?
Ik zie voor me: een treurige gestrengheid, een teruggetrokken boekenlust af te lezen van ‘t aanwassen van haren op mijn hoofd. Op juist een plek waar de kapper normaliter niet hoort te komen met z’n verwijderingsgereedschap.

Er is toegegeven aan de onkruidbestrijding in Zijperspace.

vernietiging

‘t Wordt nooit meer ‘tzelfde, niets wordt meer wat ‘t ooit was. Alles is verwoest; ik heb alle schepen achter me verbrand. Een spoor van vernietiging laat ik achter; onherstelbare vernietiging.

‘Zal ik nog ff wat van dat bier uit de kelder halen?’ luidt mijn voorstel, ‘Iedereen wil er nog 1?’
‘Nee, doe mij maar een biertje van de tap,’ antwoordt Peet.
‘Als iemand anders dan dat biertje tapt, ga ik de kelder in.’
Ik hoor nog wat gemurmel, maar trek me er niks van aan; ‘t is tenslotte een sympathiek voorstel om aan ‘t eind van ‘t werk nog ff de kelder in te gaan om bier te halen.

Daar wordt blijkbaar anders overgedacht door Peet, merk ik bij terugkeer. Terwijl ze voor me uit loopt, gooit ze een klodder van haar bier opzettelijk op de zitting van m’n stoel.
Woest ben ik bij ‘t zien van haar daad. Ik pak haar stoel beet vlak voordat ze kan gaan zitten, waardoor ze onderuit gaat. Maar ze pakt nog net de stoel beet, zodat ik ze niet kan verwisselen.
‘Dus dat doe je zeker alleen maar omdat ik niet meteen bereid was om jouw bier in te tappen?’ vraag ik diep verontwaardigd nadat ik een andere stoel van binnen heb gehaald.
‘Ja, inderdaad.’
‘Vind je dan niet dat je verschrikkelijk kinderachtig bezig bent?’

‘t Is ruzie. Ik heb een niet licht te kalmeren woede over me. Men bejegent mij onheus & dat zal men voelen ook.
Maar naarmate de woede duurt, krijg ik steeds meer ‘t gevoel dat ik daardoor minder gelijk krijg. Alles wordt vernietigd, ‘t beeld dat van mij bestaat ernstig beschadigd. Nooit meer zal men mij op een fatsoenlijke manier in de ogen kunnen kijken. Want ik was kwaad. Ik heb me van de slechte kant laten zien.

Ondertussen ontstaat er een gevoel dat degene die mij dat stapje dichter bij verdoemenis heeft doen nemen, schuldig is; dermate schuldig is, dat zij nog wat heftiger zal branden in ‘t vagevuur. Ik zal branden, maar zij nog wat langer, nog pijnlijker.
& Toch had ik me niet mogen laten gaan. Woede is verderfelijkheid van de ergste soort, zo ramt ‘t in m’n onbewuste.

& Dit al ondanks ‘t gebrek aan geloof in Zijperspace.