Volgzaam

Ik volg m’n vader. Hij loopt voorop. Ik zie z’n kuiten voor me uit schuiven, stap voor stap hoger de bergen op, de zwitserse bergen, nooit pogingen doen snel verder weg te sprinten.
Nee, in gestaag tempo, ongehaast, zodat mijn blik zijn kuiten niet uit ‘t oog verliest. Hij lijkt m’n ogen te voelen, gericht op zijn benen, weet zijn verantwoordelijkheid: z’n kind, met een eigen rugzak, de oudere broer, onvermoeid, uit op nog meer avontuur, verder vooruit de berg op, op zoek naar de paden die ons leiden naar ‘t hoger gelegen doel.

Ik volg m’n vader dus. Maar waar ik in die rol net als hem kinderen had moeten krijgen heb ik er geen.
Hij loopt evenzogoed vooruit. Voor me uit, zou ik moeten zeggen. Ik weet wat er hem overkomen is & wat ik moet vermijden om mij ‘tzelfde te laten gebeuren. Ik ontwijk de stenen waar hij over gestruikeld is. Hef m’n voeten hoger op. Ik ben tenslotte ook kleiner, hoewel ondertussen niet meer nu ik op deze zelfde leeftijd terecht ben gekomen. Maar ik weet dat ik beter m’n best moet doen om niet in dezelfde valkuilen te stappen.

Die zwitserse alpen. Terwijl hij jonger was dan ik nu. Ik keek naar hem op. Ook als hij mensen begroette in ‘t voorbijgaan.
‘Gruetzi mitenand.’
M’n broer & ik kopieerden die zwitserse groet. We lachten om de verkeerde uitspraak van die vreemde buitenlanders die hier woonden.

Wij luisterden niet. Wij zagen niet wat hij zag.
Hij pieterpeuterde z’n ogen de plantjes in, soms met een loep om z’n nek. Die had hij óók nog ‘ns bij zich, naast de bagage voor een overnachting ergens hoog in de bergen.
Hij plukte, zorgvuldig om zich heen kijkend, & frummelde (niemand mocht zien dat hij illegaal kleinodigheden exporteerde) een bloemetje in z’n flora. Heukels waarschijnlijk.
Of was ‘t de Heimans/Heinsius/Thijsse die nu bij mij boven de vroegere stoof hangt?

Ik weet ook dat-ie verbaasd stond om alles wat bewoog. Geïnteresseerd in waar ‘t zich bevond & waar ‘t naar bewoog.
Ik heb dat toen niet geconstateerd, maar zag ‘t toen hij beelden kreeg van wat er niet om zich heen was, maar evengoed wel zag.
Dankzij de medicijnen. Om te voorkomen dat hij snel ouder werd, sneller sterven zou, sneller, sneller, sneller niet meer zou zijn, terwijl hij tegelijkertijd alleen maar trager werd.

Hij vertelde me, m’n moeder zat ongerust naast hem, ik er tegenover, dat er beestjes uit de muur kwamen. Hij lachte er vrolijk bij.
Hij bracht z’n hand omhoog, volgde een denkbeeldig kruipseltje & bestudeerde ‘t. Zoals een natuurvorser hoort te doen. Geen angst. Slechts verwondering.
De medicatie deed ‘m goed.

Ik ben jaren bang geweest. Zo lang als hij er nu niet meer is & lang daarvoor. Maar nu ik lieveheersbeestjes over m’n hand durf te laten kruipen, & wat dies meer zij aan grote avonturen, weet ik dat ik niet hoef te vrezen wat er straks uit de muur tevoorschijn gaat kruipen.

Laat vaders dromen maar komen tot Zijperspace.

Verlatingsdagboek XXIX

Ik wacht tot de benauwdheid weer terug komt. Ik verwacht ook dat ik me straks in deze houding niet zo comfortabel meer ga voelen.
Tegelijkertijd weet ik dat ik dat waar ik nu in ben, de omstandigheid zeg maar, heb getraind. Al jarenlang kom ik ongemakkelijke situaties tegen waarbij ik me niet op m’n gemak voel & dat probeer te verhullen.
 
Ik moet nl doorgaan met ademhalen. Heb ik mezelf geleerd.
Ik ben daar nl geweest. Ik heb in dat huis gewoond. ‘t Huis zonder lucht. ‘t Huis zonder hemel.
 
Ik heb m’n vader uit moeten leggen (zij die niet tegen deze openhartigheden kunnen worden nu de deur uitgewerkt) hoe ‘t voelde toen op dat moment de hemel op me neerstortte.
Hij zat hulpeloos in de stoel waar hij altijd in zat. Waar normaal zijn plank lag, waar hij typte, dankzij een typemachine op de plank die boven zijn schoot hing, waar hij zijn wereld beheerste, de wereld van zijn zonen, van zijn huishoudschool waar hij directeur van was, van zijn vrouw met hoofdpijn, van zijn hobby’s, als genealogie, jazz & diverse andere obsessieviteiten die zijn gedachten blijkbaar kalmeerden, vanuit die positie moest hij begrijpen dat ik ermee zat dat de hemel (niet die van god, of ook maar enig andere grootheid) op me neer aan ‘t storten was.
 
Hij begreep dat niet, niet zolang mijn moeder niet terug was van boodschappen doen met m’n tantes, de wekelijkse boodschappen, waarbij ze aan ‘t eind koffie & thee dronken bij ons thuis & ‘t kleingeld weer eerlijk over elkaar verdeelden al naar gelang de supermarkt- & groenteboerbonnetjes hun dat dicteerden; hij begreep dat niet, zolang ze afwezig waren, of eigenlijk m’n moeder, maar boog wel voorover, niet om me aan te raken, maar wel om me te laten voelen dat hij me wel wilde bereiken. Hij boog voorover om gelijk aan me te staan, als Atlas, die die zware wereld mee moest dragen.
 
Ik huilde, ik wilde niet dat de hemel op me neer zou komen. Zoveel heb ik ‘m uitgelegd.
 
M’n moeder kwam al snel. Haar zussen dus ook.
Ik wilde nooit dat zij, naast m’n moeder, m’n oogrood konden zien & ben snel naar zolder gevlucht.
M’n vader kwam me nog even achterna & heeft me een klopje op m’n schouder gegeven.
 
Ik wacht dus tot die benauwdheid terugkomt. & Wacht. Wacht.
Ik wil misschien te veel.
 
De lucht klaart, de maan duistert in Zijperspace.

Ik ben hier

‘t Is niemand anders ooit opgevallen, vooral omdat ik dat niet laat zien in aanwezigheid van hun, maar ik bevochtig regelmatig de nagel van m’n duim met m’n tong.
‘t Heeft geen zin, & ik denk ook dat ‘t iets beschamends in zich heeft dat ik dat nu vertel, maar ‘t koelt blijkbaar m’n duim af, de huid onder m’n nagel, ‘t zet me aan ‘t denken, ‘t ordent m’n gedachten, & wat niet al van zelfverklarende onwaarschijnlijkheden.

Dus:
Ik lees een boek. Liggend op de bank.
Ik spel elk woord.
Ik lik m’n nagel. Die van de duim. M’n rechter meestal.
& Ik weet niet waarom.

& Dan, als ik besef dat ‘t onzinnig is wat ik doe, probeer ik ‘m droog te laten worden. Maar ik probeer mezelf te verbieden dat door afvegen te doen.
‘t Moet vanzelf gebeuren.
Tussendoor, terwijl de tijd verloopt, ‘t vocht geleidelijk aan verdampt, veel te langzaam, ik word ongeduldig & wil niets meer met m’n afwijking van duimnagellikken te maken hebben, voel ik met onderlip of er al iets gebeurt is met de vochtigheid van de bewuste nagel.
Waarop ik me op een gegeven moment dapper genoeg acht die gehele oppervlakte, ik zie nu de onzinnigheid ervan in, van m’n speekselvocht te ontdoen.

Ik denk ondertussen aan egyptische afbeeldingen van ik weet niet hoelang geleden. Guus Kuijer heeft me dat ooit geleerd middels een ander boek dat ik ooit las, dat egyptische kinderen aangemoedigd werden om hun duim in de mond te steken.
Daar werden ze wijzer van, want in zichzelf gekeerd.
Was ‘t niet zoiets als dat je alleen maar wijsheid kon bereiken door naar jezelf te kijken?

Ik lik even extra aandachtig m’n duimnagel. Ik blaas, maak daarbij om me heen kijkend gedachteloos contact met de wereld van verkeerd & te veel geplaatste spullen om me heen, & voel daarna om te controleren of de nagel al droog verdampt is.

Ik ben hier in Zijperspace, als dat niet al eerder beweerd is.

Een verhaal ontkomt niet aan z’n datum

Ik heb niets achter mij gelaten. Hoewel wat voorgoed voorbij is mij als schilfertjes huid continu lijkt te verversen door een ongevoelige laag die van binnenuit groeit. Je vernieuwt jezelf nou 1maal aan 1 stuk door. Een herinnering wordt minder rauw opgediend als ooit de dag erna.
Wie weet gaat dit vervangingsproces van de cellen wel sneller bij dat specifieke herinneringskwakje van de hersenpan.

Dus alles is nog steeds daar waar ‘t zich ooit heeft gevestigd. Met numeriek aan te wijzen verminderingswaarde.
Hoe zou een wiskundige dit duiden?
Ik ben slechts de taal machtig, tenminste als je de grootte van vaardigheid ermee vergelijkt met de nietigheid over ‘t beheer van de getallen.
Daarbij heb ik ‘t niet over hoe je moet berekenen hoeveel dagen je geleefd hebt. Da’s een koud kunstje. Hoofdrekenen is niet ‘tzelfde als ‘t beredeneren van de gang van getallen, welke weg ze gaan & hoe ze te manipuleren.

Maar: 41 x 365 = 14.965.
Plus 10 schrikkels.
Plus 25.
Maakt een afgerond getal van 15.000 groot.
Bij mij viel dat toevallig op 5 mei.
Ik wist al dat ik op de 100e dag van ‘t jaar elke keer verjaarde. Behalve die schrikkels dan. Maar die reken je aan ‘t eind pas mee.
Niet dat ‘t magisch was, maar als hoofdrekenaar ben je wel geneigd zo te denken als je er achter komt dat 125 gelijk staat aan 5 x 5 x 5. & Dat ‘plus 25’ valt te ontleden in 5 x 5.
Ik hoef dat toch niet uit te leggen? Ook niet welke maand mei in de orde van opvolging is?

Dus toen ik die dag ging vieren bevond ik mij tegenover 2 vrouwen (misschien nog wel meer), de 1 hield die avond mijn hand vast, de ander zou dat enkele jaren later doen.
Ik was verschrikt van de plotse afstotelijkheid van de laatste die dag, waar ik mijn onverwachte afstandelijkheid misschien wel moet bedoelen.
Maar dat gevoel, die constatering, liet ik al snel achter me door een zacht kriebelen van zenuwachtig zoekende vingers van de andere vrouw.
Ik liet de 1 de deur uit, voor de ander sloeg ik niet veel later ‘t dekbed open, wat we al snel daarop van ons afwierpen.

Ik probeer me niet vast te houden aan eerder genoemde cijfers, maar heb wel de neiging te denken dat ik ooit te veel waarde heb gehecht aan wat er rond die datum is gebeurd & wat er uit is voortgevloeid.
‘t Ging tenslotte niet onopgemerkt voorbij.

De schilfers, ze bladderen af. Ze laten vreemde krommingen in m’n huidplooien achter. Vooral in m’n aangezicht.
Niemand die ‘t opmerkt. Ik ben de enige die mijn spiegels waarneemt.

Ze blikken ver terug in Zijperspace.

Verlatingsdagboek XVIII

Aan al diegenen die geen mail van me hebben mogen ontvangen, van die lange, ellenlange, mailtjes met oeverloos gezeur over ‘t hoe met me ging, zou gaan, hoe ‘t afgelopen was, hoe daaruit een mogelijke toekomst te ventileren viel & wie daar dan wellicht verantwoordelijk voor gesteld kon worden, voor ‘t welslagen of ‘t falen; trouwens niet alleen die ellenlange mailtjes, ook de gesprekken, de monologen van ik tegen de per ongelukke toehoorder, met af & toe de verwondering op m’n gezicht afgetekend dat er inderdaad luisteraars waren, m’n wantrouwen ook, waar haal ik die opeens te voorschijn, maar hij sluimert wel, nu meer dan ooit, dat wantrouwen van als ik iets van mezelf verteld heb, waar zijn jullie dan, waar jullie in 1e instantie toch ook waren, bereid waren te luisteren & opeens niet meer, waarbij ik niet moet vergeten te benadrukken dat ik ook heb geluisterd, de variaties van adviezen, suggesties, pogingen me inzicht te geven in weer een andere manier van kijken hoe ‘t er voorstond met mij, hoe ‘t gelopen was & ‘t ook zo niet anders had kunnen gaan met een persoon als mij & daarnaast moet ik me verontschuldigen omdat ik tekort geschoten ben in m’n excuses, excuses bovenop excuses zijn dit, waar ik die achterdocht te veel heb laten blijken, me zelf heb laten gaan, laat op de avond, vlak voor berustend alcoholisch verlicht slapen gaan (oh, ik weet nog de tijd dat een zekere blogger, Zandstrand genaamd, ‘t is lang gelee, me verweet ellenlange verhalen te schrijven, maar dat hij dat ook op ‘t zelfde moment lekker vond, waarom weet ik niet, maar ‘t gaf ‘m blijkbaar iets berustends mee: mensen mogen doen waar ze zich lekker bij voelen, mogen hun stream of consciousness naar hun toetsenbord laten vloeien, onnadenkend, weldoordacht tegelijk, omdat wat je zegt toch komt vanuit ‘t gebied waar je hart zit, waar je je mee bezig houdt, wat geen gesloten paar van lippen kan voorkomen verteld te laten worden; die Zandstrand dus, wilde dat ik door ging met ‘t vertellen van`m’n ellenlange verhalen) (ik weet alleen niet of hij ‘t gebrek aan een bepaalde mate van doeltreffende interpuncties daarbij op de koop toe nam), maar ik weet dat ik dit aan kan, ik heb mezelf getraind, gedurende de jaren, zoals ik m’n slaap uit kan stellen, soms ook niet (de bankt slaapt dan vaak al voor ik er weet van heb & daar ben ben ik vervolgens slachtoffer van) & dat ‘t dan gebeurt, dat hét gebeurt, dat iets wat niets is, maar waardoor ik me op m’n gemak ga voelen, m’n toetsenbord los wil laten & me zelfgenoegzaamd in bed wil leggen.
& Wanneer dat in bed liggen of leggen nu gebeurd is, dat weet ik niet meer. Ik was er even niet, want verkeerde elders & ben daardoor daar inmiddels.

Waar ‘t mogelijk ook Zijperspace heet.

Veelkleurig Aziatisch Lieveheersbeest

Ik blijf ‘t een prachtige uitvinding vinden, de verkleinende vorm die in ‘t Nederlands vaak wordt toegepast om iets een hogere waarde van vertroeteling te geven, een grotere mate van dichtbij-het-geliefkoosd-onderwerp-te-willen-zijn-gehalte toe te bedelen of om gewoon iets kleiner te laten voordoen t.o.v. wat zich voor de rest in de omgeving bevindt.
Sommige mensen overdrijven dat, maar ondanks de overdosis die dit soort personen oplevert, blijf ik ‘lieveheersbeestje’ de perfecte vorm van verkleining in het Nederlands vinden.

Het aziatisch lieveheersbeestje heeft echter niet veel weg van een lieve heer. Hij is als exoot te gast bij ons, ooit aan tafel gezet van een copieuze dis van luizen die bestreden moesten worden, waarvan de telers wisten dat het kevertje dit lekker zou vinden, maar al gauw wilde dit beest meer en trok het de wijde wereld in.
Dat moet in Nederland niet lang na de invoering van het aziatisch lieveheersbeestje, in 1996, zijn gebeurd. De voor invoer verantwoordelijke telers waren blijkbaar vergeten dat dergelijke dieren vleugels hadden om te kunnen vliegen.

Nou heeft het me behoorlijk wat moeite gekost lieveheersbeestjes te vinden. Sinds ik een boekje heb mogen bekomen dat als veldmap gebruikt kan worden ter identificatie van de in Nederland voorkomende lieveheersbeestjes, ben ik continu als bezeten op zoek naar ze. Je hebt zo’n boekje tenslotte niet voor niks.
Maar slechts een enkele keer kom ik er eentje tegen. Dat wijt ik, m’n gezelschap dat op de hoogte is van mijn bezetenheid heeft me dat gesuggereerd, aan het slechte, want natte, weer, de harde wind, of anders mijn onwetendheid van waar ik ze moet zoeken bij zulke omstandigheden. Misschien komen ze na een regenbui wel een paar etmaal niet meer aan de bovenkant van ’t blad, bang natte voeten te krijgen.
Nat maakt immers extra zwaar, zeker in de verhouding van een druppel en het priegelig lichaam van een lieveheersbeestje.

Uiteindelijk kruiste een onbestippeld lieveheersbeestje m’n pad tijdens een wandeling in het Schinkelbos. Deze leek in de veldmap niet te bestaan. Evenals de daarop volgende 19-stippelige variant die gevonden werd op het Vogeleiland in het Amsterdamse Bos. Dat kon geen citroenlieveheersbeestje zijn, noch harlekijnlieveheersbeestje of oogvleklieveheersbeestje.
Het aziatisch lieveheersbeestje bleek uiteindelijk de enige mogelijkheid (ook voor de onbestippelde) na raadplegen van de vele wijzen die zich op internet bevinden.

Twee vondsten, beiden hetzelfde resultaat, maar door de veelkleurigheid, de vele verschijningsvormen van de soort, niet door mijzelf als dusdanig herkend.
Ondertussen geven die, weliswaar geringe, cijfers aan dat het aziatische lieveheersbeest (de vertroetelende verkleining kunnen we wel weg laten) Nederland bezig is te overheersen. Behalve een kannibaal die in diverse stadia van zijn leven volgaarne zijn soortgenoten oppeuzelt, wint het 78% van de gevechten met het 7-stippelig alsook alle ontmoetingen met het 2-stippelig lieveheersbeestje, aldus onderzoek aan de Wageningen University. Waarbij de gevolgen waarschijnlijk heerlijke maaltijden betekenden voor de overwinnaar. En een vermindering van de voor Nederland inheemse soorten.

Dit lieveheersbeest komt in oktober op witte muren zitten, bij gebrek aan rotsen zoals in zijn oorspronkelijke verspreidingsgebied, en gaat daar en masse tegen en op elkaar zitten. Dat is het moment om te kunnen zien hoe divers in verschijning ‘t dier daadwerkelijk is.
Daar blijft de troep natuurlijk niet de hele tijd, de zon schijnt immers niet eeuwig achter elkaar. Het kruipt daarna de huizen in, om in een krap hoekje of spleetje 3 maanden stil te zitten en te genieten van de gratis warmte die uw behoefte aan stoken hem geeft.

Verlatingsdagboek XXVII

Momenteel ben ik ‘t Aziatische Lieveheersbeestje in de gaten aan ‘t houden. In zoverre ik dat dier tegenkom, natuurlijk. & In zoverre ik er informatie over kan vinden.
‘t Blijkt dat ‘t ding ondertussen ‘t Veelkleurig Aziatisch Lieveheersbeestje wordt genoemd. Vooral omdat er zoveel verschijningsvormen van zijn. Met diverse hoeveelheden & rangschikkingen van stippen. Of dat juist ook weer niet.

‘t Is kortom een ingewikkeld beest. Iets waar ik ‘t dan over wil hebben, m’n gedachten over wil laten gaan, al pratende, gesticulerend wellicht vanwege ‘t belang van m’n onbenul over dit onderwerp.
Ik wil nl weten wat m’n vragen zijn. Waar m’n onbegrip gestalte krijgt & waarbij ik de antwoorden misschien al in m’n mond heb liggen.
Want zo werkt dat toch ongeveer? Dat je praat & je eigen vragen met antwoorden invult.

Dat kreng van een beest, dat eigenlijk in Azië had moeten blijven, gedijt hier schijnbaar goed. ‘t Lust bij hongersnood desnoods de larven van z’n eigen ras, maar ook die van de voor ons inheemse 7-stippelige variant. Waarschijnlijk nog wel meer dan dat.
‘t Is bij wijze van spreken een ware afstammeling van de toentertijd denkbeeldige exotische inboorlingen die wij vreesden vanwege hun grote pannen op ‘t vuur waar wij westerlingen in gekookt werden. Tarzan & Jane bijv als zij niet goed genoeg op elkaar aan ‘t letten waren.
Zo’n beest. Hapgraag. Onomwonden, nietsontziend. Zo stel ik ‘m voor.

Allemaal niet zo belangrijk, als ik er ondertussen niet al te veel wijzer van was geworden.

Ik wil zeggen: ‘Waarom zijn die beesten veelkleurig & lijken ze niet op elkaar?’
Ik wil mailtjes sturen naar de mensen die verstand van mijn vragen hebben.
Ik wil suggereren: ‘& Als ze dan veelkleurig & daardoor niet gelijkend zijn, kunnen ze dan evengoed seks met elkaar hebben & daar resultaat van zien?’
Ik wil de experts toefluisteren dat ‘t toch niet 1 ras, sorry: 1 soort, kan zijn als ze zichzelf dmv kruising (19-stippelig neukt bijv de ontstippelde?) niet voort kunnen planten.
Ik wil zien hoe kinderen van verschillend gestippelde ouders al dan niet op elkaar lijken of me juist doen beseffen dat ‘t toch echt niet kan, seks met diverse veelkleurige aziatische lieveheersbeestjes (ja, je hoort ‘t eigenlijk met kleine letters te schrijven & ‘t niet tot zo’n groot punt te laten uitgroeien), want dat schijnt niet zo genetisch bepaald te zijn, tussen bijv de mogelijk bastaard 19-stippige variant & de ontstippelde egale vreemdganger.

Ik wil weer dingen zeggen. Daar komt ‘t op neer. Mijmeren. ‘t Bedenken van dingen & dat dat dan niemand stoort.
Maar dat ‘t wel gezegd, gefluisterd, gemurmeld is & daardoor uit m’n hoofd.

Ik wil weer murmelmijmerfluisteren, besef ik me. Een mogelijkheid van een continue stroom van van alles wat er desnoods niet toe doet.

Wachten tot men dat ontvangt vanuit Zijperspace.

Verlatingsdagboek XXVI

Met een vork prik ik in sleedoornpruimen (‘t zijn daadwerkelijk pruimen, geen kersen; net opgezocht in m’n zelf-likeur-maak-bijbel).  Als ze al niet behoorlijk lek zijn na ‘t ontdooien van een jaar vriezer & in m’n hand uit elkaar vallen.
Een bloederig tafereel, maar zo af te wassen.
Ik sprokkel suiker bij elkaar. Moeilijk te vinden sinds ik thee zonder drink. Maar tussen m’n vakantiespullen, die nu zinloos staan te zijn, vind ik genoeg om aan te vullen aan wat ik al had. Ik wil ook niet zo zoet dit keer, dus neem met te kort genoegen.
Kruidnagels van minstens 10 jaar oud. Volgens mij vergaan die niet zo snel, op de sterke geur afgaand. Nageltje extra om zeker te zijn.

Ik doe van alles. Geef me zelf een activiteit.
Nog wat extra’s door de drank van vorig jaar eens na te lopen.

Dennentoppen laat ik staan. Volgend jaar nog wat extra oogsten om m’n verkeerde inschatting van de hoeveelheid suiker te corrigeren.
Toen was ik dronken van ‘t proeven van alles wat al rijp was. & De flesjes bier ertussendoor.

Ik ontdek mirabel (ook een pruim) & meidoorn. Ik ben rijker dan ik dacht.
De 1e gaat door de neteldoek (ik ben ‘t woord niet kwijt), de 2e zal moeten wachten tot die doek weer schoon gewassen is.

Ik verbaas me over de bakjes waar vroeger roomkaas in heeft gezeten, op de markt gezet door een noten- & gedroogde vruchtenbedrijf. Perfect geschikt voor dit project. Minstens 3 liter levert dat op bij vol.

‘t Zijn bloedeloze gebeurtenissen. Ik word gedwongen dit te doen. Door omstandigheden, door mezelf, door hier te zijn & niet ergens anders.

Straks, als alles gerijpt, geklaard of gefilterd & uitgeperst is, dan laat ik me vast weer leiden door de slokken tussendoor & komt alles goed. Dan ben ik de drempel die me tegenhield, de daadwerkelijke drempel die ik slechts over durfde om te voelen hoe heet buiten, de mogelijke buien van vanavond, ‘t overstappen in Arnhem op een bus met een overvol geladen wandelkar, m’n natte tent, ook van binnen, m’n gevangenis de slechtweeraccomodatie & al ‘t andere wat me tegenhield, vooral ikzelf, vast even kwijt, laat in de middag, liggend op de vloer, terwijl m’n voorraad nog lang niet op is.

Heimwee begint thuis in Zijperspace.

Verlatingsdagboek XXV

Er komt een dag dat ik dit dagboek niet meer nodig heb, maar dan weet ik misschien wel niet hoe ik ‘t schrijven hier anders moet gaan noemen. Je bent waaruit je bent opgebouwd & wat uit ‘t voorgaande is geboren.

Ik zie m’n vader vooral als de man die bij toevallige ontmoetingen met z’n bovenlip z’n slechte gebit probeerde te verbergen, ondanks of juist vanwege z’n brede grijns, om daarbij met olijke grapjes te vertellen hoe dierbaar z’n zoons waren.
Heb ik al verteld dat ‘t er 6 waren? ‘t Waren er inderdaad zoveel. ‘t Zullen er nooit minder worden, hoewel ik erbij moet vermelden dat de actuele waarde ervan aanzienlijk slinkt.

We stonden op zondag in zijn school, een stencilmachine deed ‘t werk dat hij net had opgedragen te doen (in dat opzicht was hij al een mysterieuze meester) terwijl wij de pilaren in de hal gebruikten om ‘t legendarische spel boompjeverwissel te spelen.

Ik weet, ik praat in superlatieven, maar zo simpel zag de wereld van toen er nou 1maal uit & wij leken te worden verwend met mogelijkheden die klasgenootjes nimmer zonder ons zouden kunnen meemaken. Apenkooien in een gymzaal tijdens onze verjaardagen leek niet weggelegd voor onze leeftijdgenoten. Als we tijdens ‘t feest van vriendjes een ijsje kregen, vervolgens een koekhapwedstrijd, daarop terug gestuurd werden naar ‘t ouderlijk huis, was dat ‘t ultieme van wat aan feestelijk gedruis buitenshuis bereikt kon worden.

Wij liepen ‘s zondags onbekommerd rond in de wereld waar doordeweeks meisjes rondliepen, roken hun bezwete geur in de kleedkamer van de gymzaal, speelden apenkooien, trefbal of anders alles wat met de beperkte installaties die onze vader had toegestaan te gebruiken die middag & waanden ons de koning te rijk.
& Als we dan zogenaamd betrapt werden door een collega van Pa, of eigenlijk een onderdaan, hij was immers de baas & wat hij deed of z’n kinderen in de op zondag doorgaans lege school liet doen kon niemand anders zonder zijn toestemming; als we zo iemand tegenkwamen begonnen zijn ogen te glunderen, z’n wangen rood te spannen van opgewonden opgetogenheid.

Hij maakte vervolgens flauwe grapjes (alles was leuk wat hij zei, zeker om te lachen, merkten we aan ‘t gezicht van de persoon die onze trotse vader aanhoorde) over hoe ‘t was 6 zoons te hebben, een kroost te hebben als dat hier voor, rond, verstopt stond achter de pilaren, of juist net zich verwisselde van paal tot paal in deze hal van de meisjesschool, zodat ‘t onmogelijk was voor ons niet blij te zijn met een man die goed was flauwe grapjes te maken, een glimlach zonder fatsoenlijke tanden breed te laten grijnzen & een onbekommerdheid over te nemen tov alles wat nog komen moest.

Ze blijven maar zeggen dat ik op die inmiddels dode man lijk, meer nog dan m’n broers, maar ook, niet minder erg dan hen, of anders die enkelen van ons die zijn blozende wangen hebben kunnen overnemen, krijg ik ‘t voor elkaar om van alles te vergoelijken door bij tijd & wijle een flauwe grap.

Slechts voor een lach in Zijperspace.

Verlatingsdagboek XXIV

Een gesprek gehad over m’n geestelijke gezondheid.
Hoewel ‘t er wat mij betrof niet toe deed of ik op dat moment enigszins geestelijk gezond was. Ik wilde gewoon praten. De rotzooi moest er uit. De methode deed er niet al te veel toe. Als ‘t luisterend oor maar genegen was ‘t gesprek te sturen.

Maar toch werd ik kwaad.
Wat ik natuurlijk uit moest leggen.
Daarnaast moest ik ook verduidelijken waarom ik op een gegeven moment van ‘t 1 op ‘t andere moment me niet kon herinneren wat ik bezig was te zeggen.
M’n geheugen is een knipperlicht dat blokkeert bij stress. ‘t Is er gewoon niet meer, ‘t verlaat m’n hoofd, z’n functioneren, als ‘t de precaire zones voelt aangeraakt.

Hoe leg je dat uit? Als je juist bezig bent tot de essentie te komen.
Wat kwaad is in m’n hoofd.
Waar kwaad is dat je slaan bedoelt (wat niet mocht van Pa & Ma) (kwaad & ruzie waren ook taboe) & vanzelfsprekend meervoud wordt (hoe vang je die overgang in de juiste woorden?). Waar ‘t daardoor schimmige fantasieën zijn. Van wraak, klap & pets.
& Wat dies meer zij.

Ik legde snel uit dat ik nog nooit had geslagen. Waarbij ik verzweeg dat ik 1 keer (naast de 6-broers-in-1-familie-jongensruzies, maar niets zo vanzelfsprekend als dat op een opgroeiend oppervlakte van boven op elkaars concurrerende lip van zogenaamde honger, aandacht en speelgoed) terugsloeg toen ik met Donald Duckjes & de 100 handen van een ex werd bekogeld. 1 Hand plots die terug deed wat mij werd aangedaan. Maar dan per ongeluk pets raak.
Die voorstelling snel ook weer weggedrukt. Want ik moest eerlijk zijn. Ik had nog nooit geweld gebruikt, maar droomde wel van een klap. Geweld. Snel & direct.
Alleen moest ik bekennen dat ‘t petsklapgeweld nooit z’n doel bereikte, niet in mijn hoofd, hoe graag ‘t ook wilde.

Toen werd mij gezegd, verteld, uitgelegd zo men wil, dat ik…
Nee, ik moet haar woorden gebruiken.
‘Als je nooit geweld hebt gebruikt, zal je dat in zo’n situatie ook nooit doen. Je moet de fantasie laten voor wat ‘t is.’

‘t Is een voorstelling, daar in m’n hoofd. Een voorstelling van graagwiltjes die onbereikbaar zijn.
Als een beoogde verre reis met heimwee voor ik de drempel van m’n huis passeer.

Die hand die niet klapt in Zijperspace.