conversatie

‘Maar ik was nog niet klaar.’
‘Jij bent nooit klaar.’
‘Wat bedoel je?’
‘Dat je nooit klaar bent met praten. Dat je nooit klaar bent met jezelf. Dat je altijd door blijft gaan met praten óver jezelf.’
‘Kom op, je kan toch ook wel ‘ns iets aardigs tegen me zeggen?’
‘Ik probeer niet onaardig te zijn. Ik probeer je gewoon duidelijk te maken hoe je je gedraagt.’
‘Maar dat kan toch ook anders?’
‘Ik gebruik jouw methode.’
‘Mijn methode? Ik kan me niet herinneren dat ik ooit zo confronterend & onaardig tegenover jou was.’
‘Dat is ook niet echt jouw methode. Ik had ’t over jou. Dat is jouw methode. ’t Hebben over jou. & Dat je iedereen daarin mee sleurt.’
‘Maar zo gauw ik iets over jouw gedrag zeg, krijg ik meteen de wind van voren.’
‘Dat is omdat je conclusies over mijn gedrag trekt die kant noch wal raken.’
‘Waarmee je maar bedoelt te zeggen dat als jij ’t over jezelf of over mij hebt je ’t altijd bij ’t rechte eind hebt.’
‘In ieder geval wel als ik met jou praat. ’t Is nogal makkelijk om op zulke momenten gelijk te hebben.’
‘Dat wil echter nog niet zeggen dat je écht gelijk hebt.’
‘Je hebt mij dat ook niet horen zeggen. Maar uiteindelijk heb ik aan ’t eind van onze gesprekken altijd gelijk.’
‘Maar da’s toch een subjectief gegeven? Omdat ik nu 1maal slecht m’n eigen standpunten verdedig in een gesprek tussen ons 2-en, wil dat nog niet zeggen dat je meer gelijk hebt dan vóór dat gesprek.’
‘Subjectief, subjectief. Subjectiviteit wordt gemeten naarmate de objectieve feiten onpeilbaar blijken. Tussen ons 2 ontbreken er heel veel objectieve feiten.’
‘Terwijl jij toch degene bent die altijd alles ‘naar de waarheid wil toetsen’.’
‘Maar met jou kom ik daar niet aan toe.’
‘O ja, omdat ik ’t altijd over mezelf heb.’
‘Ja, nogal subjectief gedrag van je.’
‘Geef me dan in ieder geval de gelegenheid om ’t bijv over jou te hebben.’
‘Nee, want als jij ’t over mij gaat hebben, dan hebben we ’t nog over jou.’
‘Hm, ja. Dat zal dan wel.’
‘Zie je wel.’
‘Wat?’
‘Zie je wel.’

Als we ‘t ooit te zien krijgen in Zijperspace.

thuis

Thuis

‘Ik ga bijna de deur niet meer uit.’
‘Da’s niet waar.’
‘Nee, da’s niet helemaal waar.’
‘Niet helemaal waar is ook niet waar.’
‘Wat bedoel je?’
‘Dat waarheid een vaststaand iets is. ’t Is niet iets halfs, of iets driekwarts. ’t Is waar, of ’t is niet waar. Dat zijn de enige 2 mogelijkheden.’
‘Ja, maar slechts een enkel onderdeel van mijn bewering is niet waar.’
‘Je zei dat je de deur niet meer uit gaat. Dus blijf je binnen. Je kan niet half de deur uit gaan. Binnen & buiten zijn net zulke dingen als waarheid & onwaarheid. Ja of nee. Bestaand of niet-bestaand.’
‘Ik zei dat ik bijna niet meer de deur uit ga.’
‘Je bedoelt dat waar je “bijna” zei, dat daar de waarheid wordt versluierd?’
‘Ik bedoel dat ik iets vaker dan bijna niet de deur uit ga.’
‘Maar dat klinkt toch als klinkklare onzin?’
‘Voor jou misschien, maar ik vertelde ’t laatst iemand anders & die begreep onmiddellijk wat ik bedoelde. Ze had er zelf ook last van, zei ze.’
‘& Hoe kwam je met die dame in contact?’
‘Ik was ‘r tegengekomen in de kroeg.’
‘Niet thuis?’
‘Nee, ik was er wel de deur voor uit gegaan. Dat spreekt.’
‘Zie je!’
‘Ja, maar probeer je me nu te vangen op m’n woorden? Ik probeer je alleen maar te vertellen hoeveel moeite ik heb om nog naar buiten te gaan.’
‘Dat snap ik ook wel, maar je kan gewoon beter 1st de omstandigheden van een verhaal weten dan dat je in ’t duister tast wat betreft de motieven.’
‘Maar er is hier helemaal geen sprake van motieven.’
‘Je moet toch een motief hebben om binnen te blijven?’
‘Ja, maar dat komt later toch pas… Ik probeer je 1st de omstandigheden voor te leggen. Dan kunnen we daarna de motieven gaan bespreken.’
‘Kom op, zeg. Zo ingewikkeld hoeft een verhaal toch niet te zijn.’
‘Jij maakt ’t onnodig ingewikkeld. Ik wilde alleen maar vertellen dat ik bijna de deur niet meer uitkom.’
‘Volgens mij komt ’t doordat niemand naar je luistert.’
‘Hoe kom je daar nou bij?’
‘Luister nou eens naar je zelf. Ik zit hier de hele tijd al jouw verhaal aan te horen, maar er komt gewoon geen eind aan. & Eerlijk gezegd weet ik ook niet waar ’t ooit begonnen is.’
‘Nou, dat wilde ik dus gaan vertellen…’
‘Jajajaja. Neem nou maar die foto van dat stomme rode karretje van je, dan kunnen we verder lopen. Ben je tenminste ‘ns een keertje bijtijds thuis.’

Er was er weer 1 gesignaleerd in Zijperspace.

jacht

Het was me het jachtje wel. Kom ik net van een bruiloft gesjeesd, onderweg om m’’n werk opnieuw op te pakken, scheurt er plots (toch vreemd dat steeds weer datzelfde werkwoord me te binnen schiet als ik het heb over dat rode voertuigje dat zich tuffend voortbeweegt) een Canta mij schuins voorbij.
Als in: vanuit een zijstraat tegenover de Stopera komt het transportmiddel tevoorschijn om vlak voor mij langs ‘’t fietspad op te schieten waar ik al eerder aan begonnen was.
Ik pak telefoon uit broekzak.

Heeft u op de padvinderij gezeten, waarde lezer? Heeft u ooit meegemaakt wat ‘’t is om iemand te belagen, weliswaar in spelvorm, maar toch: deze persoon moest uitgeschakeld worden, zodat u & de uwen zouden zegevieren? Dat u zich in een bos bevond, een u geheel toevertrouwd bos, maar waar door ‘’t spelelement dat er door de leiding in was gebracht, een andere dimensie aan toegevoegd was.
De bomen worden groter, komen dichter opeen te staan. Ze kleuren donkerder & ‘’t daglicht kiert slechts spaarzaam door ‘’t gebladerte. Dode takken op de grond spreken talen, waar de oren van de tegenstander gevoelig voor zijn. Ook een opvliegende vogel behoort tot dat vocabulaire.
Dus ‘’t maximale dat een padvinder in zo’’n geval kan doen is zichzelf onzichtbaar & onhoorbaar te maken. Schier onmogelijk, want ‘’t geluid van ‘‘t bonzend hart is tot in de verre omtrek als dusdanig te herkennen.

Er is niet zoveel veranderd, bemerkte ik, loshandig zowel mijn fiets als mijn gsm dirigerend.
De huizen helden iets meer voorover, de massa aan toeristen pakten zich nog wat dichter opeen, & een tram schoot gierend de Blauwbrug op. Zelfs de wegens daglicht uitgeschakelde lantaarnpalen leken hun kop wat meer op m’’n handelingen te richten & de terrasbediende glipte akelig dicht langs ’’t fietspad.

Ik denk, een zwenk richting Wibautstraat nemend: laat ik even stilstaan.
Stil.
Zodat ik de tijd heb om de instellingen juist te zetten. Zodat ik adem heb om vervolgens berekenend toe te kunnen slaan.
De Canta had zich, net te breed, ondertussen ergens tussen fietsen gepositioneerd, die op ‘’t sein groen van ‘’t stoplicht moesten wachten. Dat oponthoud zou mij waarschijnlijk net genoeg tijd geven.
Ik keer mij om, mijn wapen in de aanslag om ‘’t slachtoffer in de tijd te bevriezen. Weg.

Ik sta op ‘’t punt m’’n telefoon weer op te ruimen. De schuif van ‘’t fotomechanisme glibbert al onder m’’n wijsvinger.
Maar als ik omkijk, gealarmeerd door ‘’t geluid van dichtslaande autodeuren, zie ik daar langs de kant, ach, ze parkeren ook maar overal, mijn rode Canta staan.
Onbeheerd inmiddels.
Klaar voor executie.

Opnieuw raak geschoten in Zijperspace.

leencanta

leencanta

In mijn niet aflatende zucht in de stedelijke jungle een ongeregistreerd exemplaar van de Canta LX te vinden, ter meerdere glorie van mezelf alsook die van de groep amateurfotografen die zich ‘tzelfde doel hebben gesteld, maar vooral dat 1e, eerlijkheid gebiedt mij dit te bekennen; in die zucht dus, een bezieling, een streven, een poging anders te zijn dan anderen, mij te presenteren als iemand die er mag zijn vanwege ’t zijn & vanwege ‘tgeen dat dit ‘zijn’ met zich meebrengt voor anderen, nut, plezier, geestelijke verrijking & wat dies meer zij; die zucht die als een briesje mijn wezen kan beroeren, niet zozeer resulterend in grootse daden, nee, die slechts tot ietsiepietsie, pietepeuterig, priegelig kleine daadjes leidt, waar die nederlandse verkleinende vervoeging zelfs niet toereikend minimaliserend genoeg voor is, & waar de rest van de bevolking hoegenaamd niets van zal merken, behalve dan die enkeling die genegen is een enkele keer links zowel als rechts te kijken om te zien of er ook nog iets anders leeft langs ’t pad dat hij betreedt & daarbij niet meer zal opmerken dan: ‘Hé, kijk nou, die heeft een invalidenwagentje op de korrel genomen,’ in die hoedanigheid & met die motivatie (laat ik terugkeren waar ik begonnen ben) sleepte ik mij door ’t amsterdamse, om zowaar, op ’t moment dat ik me wel heel laag bij de grond bevond, te mogen opmerken dat er ook een mogelijkheid bestaat een Canta te lenen, ik zeg: LENEN, van de firma RNB Autoschade, maar, ik heb nog niet gekeken, ’t zal me echter niet verbazen als men deze voorwaarden aan al die gratisheid verbindt, waarschijnlijk alleen op de voorwaarde dat uw voorgaande exemplaar geheel & al door een vrachtwagen is verpletterd (waarbij ’t alleen maar te bewonderen valt dat u in die hoedanigheid nog steeds de moed niet op wil geven & onverminderd uw lichaam verlangt voort te bewegen over de verharde wegen die de here ons heeft toebedeeld).

Tot veel genoegen van eenieder in Zijperspace.

ton sur ton saison

Ton sur Ton Saison

Er zijn niet veel dingen die een mens vermag te wensen, pleeg ik doorgaans over mezelf te denken.
’t Hoeft allemaal niet perse meer voor mij. Ach, een boek op zijn tijd, en dan de tijd om ’t te lezen. & Vooral veel te doen, zodat ik me niet verveel.
Wat overigens praktisch onmogelijk is, voor een persoon als ik. Geeft men mij eindelijk de tijd om bij te komen, weet ik die leemte als de wiedeweerga gevuld te krijgen met andere activiteiten.
Ik zit niet stil, ik heb ook niet veel dat ik verlang, en zelfs op verjaardagen hoeft men mij niet te verblijden met allerlei giften; nee, ik ben liever op mezelf & dan vermaak ik me allerbest.
Kortom, niet echt een persoon waar sociale omgang makkelijk mee is. Waarvoor mijn excuus.
Maar toch wist men mij te vangen in een ademloze avond, waarin ik, die doorgaans mijn mond niet weet te houden, tenzij op mezelf gericht, tot zwijgen werd gebracht.
Een bier.
Ter doop gebracht vanavond als Ton sur Ton Saison.
Brouwerij de Molen, Bodegraven. 10,5 %.
Apetrots, schrijf je dat nog steeds zonder tussen-n?
Ik weet niet hoeveel bieren er vernoemd zijn naar personen. ’t Zijn er vast niet veel. Elke brouwerij heeft er hooguit 1. Laten we dat in ieder geval als gemiddelde nemen.
Dus na 14 jaar bier verkopen, in fles, dan wel van tap, heb ik ’t licht gezien.

In Zijperspace begon ’t gloren.

qxl078 ca-15-72

qxl078 ca-15-72 - dl 2

Hoewel ´t een rare pleister aan de binnenkant van ´t raam geplakt heeft zitten, zegt ´t waarschijnlijk meer over mijzelf dan over de eigenaar.
Net als al die andere foto´s.

Neem m´n fiets. De 2e keer dat die stiekem & per ongeluk op een foto van een Canta terecht is gekomen. Hij ‘sneakt’ er gewoon tussendoor, blijft pontificaal staan waar ik ‘m achterlaat & wordt vervolgens vereeuwigd om nooit meer uit ’t collectief bewustzijn van de mensheid te verdwijnen.

Zeg je in de toekomst Canta, dan denkt iedereen natuurlijk onmiddellijk aan die groene fiets. Net als die gepensioneerde man die vroeger in elke quiz op de voorste rij van ’t publiek terug te vinden was.
Je keek toentertijd niet meer naar de Wie-Kent-Kwis of Zo Vader Zo Dochter; nee, je was aan ’t wachten tot ’t moment zich voordeed dat een cameraman toch nog per abuis de eeuwige quizbezoeker in beeld bracht. Die man moet al bakken vol videotapes met opnames van zichzelf in de kast hebben staan nog lang voordat de videotape was uitgevonden.

Zo zit ’t dus ook ong met die groene fiets. Hij frommelt zich wel weer onopgemerkt in een vergeten hoekje in beeld.
Waardoor de foto an sich meer vertelt over mij & m’n omgeving dan over de onherleidbare eigenaars van de Canta’s die óf weer ‘ns te snel zijn voorbijgescheurd of hun Canta onbeheerd & anoniem ergens op de stoep hebben gezet, onderwijl zelf wachtend op een onbewaakt ogenblik van al die hunters & zij naamloos hun rode vehikel kunnen bestijgen.

’t Enige wat er dan nog op zit is de route die je dagelijks aflegt vast te leggen in de spiegeling van de raampjes.

De Canta: hij houdt ons een hele grote spiegel voor. Want heeft u mij nu nog iets zinnigs horen zeggen over die pleister aan de binnenkant van ’t raam?

& Langzaam raakt men doordrongen van de omvang van Zijperspace.

thomas

Ik rij er nu zelfs voor om.

& Als ik op m’n fiets gesprongen ben, zorg ik er voor dat ik snel m’n mobiel foto-klaar heb.
Schuifje open. Zonder flits. Harde kleuren.
Na die handelingen gaat-ie terug in m’n broekzak, waar hij makkelijk voor ‘t grijpen ligt. 1 Druk op de knop zorgt ervoor dat ‘’t fototoestel in m’’n mobiel weer uit z’’n slaapstand ontwaakt.

& Onderweg ga ik verder met mezelf vragen stellen. Want ik wil weten waarom ze bijna allemaal in ‘t rood rijden. Of waarom ze constant voor ‘t ziekenhuis staan.

Verder wil ik niet gaan denken, want dan zou ik verbaasd staan van mijn eigen meedogenloosheid.
Wat dus eigenlijk al wil zeggen dat ik die gedachten al door mijn hoofd heb laten gaan. Maar wel heel onopvallend, zodat niemand ze kon horen.
Ik heb wel eens mensen bij zichzelf horen bedenken of een omgevallen boom wel bestaan heeft als niemand heeft kunnen zien of kunnen horen dat die boom daar, midden in het ondoordringbare oerwoud, daadwerkelijk viel.
Dus zou je kunnen zeggen dat al m’’n gedachten daardoor gelegitimeerd zijn. Nou ja, door die paar mensen dan, die mensen die niet geloven in ‘’t omvallen van bomen midden in ‘’t ondoordringbare oerwoud.

Maar nu ik toch bezig ben: Wie is die Thomas? Is Thomas ‘’t dode zoontje, die graag met dat poppetje & dat bloemetje achter de ruitenwisser speelde? Of is ‘’t de vrachtwagenchauffeur, die op z’’n oude dag zich voort laat slepen door z’’n invalidenvervoer? Staan die dobbelstenen symbool voor ‘’t leven dat je niet in de hand hebt? ‘Het leven is als een dobbelsteen’, of enige andere levenswijsheid?

En dan opeens: Denken invaliden anders?

Die dingen mag ik niet denken. Dus sla ik de volgende straat in naar rechts om zo snel mogelijk op m’’n gebruikelijke route terug te keren.

Want we mogen niet afgeleid worden van ‘t groter doel van Zijperspace.

gepoetst

Gepoetst

Zie eens hoe glanzend rood hij schijnt. De lantaarnpaal schaamt zich gelijkgekleurde koontjes van verontwaardiging over de lokale verlichtingsonderhouddienst. Kijk ‘t zand eens welig zijn voeten kussen, die, gebonden aan ‘t aardse, niet zomaar kunnen schudden om zich daarvan te ontdoen.

Nee, de Canta alhier wordt teder verzorgd. ‘t Glimt & spiegelt van regelmatig welgenoten wasbeurten. Je begint je bijkans af te vragen hoe zo’n eigenaar dat met invalidenwagen onder de billen voor elkaar krijgt.

Zou de verpleegster van ‘t verzorgingstehuis (achter fotograaf dezes gesitueerd) ‘t klusje als extra bijverdienste klaren? Is er een familielid die fanatiek ‘t chroom van zijn naasten laat blinken? Zou de ega nog leven & als wederdienst voor het levenslange aangename gezelschap van de bedgenoot de zo makkelijk in ‘t oog vallende schandvlekjes van hun laatste vervoermiddel wegpoetsen?

Ach, allemaal vragen waar aller waarschijnlijkst nooit antwoord op gevonden zal worden. Rest ons slechts de constatering, om de imperfectie van de mens toch nog even te kunnen duiden, dat ze die sticker dan ook wel zonder kreukels hadden kunnen aanbrengen.

Hoewel ook in Zijperspace sprake is van bobbels, deuken, schrammen & littekens, die uiteindelijk ‘t leven de moeite van ‘t aanschouwen waard maken.

electronic valve

electronic valve

Ik belde m’n notuliste. & Zij noteerde:

Ton aan de telefoon.
Hij is ergens bij de Wildeman.
Bierproeverij, maar hij was te vroeg.

Zegt hij midden in het gesprek: Ojee, er staat opeens iets voor mijn neus.
Ik: Wat? Lekker bier of een lekker wijf?
Hij: Nee, een rood wagentje.
Ik: Ojee.
Hij: Maar ik kan niet zien of het nou een Canta is of niet.
Ik: En nu?
Hij: Ja, weet ik niet.
Ik: Oh.
Hij: Ah, er staat wel Waaijenberg op, dus dan moet het een Canta zijn.
Ik: Dan moet je maar ophangen en een foto nemen.
Hij: Ja, dat moet dan maar.
Ik: Daaaag.

& We schakelden weer over naar waar ‘t werkelijk om gaat in Zijperspace.

trots

Trots

Ik probeer te vermijden dat ze me zien fotograferen. Daar moet ik niets van hebben. Word ik alleen maar verlegen van.
Wat moet ik ook zeggen als ze vragen wat ik fotografeer?
‘Dit lelijke kleine rode autootje, mevrouw.’

Maar ik had m’n fiets nog niet neergezet of m’n blik kruiste al die van mevrouw.
Een beleefd lachje, met een sprankje trots.
Ik deed een variatie van minzaam haar kant op. & Keerde me om. M’n plicht wachtte.

Omdat ze misschien wel keek deed ik alsof ik iets anders fotografeerde. Auto in de rechterbenedenhoek. Dan kan m’n mobiele telefoon overal op gericht zijn.

& Toch hoorde ik geschuifel van sloffen die normaal binnenshuis worden gedragen achter me. Ik wilde net opgeven, want opgelaten van ‘t plaatjes kieken.

‘Waar neemt u foto’s van, meneer?’ vroeg ze.
‘Oh, daar van,’ terwijl ik overal & nergens naar wees met m’n zwabberende hand die m’n mobiel tegelijkertijd in de broekzak probeerde te proppen.
‘Oh, niet van ‘t wagentje?’
‘Nee, van ‘t gebouw. Ik ken mensen die daar gewoond hebben.’
Ik ben zelden zo snel geweest met een leugen verzinnen.
‘O jammer. Ik had ‘t best leuk gevonden.’

‘O jee, hoe moet ik nu zorgen dat ‘t niet teruggevonden kan worden op internet?’ vroeg ik me af als ik weer op m’n fiets stap.

Even een stiekem hoekje in Zijperspace zien te vinden.