gehaktballen

‘Heb ik wel ‘ns verteld hoe lekker gehaktballen zijn? Of doe ik dat alweer voor de tig zoveelste keer?’ vraag ik Thomas.
‘Nee, ik kan me niet herinneren dat je me dat eerder verteld hebt,’ antwoordt Thomas, terwijl-ie de klant verder helpt.

‘Waar is Thomas?’ vraagt Hein.
‘O, die is even gehaktballen halen,’ zeg ik. ‘Weet je trouwens dat de gehaktballen van de Albert Heijn ong gelijk staan aan de Hema-worsten?’
‘Nee, dat wist ik niet,’ zegt Hein. ‘Maar ik kan aan je ongeduld zien dat ’t bepaalde uitwerkingen op je geestesgesteldheid heeft.’

‘Zal ik alvast gaan?’ vraagt Thomas.
Ik mag de winkel niet uit. Kan Thomas niet alleen laten met allemaal klanten.
‘Nou, nee,’ zeg ik. ‘’t Lijkt me een beetje vroeg. Er staan nog te veel klanten in de winkel.’
‘Ok.’
‘Evengoed zou ’t een hele mooie tijd zijn om die gehaktballen te beginnen.’
‘Ja.’
‘Jammer.’
‘Ja.’
‘Zolang je jezelf tart, ’t verlangen uitstelt, dan wordt de beloning uiteindelijk des te meer aanvaard.’
Thomas knikt wijs.

‘Hm, lekker,’ zegt Thomas.
Hij neemt een laatste lik uit ’t zakje. Neusdiep erin.
‘Ja,’ is mijn reactie.
Ik scheur de zak open. Diep in de bodem ervan ligt de jus.
‘Je moet weten,’ leg ik ‘m uit, ‘hoe je ’t onderste uit de kan haalt.’
Ik leidt ‘m op, denk ik af & toe, maar we staan op gelijke hoogte.
Begerig steek ik m’n tong in de zak. De laatste korreltjes gehakt hechten zich aan mijn tong. Jus kwijlt over m’n wang. Een klant komt binnen.
‘Hallo,’ zeggen we beiden tegelijk, Thomas & ik.
Een veeg van ons beider rechterarm heeft ons gered.

‘Hij is te warm,’ zeg ik. ‘Veel te heet.’
Ik neem een hap.
‘Zie je. De buitenkant is heet, maar van binnen is ’t nog steeds koud. Ze hebben ‘m op een veel te hoge temperatuur in de magnetron gezet.’
‘Hm, hmm,’ kauwt Thomas als antwoord.

‘Bij Albert Heijn zijn ze echt dom,’ zegt Thomas bij binnenkomst.
Hij zet z’n muts af. Blij dat-ie geen vakkenvuller meer is.
‘Dat wisten we al. Anders hadden ze wel allemaal hier gewerkt.’
We lachen.
‘Ik zeg tegen ze,’ gaat Thomas verder, ‘ik wil wel warme gehaktballen hebben. Stopt die knul ze er in & geeft ze na nog geen ½e minuut terug. Hartstikke lauw. Warm, maar niet warm genoeg. Nee, die wil ik niet, zeg ik. Warmer. Ik moet ook een bonnetje hebben, trouwens. Is goed, zegt die gozer. Stopt de ballen weer in de magnetron. Ik reken af, maar ik krijg geen bonnetje. & Ondertussen rekent-ie iets van een andere klant af. Ik zeg: ik wil wel een bonnetje. Moet-ie helemaal naar de bedrijfsleider. Duurt een kwartier voordat-ie terug is. Met de bedrijfsleider. Die maakt uiteindelijk een geschreven bon. Is-ie 10 minuten mee bezig. Zijn die gehaktballen helemaal koud. Dus ik zeg: die gehaktballen wil ik niet meer. Stopt die gozer ze weer in de magnetron. Nee, ik wil andere, zeg ik. Die bedrijfsleider zegt ook: geef die jongen andere ballen. Krijg ik ze uiteindelijk, maakt-ie de bon vuil. De bedrijfsleider was net weggelopen. Maakt-ie dus uiteindelijk deze bon.’
Hij laat ’t me zien.
‘Ze zijn wel lekker evengoed,’ zeg ik, terwijl ik kijk.
‘Ja, jammer dat ze zo snel op zijn.’

‘Hé, Thomas!’
‘Ja?’
‘Vind je ’t nou niet een beetje tijd?’
‘Sorry, ik lette niet op.’
‘Ik wil er 2, dit keer. Op 1 been kunnen we vandaag niet lopen.’
‘Ong net zo veel als de vorige keer, bedoel je?’
‘Ja, & doe wel even de groeten aan Appie. Als-ie nog bestaat.’

’t Is een eenzijdige economie in Zijperspace.

grotgraaf

1st Was er Papillon. Een veel te dik boek. Waarom ik dat mocht lezen, werd er gevraagd. Maar ik zou ’t toch lezen, ook al zou ’t me verboden worden.
Daarna volgde Sartre. Met ‘De teerling is geworpen’. Veel te moeilijk vonden tantes nu. Dat kan hij toch nog niet snappen?
Ik had ’t in een week uit. De hele tijd een woordenboek in de buurt. Voor ’t geval m’n tantes gelijk mochten krijgen.
Een volgend boek van Sartre, enkele jaren later, stond aan ’t begin van m’n gekte. Ik zei tegen m’n huisarts dat ik ’t gevoel had dat de stenen uit de muur konden komen. Dat elke steen een eenheid was, waarvan ik me zeer goed bewust was. Ik vroeg ‘m of-ie ooit ‘De muur’ van Sartre had gelezen. Ik had ’t net uit. Hij had er wel van gehoord, maar nooit tijd gehad ’t te lezen. ’t Leek ‘m beter voor mij, nadat ik over de inhoud had verteld, dat soort boeken niet te veel te lezen. Niet in deze toestand. Hij stuurde me door naar ’t Riagg.

Maar voordat ’t zover was, las ik andere boeken. Vóór ’t begin van Papillon. Ik las alles wat los & vast zat.
Onderweg naar Zwitserland werd ik in de auto van m’n oom & tante geplaatst. Vanwege de grote hoeveelheid kinderen die m’n ouders mee moesten nemen. Achterin de auto, naast Frank & Simon, waar we veel minder lawaai mochten maken dan in de auto van m’n ouders. Dat was niet erg, want dan kon ik tenminste hun verzameling boekjes doornemen.
Een gele serie, met historische verhalen. Elk deeltje vertelde over een andere tijd, een ander personage. In 1 dag kon ik 2 delen lezen, & me weg van de wereld wanen.
Op de camping aangekomen, ging ik dagelijks naar de caravan van Frank & Simon, 2 nieuwe deeltjes halen. Totdat ik halverwege de vakantie alles uit had.
‘Nou moet je maar ‘ns andere dingen doen dan de hele tijd lezen & binnen zitten,’ vond m’n tante.

In 1 van die deeltjes kwam een graaf voor. Een wijs man. Alle hoofdpersonages in de gele boekjes waren wijze mensen, of anders waren ze dapper, voorwaardes om held te worden, maar ondanks die kwaliteiten liep ’t toch vaak slecht met ze af.
De graaf werd gevangen genomen & opgesloten in een grot. ’t Was er vochtig & koud. Hij zag er niks, behalve een klein beetje zonlicht dat naar binnen glipte, de wanden van de grot & enkele ratten & kakkerlakken.
Hij vroeg om pen & papier aan zijn bewakers & kreeg ‘t. Jarenlang bleef-ie opgesloten in de grot & jarenlang bleef-ie schrijven.
Waarover moet je dan schrijven, vroeg ik me af. Als je niks beleeft, dan is er toch ook niets om te vertellen?
Maar toen de man eindelijk, na 10-tallen jaren gevangenschap, werd vrijgelaten, had-ie een dik boekwerk bij elkaar geschreven. ’t Werd uitgegeven & ’t was een wijs boek, van een wijs man. Spoedig werd de man weer gevangen genomen. Vanwege dat boek. Hij werd in een hok gestopt waar hij niet rechtop kon staan & niet kon zitten.

Of ’t echt waar is weet ik niet. Misschien heb ik in de loop der jaren 2 verhalen tot 1 samengesmeed. Of hoorde de geschiedenis van de graaf in de grot niet tot de gele serie historische verhalen. Wat is waarheid voor een kind?

Nu ligt er een plastic tas in mijn tuin. Eigenlijk ligt-ie niet ‘ns. Hij hangt eerder. Tussen de doodse stengels guldenroede. Als een traliewerk hebben ze de tas omsloten. Sinds vanochtend. Of anders gisteravond, toen ’t al donker was, & ik niet kon zien dat ’t arriveerde.
Ik probeer me voor te stellen hoe ’t hier terecht is gekomen. Waarbij ik beelden zie die mij eerder zijn voorgeschoteld. In films. Of door uitvoerig beschrijvende romans. Wapperende beelden, van in de lucht koprollend krantenpapier, voortgedreven door de nukken van een najaarswind. ’t Draait salto’s in de herfststorm, buitelingen die ’t bijna op de grond doet rusten, maar steeds, als ’t haast zover is dat ’t gedwongen wordt te blijven plakken aan ’t aardse, wekt een onderwind ’t weer tot leven. Een oneindige reeks draaiingen & pirouettes om een denkbeeldige as doet ’t verder gaan, ’t verhaal in, daarbij een achtergrond passerend, een decor, ter introductie op dat wat verder nog gaat komen. ’t Danst, ’t neigt, ’t legt ogenschijnlijk stil in een niemandsland van oneindig diep zwart horizon, om een tel later weer uitbundig te genieten van een plotse turbulentie. Waarna ’t plots betrapt wordt door de zwaartekracht. Of in mijn geval: een bosje stengels guldenroede.
Een afzichtelijke tas van Komart De Wit. Bij mij om de hoek. Met vloekende balken geel op wit, & enkele rode & zwarte letters; ’t beeld verstorend van ’t afbraakproces dat beter past in dit jaargetij.

& Ik moet denken aan de graaf in z’n grot. Voor 10-tallen jaren gevangen met niks meer dan z’n wanden & z’n papier.
Een ekster neemt plaats op de waslijn van m’n achterburen. Hij vliegt op, om in de hoek van ’t balkon iets te pakken te kunnen krijgen. Maar ’t stoot z’n kop. Hij waande zich voor een kort moment een kolibri, in ogenschijnlijke stilte hangend, maar werd door z’n eigen onstuimig lichaam gecorrigeerd.
Daar had ik ook over kunnen schrijven.

De tas van Komart verstoorde echter ’t beeld in Zijperspace.

oma

Oma Zegers woonde op de Middenweg. In een bejaardenflat. Zonder verzorging.
Ik zag haar vaak zitten, als ik onder haar door fietste, richting stad, op de 1e verdieping. Aan ’t raam, zoals oude mensen doen. Ik keerde m’n nek vaak nog even om, kijken of ze me toch niet alsnog had gezien. Maar er gebeurde veel op de Middenweg, aan 1 stuk vloog ’t helderse verkeer aan haar flat voorbij. Een fietser was een klein onderdeel daarvan.
’s Zondags trokken we vaak naar de Middenweg. Na de mis, of in ’t begin van de middag. De hele familie had zich daar verzameld. De dochters maakten de soep warm die Oma al 2 dagen had laten trekken. De mannen dronken hun koffie, praatten & namen de soep aan. De kinderen waren aangewezen op de kamer ernaast, waar ’t bed gekanteld stond, & waar een tafel was die ruimte bood voor minstens 6 koppen soep. We mochten daar blijven zolang we niet te veel lawaai maakten. Want we moesten altijd rekening houden met de hoofdpijn van Oma. De geur van eau de cologne waarde door ’t huis & werd ’t sterkst als je neus in de buurt van haar zakdoek kwam bij ’t begroeten of afscheid nemen.
Een enkele keer mocht ik mee op de maandagochtend. Als m’n school plots vrij had gegeven. Dan zag ik m’n moeder & tantes over de vloer kruipen om ’t huis schoon te maken.
‘Als je op je knieën zuigt, dan wordt ’t tenminste écht schoon,’ zei m’n moeder.
Ze geloofde er heilig in.
Ik verveelde me al snel ergens in de voorkamer op een veel te grote stoel. Wachtend op de thee & een koekje. Ook Oma had geen aandacht voor me. Die poetste ’t koper in de kamer waar wij anders mochten spelen. Ik mocht hooguit de theelepeltjes vanuit de keuken voor haar halen & weer terugbrengen. Maar ook dan mocht ik niet in de weg staan.
Op de schouw stond een foto van Opa, in pak. Zoals ik ‘m nog gekend had, dacht ik altijd, maar ik wist niet hoe oud ik was toen hij overleed. Ik kon me slechts een bal herinneren die tegen z’n voet aankwam, in ’t oude huis, & dat ik toen snel naar buiten moest gaan, de Krugerstraat in, met bal & al.
In de speelkamer hing een andere foto. Opa in kokskostuum. Een hoge koksmuts op, pannen in z’n hand. Een foto die je elders in de familie ook aan kon treffen. M’n moeder had ‘m op de slaapkamer staan. Daar ging ik wel ‘ns met m’n neus bovenop staan. De foto bestuderen. Kijken of-ie tot leven kwam in andermans gezichten.
Ze zeiden dat Quint zo op hem leek.
Als we ons op zondag verveelden, gingen we naar buiten. Als ’t mocht. 1st Altijd vragen. Met neefjes Frank & Simon gingen we achter de flat spelen met de bal. Stiekem klommen we via de regenpijp naar beneden. Iemand bij de deur om te kijken of niemand ’t zou zien. & Als ik naar beneden wilde werd er geschreeuwd.
‘Oh, Ton. Wat doe jij nou?’
Zodat ik me van schrik onmiddellijk naar beneden liet vallen. Ik mocht niet gesnapt worden.
Spelen met de lift mocht ook al niet. Als we door een andere oma gesnapt werden, kreeg m’n Oma ‘t diezelfde week nog gerapporteerd.
‘Gewoon met de trap naar beneden,’ werd er bij de daarop volgende visite dan gezegd.
Je bovenarm werd er bij fijn geknepen. Zodat je wel moest luisteren. Vaak deden ooms dat. De oom die ’t dichtst bij de deur naar buiten zat.
De huid van Oma was een beetje ruw, droog ook. Ze had meer groeven dan Oma Zijp. Waarschijnlijk van al die eau de cologne die ze gebruikte, dachten wij kleinkinderen. Toch zoenden we haar graag. Ze kon enthousiast zoenen. Oma Zijp liet ’t maar over haar heen gaan, terwijl Oma Zegers plots pretoogjes kreeg. Naarmate je dichter bij haar kwam werden die ogen kleiner, werden weggedrukt door haar glimlach. Haar armen reikten al naar ons uit, alsof we nog een baby waren die opgevangen moest worden.
Ik bracht een enkele keer een krant. Of soms een boodschap van m’n moeder. Als niemand tijd had om ’t te doen.
‘Frank komt elke dag over de vloer bij Oma,’ kreeg ik te horen als ik bezwaren had.
Dan volgde ik toch maar ’t voorbeeld van m’n liefste neef.
Uitbundig werd ik binnengelaten. Of ik thee wilde. & Een koekje. Wat er allemaal thuis gebeurde. & Of ’t een beetje goed ging op school.
Ik bungelde ondertussen met m’n benen in de stoel. Reikte af & toe, maar toch veel te vaak & te snel, naar ’t bakje thee op tafel (op ’t kleedje, want anders kwamen er vlekken). Wachtend op ‘t moment dat ik lang genoeg gezeten had.
1 Maal ben ik binnen gelopen toen vlak ervoor nieuw meubilair was gebracht. Nieuwe banken, nieuwe stoelen. ’t Rook naar nieuw & de plekken waar de oude stoelen op ’t tapijt hadden gesteund waren nog te ontwaren.
‘Wat vind je ervan?’ vroeg m’n Oma.
Ik wist geen andere woorden. Ik was niet goed in complimentjes geven. Er werd niet vaak om de mening van kinderen gevraagd. Dus was ik overdonderd.
Ik zei: ‘’t Lijkt wel een paleis.’
M’n Oma barstte in lachen uit, reikte met haar armen naar me, trok me tegen zich aan.
Ik snakte, stond ademloos bekneld in de boezem van m’n Oma. Al haar geuren drongen tot mij door. Eau de cologne vooral.
Ze duwde me van zich af, trok me weer naar zich toe & gaf me een zoen op ’t voorhoofd.

Er moet nog ergens een plekje zijn, waar ’t ruikt zoals ’t bij Oma rook, in Zijperspace.

pakjesavondexcuses

Bij gebrek aan tijd, hieronder wordt geïllustreerd hoe dat komt, ben ik er niet aan toegekomen een stukje te schrijven. Weliswaar heb ik wel een sinterklaasgedicht geschreven, eigenlijk niet voor publicatie bestemd, maar ik was dermate tevreden & ik zag evengoed de noodzakelijkheid de dagelijkse bezoeker te vergasten op een stuk tekst, dat ik besloot deze vlak voor vertrek richting sinterklaasviering alhier te plaatsen.

Beste Michiel,

Ik was reeds lang en breed
In m’n thuisland Spanje aangekomen,
Had de decembermaandvrijgevigheid uitbesteed
Aan m’n collega met die achterlijke kerstbomen,

Toen mij op ’t laatste moment ter ore kwam,
Ik had mijn koffers en Pieter z’n zakken al bijna opgeruimd,
Dat een groepje mensen mijn verjaardag zou vieren te Amsterdam
Op de 10e, omdat ze ’t op de 5e hadden verzuimd.

‘Daar ben ik zo laat niet meer voor te porren,’
Zei Piet tot mij, gedecideerd,
Maar ik pakte een zak met vulling, en zonder morren
Ben ik gezwind naar de lage landen teruggekeerd.

Ik was nl op de hoogte, zo moet gezegd,
Van de rechten van de mens, en gezien de
Verdeling van goederen op aarde, sommigen hebben ’t slecht,
Wordt daar speciaal aandacht aan gegeven op december de 10e.

Ik hoop dat jelui daar ook even stil bij staat,
’t Gaat niet overal zo goed als hier in ’t hollandse land
Daarom is de rest van de wereldbevolking wellicht gebaat
Bij wat extra aandacht voor die rechten van jullie kant.

Wil ik even hierbij aanhalen
Een andere collega, maar dan eentje die ook dicht.
Vergeef mij dit ogenschijnlijk afdwalen,
Maar hij bracht 1 van de rechten van de mens voor ’t voetlicht.

Ik heb ’t als bijlage aan dit schrijven toegevoegd,
Zodat Michiel dat nu kan voorlezen,
’t Stemt de toehoorders wellicht vergenoegd,
Indien hij dit luidop doet en zonder vreze.

Michiel, ga daarom rechtovereind staan,
Toon u fier en spreek welluid,
Gooi al uw inlevingsvermogen ertegenaan,
En verkondig de inhoud van de bijlage voluit.

(Een kort intermezzo voor het voorlezen van de bijlage)

Na dit onvolprezen optreden
Wordt ’t tijd om een wending aan te brengen
En aandacht aan uw persoon te besteden,
Om ook de spanning voor ’t kado niet te veel te verlengen.

Want hoewel Michiel allang al voorbij de leeftijd is van een kind,
Heeft hij net als anderen een present verdiend,
Een aardigheidje te bekomen van de Sint
Want die is niet alleen kinder-, maar ook mensenvriend.

Nu kan ik ‘m natuurlijk muziek gaan geven,
Maar vergeleken met Michiel is Sint’s kennis daarvan summier,
Want met muziek wekt Michiel de Winston ’s avonds laat tot leven;
Gelukkig heeft Sint meer verstand van bier.

Alsook van ’t feit dat Michiel ’t volgaarne consumeert,
Op diverse dagen, maar ’s zondags toch wel ’t meest,
Als hij Brouwerij ’t IJ met gezelschap visiteert,
En, net als hun, blijkt te kunnen drinken als een beest.

Maar enkel en alleen drogeert hij zichzelf met ’t biertje de Zatte,
Meer variatie op de doordeweekse pils komt er niet door de keel,
’t Wordt hoog tijd dat hij zich met iets anders gaat benatten,
Enige afwisseling kan geen kwaad naar Sint’s ordeel.

Vandaar dat ik nu ‘ns niet aankom met ordinaire speculaas,
Of lekkernij voor de steeds kortere winterdagen,
Maar wel met iets dat te maken heeft met de tijd van Sinterklaas.
(Pas op, na consumptie van beiden zult u zich naar huis moeten laten dragen).

Geniet ervan en bedenk onderwijl
Dat ik ’t u gun, alsook u toewens
Dat u toekomt niets dan heil
En zelden hoeft te denken aan uw recht als mens.

Sint.

‘t Kado betrof 2 grote flessen bier, zoals men wellicht buiten Zijperspace zal begrijpen.

bovenbeenlandschap

’t Is waarschijnlijk iets dat de Heer speciaal bestemd had voor mannen, maar waar vrouwen dan weer net even wat meer verstand van hebben. Zo’n vondst van hem die in de loop der tijd de onderscheiding der seksen moest benadrukken. Hoe geëmancipeerd ook: bij vrouwen zie je ze zelden, maar ze blijven toch altijd meer verstand hebben van pitjes, putjes & puistjes.
Ik zit geheel ongeïnteresseerd op ’t toilet te zitten, blote benen, want broek naar beneden gestroopt, met m’n nagel tastend wat voor landschap zich nu weer daar op die bovenbenen heeft gevormd. Eigenlijk ben ik me er niet ‘ns bewust van. Ik pulk, krab, wrijf oneffenheden egaal.
’t Is dat pokdalig gedeelte van m’n lichaam waar ik ’t beste zicht op heb, maar welke ik geen blik waardig keur. Ik ben in die hoedanigheid meestal te druk bezig met belangrijker zaken.
Toch zou ik ’t me eens moeten afvragen, niet alleen omdat ik er met m’n neus bovenop zit bij tijd & wijle. Ook omdat ik niet aflatend ’t oppervlak probeer te egaliseren. Gedachteloos zou ‘ns bewust moeten worden.
Waarom vrouwen er bijv ook geen aandacht voor hebben. Zo velen die me in m’n gezicht hebben bijgestaan, met raad & daad, pulkend & wriemelend, nagels tegenover elkaar & spannen maar, tot voorbij mijn akelige gil toch er maar mee te stoppen (nee, dat kan niet; ik heb ‘m bijna te pakken, stil nou even). Maar geen blik die op m’n bovenbenen terecht kwam.
Nou zijn m’n benen ook niet indrukwekkend te noemen. Ik kan me een Jeanette herinneren, op de middelbare school, die m’n beste vijandin werd door tijdens de gymnastieklessen de opmerking te plaatsen dat ik vlooienbenen zou hebben. Ze keek er zo gemeen mogelijk bij. ’t Was opzet mij te kwetsen. Daar ben ik sterker van geworden, maar m’n benen bleven ‘tzelfde. Vrouwen kijken niet naar mijn benen; dat heb ik aanvaard. Een broek dient om deze storende elementen te verhullen.
Daardoor wordt niemand op de pukkels geattendeerd. Hooguit in bed. Mijn ervaring is dan echter dat je op dat soort momenten vooral met de bovenste helft van ’t lichaam bezig bent. Dat wat zich eronder afspeelt wordt gecodeerd in de bovenste regionen beleefd.
’t Zijn witte pitten. Ik heb er daarnet nog ‘ns goed naar gekeken. Als een vrouw er maar ‘ns een keertje aandacht voor had gehad, dan had ik geweten hoe ik ze moest benoemen. Witte pitten met een rood randje. Maar dat laatste kan liggen aan mijn dagelijkse bezigheden, op momenten dat m’n broek afgestroopt tot onder m’n knieën hangt. Ze pulken heerlijk & wat weg gekrabd is, lijkt de volgende dag door een verse te zijn vervangen: nieuw reliëf op een miniem begroeid mensenvel.
’t Zou aan de broeken kunnen liggen. Of aan ’t weer.
Vooral dat laatste. Bij warm weer heb ik er geen omkijken naar. Nu de koude z’n intrede doet is ’t een kraterlandschap op microformaat.
Ik zit er wel ‘ns aan te denken, hoor. Heus. Dat een relatie, een vrouw die met mij samenwoont, of desnoods op de wijze van een Lat, maar toch een vrouw die me wat vaker ziet, me in dergelijke mate vertrouwd wordt dat ik bereid ben m’n broek naar beneden te trekken, zomaar in de huiskamer, op klaarlichte dag. & Dan niet om spontaan de daad te bedrijven. Nee, gewoon om eens te beschouwen wat voor pulkjes zich hebben gevormd.
Een vrouw heeft daar serieuze belangstelling voor, zo heb ik ‘t idee, een man lacht je uit.
‘Whaahhaaaaha,’ wordt er dan recht in je bek gelachen, ‘dat hebben toch alle mannen.’
Maar dat wist ik niet. Hoe kan ik dat weten? Ik zit niet op voetbal. Nooit gezeten ook. & Bij gym vond ik ’t eng om met de andere jongens onder de douche te moeten staan. Bang dat ik een andere plasser had dan zij. & Toen ik voorbij de aanvang van baardgroei in & aan de buitenkant van de keel was, gebruikte ik thuis ook de douche slechts dan als ik de deur op slot kon houden.
Goed, dat weet ik dus niet. Volgens mij heeft ook nog niemand er onderzoek naar gedaan. Of anders is ’t niet in openbaarheid gebracht. Omdat uiteindelijk alle mannen & vrouwen ‘tzelfde zijn. Maar mannen niet ‘tzelfde als vrouwen. Vrouwen hebben er alleen maar verstand van. Zij hoeven slechts naar hun bovenbenen te kijken om te zien of de bikinilijn nog wel klopt. Dat denk ik tenminste.
’t Zou ook kunnen dat ze er zo verschrikkelijk veel verstand van hebben dat ze die witte rood omrande puistjes vakkundig weten weg te werken zogauw ze weten dat ze zich blootbeens aan mij zullen gaan tonen.

Eigenlijk hebben we er gewoon geen verstand van in Zijperspace.

stoelgang

‘Kijk, ik vlieg nooit,’ zeg ik tegen JP, ‘dus ik weet ook niet hoe ’t is. Maar als je gaat vliegen, hoe is dat dan, als je naar de wc gaat?’
‘Nou, ’t is een heel klein hokje, meestal,’ vertelt JP. ‘Met vaak van die schuin staande wanden, zodat je nog maar net kan staan, & met moeite je op de juiste plek kan zetten.’
‘& Iedereen heeft ’t er altijd over dat ze op ’t toilet in ’t vliegtuig seks willen hebben,’ onderbreek ik ‘m. ‘Logisch dat ze dat nu strafbaar gaan stellen.’
‘& Als je doortrekt,’ ging JP verder, ‘dan wordt alles weggezogen. Zo’n slurpend geluid, & whap! alles weg. Daar moet je niet boven zitten, als je doortrekt.’
‘Ik zit er nooit boven als ik doortrek.’
‘Ik denk dat ’t komt doordat mensen zo weinig ruimte hebben als ze in dat hokje zitten. Vroeger hadden ze van die brillen die direct op de pot terecht kwamen, maar op een gegeven moment hebben ze toch van die dopjes eronder gezet.’
Met z’n handen drukt-ie uit wat-ie bedoelt. Ik stel me de gewone dopjes van de toiletbril voor. Zoiets zal ’t wel zijn. Maar ondertussen vraag ik me af wat er nou zo belangrijk is aan deze mededeling dat JP ’t zo nauwkeurig probeert uit te leggen.
‘Je hebt nl nogal eens dikke mensen die met ’t vliegtuig gaan,’ vervolgt-ie. ‘Zulke mensen hun billen omvatten de volledige bril. Als dan doorgetrokken werd, in de tijd dat die dopjes niet onder de bril zaten, dan werd die hele pot vacuüm getrokken. Dan sloten al die vetkwabben de hele pot af & konden ze niet meer van de wc afkomen.’
We lachen. Leunen daarbij licht achterover, weg van de bar. Onze handen maken bewegingen om te illustreren hoe de billen vast blijven zitten. JP tuit z’n mond & maakt een slurpend geluid.
‘Daarom nemen stewardessen dus altijd een schoenlepel mee aan boord,’ lach ik.
We bestellen nog wat te drinken.
‘Op mijn werk hadden we vroeger de wc’s boven staan,’ begin ik nu te vertellen. ‘We hadden daar op de heren een gewone plee & zo’n pispot.’
‘Ja,’ laat JP merken dat-ie weet wat ik bedoel.
‘Rob had een keertje pauze,’ vertel ik. ’Was een boterham aan ’t eten. ’t Café was toen niet open. Op een gegeven moment wordt er aangebeld. Rob doet open & er staat een spanjaard voor de deur. Met z’n vader. Een kromme man, echt oud, grijs, al bezig te krimpen. Z’n zoon vraagt aan Rob of de man misschien van ’t toilet gebruik mag maken. Hij moet zo nodig.’
‘Dat zei hij in ’t spaans?’ vraagt JP.
‘Nee, want dat spreekt Rob volgens mij niet. Toen-ie bij ons werkte in ieder geval niet. ’t Zal wel in ’t engels zijn geweest.’
Ik pauzeer even. Neem een slokje van m’n bier.
‘In de tijd dat ik nog doordeweeks daar werkte, lieten we meestal niemand toe. Er werd om de haverklap buiten openingstijd aan de deur gebeld. Werd je niet goed van. Dus ’t moest er heel meelijwekkend uit hebben gezien, dat Rob die man dus toestemming geeft om naar de wc te gaan. Maar ach, hij was toch aan ’t pauzeren.’
Nog een slokje van m’n bier. JP zit al te grinniken.
‘Die man dus naar de wc, & Rob gaat door met z’n middageten. Drinkt z’n bakje thee erbij. Misschien wat karnemelk. Maar op een gegeven moment is z’n lunch toch wel voorbij. Maar die man is nog steeds niet van de wc afgekomen. Hij wacht dus. Echt een hele tijd moet-ie wachten. & Eindelijk, Rob dacht al dat-ie de wc moest gaan inspecteren om te kijken of ’t hart van de man ’t misschien begeven had, komt die man dus weer tevoorschijn. Rob opgelucht, hij laat ‘m uit, & gaat weer aan ’t werk.’
JP zit nog steeds verwachtingsvol te grinniken. Ik hou een korte adempauze.
‘Op een gegeven moment moet Rob ook naar de wc. Komt-ie daar aan, zit die hele pispot vol met stront! Tot aan ’t randje!’
JP barst uit in lachen.
‘Heeft die man dus, dat kleine oude mannetje, verschrikkelijk veel moeite lopen doen om z’n gat boven de pispot te krijgen. & Daarna nog vol gescheten ook.’
Ik probeer de bewegingen van de man uit te beelden. Manoeuvrerend met z’n gat boven een pispot waar-ie eigenlijk niet bij kan.
‘& Blijkbaar vegen ze daar in Spanje ook niet hun gat af. Dat lag allemaal op de gewone wc.’

Spanje bestaat sindsdien niet meer in Zijperspace, & spanjaarden zijn er niet welkom.

vijand

’t Zijn de dingen. Alle dingen. Ik moet me wapenen. Want elk moment kan vanuit een onverwachte hoek een ding spontaan iets doen wat ik niet verwacht. Iets wat tegen de verwachting in gaat. ’t Is er niet voor geschapen, maar ’t doet ’t toch.
Ik bestudeer ze, concentreer me op hun bewegingen. Hoewel ze niet kunnen bewegen. Ik ben de enige hier die ze dat kan laten doen. Dacht ik. Ik dacht dat ik de alleenheerschappij op beroering had. Ik geef een stootje & dat heeft een gevolg.
Ik hou daarbij rekening met de krachten der natuur. Zwaartekracht vooral. Daar valt niets tegen te doen.
Ik zeg altijd maar: ‘Zwaartekracht; je doet er niets tegen.’
Ik stel mezelf er ook afhankelijk tegenover. Zwaartekracht kan de dingen dwingen. Over ’t algemeen richting beneden. Daar waar zich ’t andere eind van m’n lichaam bevindt. Daar waar de grootste tegenwerking tegen de zwaartekracht plaatsvindt. De revolte, de oppositie. Alles erboven vaart er wel bij.
Soms valt iets schuin. Dat heeft met andere krachten te maken. Ik ben die andere krachten aan ’t verzamelen. Een inventarisatie is noodzakelijk.
Eigenlijk pleeg ik verzet. Met alle energie die ik in me heb. Ik probeer ’t van me af te houden, niet afhankelijk te worden. Ik weet dat ik langer leef als ik kleine overwinningen boek. Zwaartekracht drukt uiteindelijk alles dood. We worden gedwongen alles gespannen te houden. Op een gegeven moment wordt de spanning gebroken. Als de krachten ’t maar lang genoeg volhouden, dan wordt iedereen gesloopt.
Daar wil ik op verdacht zijn. De slijtage voor. Ik wil de ontkenning zijn. Door ’t sluipgaatje kruipen waar de concentratie van macht verslapt.
Op zich maakt ’t niet zoveel uit of ik mezelf rechtop zet of plat leg. De invloed van de dingen is even groot. Ze gaan door met zijn zoals ze zijn. De krachten blijven ook. De spreiding van de invloed op mijn lichaam lijkt misschien minder last te bezorgen, afhankelijk van de vorm waarin ik mijn lichaam giet, maar ’t resultaat blijft, vreemd genoeg, ‘tzelfde. Misschien doordat training harder maakt.
Ik probeer ’t gat daar ergens tussenin te vinden. In ’t onverwachte voorspelbare. Waar alle theorieën bij elkaar lijken te komen, probeer ik ’t hoekje te vinden waar de verdediging ’t zwakst is. Mezelf laten ontsnappen.
Misschien mezelf ontkennen, maar daar zijn de meningen nog over verdeeld.
Je moet zoiets in ’t hart treffen. Daar wordt tegenstand ’t minst verwacht. & Dwars door ’t centrum terecht komen aan de andere kant. Waar ik m’n eigen wetten kan bepalen.
Maar de dingen, zij werken tegen. Ze houden mij in de gaten, lijken ze te willen zeggen.
Vanochtend, ’t douchegordijn, ’t bewoog. Ik zat m’n boodschap te doen, comfortabel zittend. Daar nodigt de pot toe uit. Voor me de douche, met ’t begeleidend douchegordijn.
Een schuiver hoorde ik. Als een zucht. Een zucht van plastic (mijn douchegordijn is van plastic), schurend langs de muur. ’t Kwam nader.
Ik heb al gezegd dat ik de enige ben die de dingen doet beroeren hier. Dit was een uitzondering.
Ook vanochtend, nu in bed. Moe van niet slapen, legde ik me weer neer. Hoofd in ’t kussen, boek erbij voor als ik toch niet moe bleek.
’t Kussen dat ik niet gebruikte, naast m’n hoofd gelegen. Ik zag ‘m niet, maar wist dat-ie daar was. Daar was-ie immers altijd. ’t Schoof. Ik kon niet zien waar naartoe. Maar ’t klonk als diezelfde zucht. De zucht van dingen ’t zelf te willen doen. Een kreun ook. Een kussen lijkt meer emotie te kunnen tonen. ’t Heeft al veel van me afgekeken.
Laatste maal, ditmaal in ’t begin van de middag. Ik was de eerdere voorvallen alweer vergeten. Weggedrukt. Moest me concentreren weer. Op de dingen die komen gaan, zoals altijd. Aandacht mag niet verslappen is een belangrijk devies.
Ik liep uit de keuken. Met in m’n hand een middagmaaltje in blik. Kon koud gegeten worden. Van de turk afkomstig. De keukendeur had ik opengezet om m’n lichaam voor te bereiden erdoorheen te gaan. Over de drempel wilde ’t blik niet meer. Smeet zichzelf pardoes op de grond.
’t Ergste was dat ik ’t niet voelde. Ook geen zucht, noch kreun. ’t Smeet zichzelf. Tomatensaus op de wand van de gang. Rijst in ’t tapijt. Een bloederig tafereel van etenswaren die rood kleurden.
Ik heb ’t schouwspel ontkent. Snel een theedoek, die je hier eigenlijk niet voor hoort te gebruiken, & een dweil. Weggedrukt zover ’t zich nog liet wegdrukken. Verf over dat wat nog getuigt komt later wel.
Ze moeten weer gaan beseffen dat ik degene ben die de dingen hier doet bewegen. Dat de rest zwaartekracht is. Dat ’t moeilijk verzetten is tegen zulke krachten. Ik zal zegevieren, hoewel ik nog gegevens moet verzamelen over waarover.

Zogauw meer bekend, hoort u van me, vanuit Zijperspace.

de staf van sinterklaas (finale)

Druppels heeft Luna met de staf opgescheept,
Hoewel, hij noemde ‘t ondertussen de roede,
Maar ik kreeg opdracht van Sint & heb ‘m bij haar weggesleept,
Want ook terug in Spanje is Sint voor vallen op zijn hoede.

Net geen 3 weken heeft de staf in Weblogland rond lopen dwalen,
Op zoek naar personen die raad met ‘m wisten,
Mensen die met gemak in rijm konden verhalen
Wat anderen in gewone spraak zelfs node misten.

Na een slinger van ondergetekende te hebben gekregen,
Kreeg de staf de kans Cranium te visiteren,
Hierop volgend zat Suffie om tijd & inspiratie verlegen,
Dus bleef-ie daar wat langer logeren.

Zoals gezegd, Druppels werd ‘m in de handen gedrukt,
De staf ging de grens over naar de zuiderburen,
Maar ook daar weet men raad met dit product,
Want ‘t rijm werd opgesmukt met enkele stijlfiguren.

Maar helaas, we moeten ‘t laten bij dit sonnet,
De roede alsook de staf worden door Sint meegenomen
Volgend jaar zullen zij in Weblogland wederom vragen om belet
Om meegesleurd te kunnen worden door rijmende woordenstromen.

Luna, ‘t spijt me, je komt niet aan bod,
Sint is inmiddels alweer onderweg naar ‘t spaanse,
Hij verliet ‘t land van blogspot, movable type & pivot,
Want vindt 3 weken lang genoeg om te verkeren in ‘t ondermaanse.

Ook wij trekken ons weer terug in ‘t niet te rijmen Zijperspace.

vuilnis

’t Vreemde is dat ik er al een hele tijd op bedacht was. Vanaf ’t moment dat ik er 1tje had zien zitten op ’t binnenplaatsje. Laten we ’t zo maar noemen: ’t binnenplaatsje. Tussen de tuindeuren & de keukendeur naar buiten, waar de tuin nog net niet begonnen is. Waar enkele planten in rieten manden staan.
& Daar dan weer net naast. Precies in ’t midden. Tussen de tuindeuren van m’n huiskamer & de keukendeur naar buiten. Daar zat een klein muisje. Zodat ik niet meer naar buiten durfde. Hoewel-ie onmiddellijk verdwenen was zogauw ik de deur aanraakte. Lafhartig stond ik achter ’t raam te kijken hoe de muis er op zou reageren. Hij bleef nog even stram van schrik staan & schoot toen weg in de woestenij van gare overhangende planten.
Ik heb er 2 weken geen voet gezet. Op ’t binnenplaatsje wel, maar niet in de tuin.
Toch zette ik de vuilnisbak niet dichterbij de keukendeur. Ik dacht: als er dan toch muizen op afkomen, dan zijn ze in ieder geval minder snel in de keuken.
Een afleidingsmanoeuvre.
Ik dacht aan de vuilnisbak van Roald. Die kon je openzetten door ‘m te kantelen. Roald sloeg er dan met een pan in. Hij hoefde ze niet te raken. De beesten schrokken zo dat hun tere hartjes ’t al snel begaven. 5 Muizen in 1 keer vanochtend, vertelde hij me wel ‘ns. Ik vond de keuken van Roald geen prettige plek meer om te zitten. Ik zorgde dat m’n afval in de asbak terecht kwam. Of in de prullenmand in de kamer.
In die zin had ik er al rekening mee gehouden. Ik was er op bedacht. Ik wist dat muizen tegen vuilnisbakken konden opklimmen. Hoewel ’t me nog steeds onwaarschijnlijk leek dat ze dat ook konden met zo’n ouderwetse ijzeren vuilnisbak, zoals die van mij. Die staat schuin, schuine wanden. Die heeft niets om aan vast te houden. & De klep sluit hermetisch, zolang-ie niet overvol zit.
Dus enigszins onverschrokken stopte ik er allerlei lekkernij in. Kapjes van brood. Voor mij een verschrikking, voor ongedierte een feestmaal. Spaghetti van de vorige dag. Dat wat ik net niet opkon van een maaltijd. Of verschimmelde kaas.
Brood nooit uitstrooien, herinnerde ik me nog gelezen te hebben, de dag ervoor, want dat trekt alleen maar ratten. & Duiven, dacht ik erbij. Net zo erg.
Waarschijnlijk schrok de muis meer dan ik. Hoewel ik achteraf dacht ooit aan een muis te zullen overlijden. Zoals m’n hart tekeer ging. 10 Minuten later nog.
Ik liet de deksel naar achteren vallen. Volledig open. & Deed geschrokken enkele stappen achteruit. Maar ik bleef kijken. Ik probeerde me ondertussen te herinneren of ik had geschreeuwd. De bouwvakkers even verderop bleven ‘tzelfde lawaai maken.
De muis schoot 1st een stukje door de vuilnisbak heen. Z’n belager bespiedend. Ik zag ‘m kijken met z’n rechteroog. Vervolgens sprong-ie er pardoes uit & liet zich vallen in een teiltje.
Ik vroeg me af waar ik dat teiltje toch voor gebruikt had, dat-ie daar terecht was gekomen. Waarom blijft iets liggen waar ’t ligt, ben je je er niet van bewust, tot een rare gebeurtenis je op zijn aanwezigheid attendeert?
De muis, ik vond ‘m best groot, probeerde op dat moment waarschijnlijk de situatie te overzien. ’t Bleef zitten. Geen beweging. Net als ik. Op 1 of andere manier voelde ik me toch iets groter dan de muis. Die muis moest maar laten zien dat-ie besefte dat-ie zich op een verkeerde plek had begeven. Ik bleef gewoon staan. Me afvragend wie ‘t 1st een volgende stap zou zetten.
’t Sprong plots over de rand van de teil, waarschijnlijk voelde ’t toch als een gevangenis, een hinderlaag, & liet zich vallen in ’t regenwater van ’t verfbakje. De roller lag er alweer 2 maanden in. Ik moest maar weer nieuw spul kopen om m’n trap te verven.
Ik vroeg me af of muizen konden zwemmen. In alle consternatie die me nog steeds paralyseerde. Hoewel ’t laagje water in ’t verfbakje niet diep was, dacht ik dat. & Ik overwoog hoelang een muis er over deed om weer droog te worden. Of worden ze niet nat, hebben ze een vacht dat geen vocht vasthoudt.
’t Floepte er ’t volgende moment alweer uit. ’t Was nog een geluk dat ik de korte tel dat ’t zich daar bevond mee had mogen maken. Als in een flits had de muis zich beseft op een verkeerde plek te zijn terecht gekomen & zich richting elders begeven. ’t Schoot de wildernis in. Uit ’t zicht.
Best een grote muis, dacht ik, met in m’n handen nog steeds de vuilnis die ik had willen weggooien. Die heb ik maar weer mee naar binnen genomen.
Vervolgens ben ik in de kamer m’n ontbijt gaan eten. Regelmatig stond ik op. Staarde door de tuin, om een excuus te hebben m’n blik te laten afglijden richting vuilnisbak. Daar op gevestigd werd m’n blik leeg. Ik wist niet meer wat ik moest denken. Tot ik me op gegeven moment realiseerde dat ’t bij ’t raam kouder was dan in de stoel naast de kachel.
Vlak voordat ik de deur uitging heb ik besloten dat ik handschoenen moest dragen. M’n schoenen extra strak aangestrikt. M’n jas aan & m’n pet op. Rits van m’n sweater omhoog. Dat leek me afdoende. Hoewel ik wist dat ’t wellicht door anderen overdreven zou worden bevonden.
Ik gaf een trap tegen de vuilnisbak (iets wat ik vandaag weer heb gedaan, ook al was-ie op een nieuwe vuilniszak na geheel leeg), drukte m’n lichaam zo ver mogelijk naar achter & met m’n rechterhand bewoog ik in 1 beweging de klep open. Nog een trap. Maar geen beweging.
Langzaam trok ik de vuilniszak omhoog, verdacht op iets onverwachts. Snel strikte ik ‘m toe. Ditmaal onhandig met 2 keer omdraaien van de sluiting, in tegenstelling tot de gewoonlijke 3 of 4 keer. ’t Ging een beetje moeizaam met handschoenen aan. Ik liep naar de voordeur, stak de straat over & gooide de zak in de container.

’t Voelt weer veilig in Zijperspace, voorlopig.

afstand

‘Dit is nou mijn installatie,’ zei ik.
’t Was niet klein, ’t was niet groot. ’t Was alleen oud. Niets van 1 & ‘tzelfde merk. Pick-up die niet werkte, discman als cd-speler.
Ik was opgelucht dat Theo meteen bij binnenkomst had gezegd dat ik een leuk huis had.

‘Kijk,’ had Theo eerder laten zien, ‘dit is alles wat ik nu heb.’
Hij wees een klein kastje aan. Zilverkleurig. Ik moest m’n bril afzetten om te zien wat ‘t ‘trafootje’ inhield.
‘Zit alles in,’ zei Theo.
Hij drukte op wat knoppen.
‘Radio, cd, cd-rom; alles wat ik nodig heb. Alleen de pick-up staat hier nog naast. Dan kan ik m’n oude platen tenminste nog draaien.’

Theo kwam naar buiten lopen op ’t moment dat ik m’n fiets aan ’t voorbereiden was op enkele kilo’s gewicht.
‘Hé, wat ik zat te denken, ik kan natuurlijk net zo goed even met de auto de spullen naar jouw huis brengen. Je woont hier toch om de hoek. Dan hoef je niet een paar maal heen & weer te fietsen.’
‘Hm, nou, ja,’ zei ik, lichtelijk overdonderd. ‘Dat soort voorstellen kan ik alleen maar goedkeuren.’
Ik liep achter ‘m aan weer naar binnen.
‘Dan eet ik 1st even m’n tosti op, als je ’t niet erg vindt.’
‘Jij ook een bakje thee?’ vroeg Linda, toen ik op de bank gezeten was.

‘Ik heb ‘m wel ‘ns meegenomen naar feesten,’ vertelde Theo. ‘Dan bliezen we ’t dak van de tent er af. Veel te veel vermogen. Maar dat was toen in. Fantastische feesten waren dat. Iedereen wilde zoveel mogelijk geluid uit z’n installatie krijgen. & Alles moest apart. Elk onderdeel moest apart vervangen kunnen worden. Ik ben blij dat ik nu een apparaatje heb dat alles in 1 heeft. Had ik 10 jaar geleden niet aan moeten denken. Maar ja, wanneer kom ik nu nog op feesten waarbij je zo’n helse installatie nodig hebt?’

‘Kijk, ’t zijn 4 boxen,’ ging Theo verder. ‘2 Kan je ophangen, die andere 2 moet je ergens neerzetten. Ik heb je alleen niet de snoeren gegeven, want die had ik nodig voor de nieuwe boxen. Anders moest ik weer onder de grond. Die liggen onder ’t parket. Ik heb ze helemaal door de kruipruimte getrokken.’
‘Ja, dan kan je opnieuw beginnen met snoeren aanleggen,’ zei ik. ‘Kan je weer onder de grond.’
‘Oh, ik heb ’t wel vaker gedaan.’
‘Krijg je ’t daar niet benauwd van?’
‘Nee, hoor. ’t Probleem is meer dat de geur van de coating dan ’t hele huis doortrekt. Die kruipruimte is toentertijd helemaal bewerkt. & De lucht komt vrij zogauw je ’t luik opengooit.’

‘Je tuin is niet zo diep,’ zei ik.
‘Wat bedoel je?’ vroeg Theo.
‘Nou, dat je zo bij je buren binnenkijkt.’
‘Oh, maar ik heb er wel m’n eigen werkruimte staan. M’n eigen schuurtje, waar ik kan klooien. Moet je kijken.’
Hij nam me mee naar achteren. We keken uit ’t raam.
‘Heb ik alle ruimte om te doen wat ik wil.’
Een klein hokje stond achterin de tuin.
‘& Dan heb ik hier beneden, vanuit de tuin, ook nog toegang tot een kelder. Kan ik net in staan.’
Hij wijst op z’n lichaam aan waar ’t plafond van de kelder komt.
‘Ik heb ook een kelder,’ zei ik, ‘die staat helemaal vol met bier.’
‘Ja, dat heb ik er ook in staan.’

De telefoon ging. Vlak voordat ik weer vertrekken zou.
‘Hoi, Ton. Met Theo. Ik bedacht op de terugweg opeens dat ik een onderdeel vergeten was. Er klopte iets niet.’
‘Oh, wat dan?’
‘De versterker. Ik zei toch al dat er ook nog een heel zwaar onderdeel tussen moest zitten. Die heb ik dus laten staan. Zal ik ‘m even langs komen brengen nog?’
‘Nee, joh. Ik stond op ’t punt om weg te gaan. Ik kom ‘m wel bij jou halen.’

’s Avonds zette ik alles neer. Al ’t oude materiaal weg, aan de kant op de grond. De nieuwe installatie met de achterkant naar me toe, zodat ik de snoeren kon bevestigen.
De boxen liet ik staan. Ik had nog geen snoeren daarvoor.
Ik tilde de stapel op. 4 Delen boven op elkaar. Plaatste ’t op ’t hoekje van de boekenkast. Alle delen op 1 lijn, zodat niets uitstak. Stekkers in ’t stopcontact.
Ik drukte de knopjes in. Alles ging branden zoals ’t hoorde. Ik bestudeerde wat er in beeld verscheen. Bekeek de afstandsbediening van de cd-speler.
Ik pakte de koptelefoon van m’n discman. Stopte ‘m in de cd-speler. Pakte een willekeurige cd uit de kast. Met de afstandsbediening ging ik vooruit & achteruit, sloeg nrs over, spoelde de cd nog een stukje terug, zette ’t geluid op z’n hardst, daarna weer zacht. Ik bleef naast de installatie staan, de knopjes op de cd-speler die ik niet wilde gebruiken binnen handbereik; ’t snoer van de koptelefoon was te kort om afstand te nemen.

Maar in principe kunnen we voortaan blijven zitten in Zijperspace.