bijna-dood

De telefoon gaat. Om ½ 9. Rachel belt niet rond deze tijd, denk ik meteen. Collega’s ook niet. ’t Zou m’n moeder moeten zijn. Die weet dat ik de laatste tijd wat vroeger opsta.
Ik hoor mensen praten. M’n moeder lijkt instructies te geven. Maar geen aandacht nog voor wie ze aan de lijn heeft.
‘Nou? Wat is er, Moe?’ vraag ik.
Ze wendt zich tot de hoorn.
‘Ik bel je om te zeggen dat Leo Munier gisteravond is overleden.’
We hadden ’t nog over ‘m. Bij ’t laatste telefoongesprek. ’t Ging niet zo goed met de vader van m’n schoonzus. Leny had verteld dat de dokters de apparatuur hadden afgesloten. Ze hadden de moed opgegeven. Binnen 48 uur zou ’t einde komen, hadden ze gezegd.
Ik kon geen verschrompelde man voor de geest halen. Een zieke man in een ziekenhuisbed zag ik niet. Alleen die lach, die brede lach van wang tot wang. Getekend in rimpels die de zelfde kant opstonden. Met een peuk in z’n hand. & Een bijbehorende roestige stem.
‘Oh, nadat we ’t over hem hadden?’ vraag ik m’n moeder.
‘Ja, om 11 uur.’
‘Da’s net nadat we hadden opgehangen.’
‘Ja, Jan belde. Hij zei dat ’t afgelopen was met z’n schoonvader. Ik belde je maar niet, omdat je dan misschien niet zou kunnen slapen.’
Ik denk aan wat ik gister had gedaan. Barstende koppijn schiet me te binnen. Met moeite televisie die eigenlijk verveelde. Ik had koppijn om mee te voelen, waag ik voor een moment te denken. & Vind ’t meteen onzin.
‘Dan moet ik maar een condoleancekaart sturen, toch?’
‘Nee, doe dat nou nog maar niet. 1st Even de rouwkaart afwachten.’
Ach, ik ben ’t nog niet gewend. Te weinig meegemaakt. & Anders werd ’t door m’n moeder afgehandeld.
Er is te veel dood om me heen de laatste tijd, besef ik me. Of bijna-dood. Veel mensen die angstvallig dicht bij de rand komen. Ik heb van de week een kaartje gestuurd naar m’n tante. M’n peettante. Een verjaardagskaartje. M’n moeder benadrukte dat ik dat even moest doen.
‘Ligt ze weer in ’t ziekenhuis?’ vroeg ik toen.
‘Nee, ze is thuis.’
M’n moeder dicteerde ’t adres. Inclusief postcode. Ze gaf me zelfs een postzegel.
‘Die heb ik zelf, Moe,’ zei ik. ‘Ik kan heus wel voor mezelf zorgen.’
Ze lachte. & Ik nam toch maar de postzegel aan. Voor ’t geval dat ik ’t weer ‘ns zou vergeten.
Tante Wil is een beetje ‘tzelfde verhaal als Leo. De doktoren die behandeling niet meer zien zitten. Hopeloos. Daarom zit ze nu thuis. Hoewel de tumor ervoor zorgt dat ze heel moeilijk zit. Ze kan ‘t maar op 1 bil.
‘Dus ’t gaat niet lang meer duren?’ vroeg ik aan m’n moeder.
‘’t Kan een paar maanden zijn, maar ook 2 jaar.’
Tante Wil heeft wat meer tijd in ieder geval. Ze is dan ook 20 jaar jonger dan Leo Munier. 60 Jaar. Maar Leo bestaat inmiddels niet meer.
Ik bereid me voor. Door een kaartje naar m’n tante te sturen. Gefeliciteerd met uw verjaardag. Een fijne dag. & Sterkte de komende tijd. Waarbij ik niet weet of ik die laatste zin wel moest schrijven. Bij ’t minste of geringste begint m’n tante al te huilen. Ze is niet sterk genoeg, zeggen haar zussen.
’t Is egoïstisch, denk ik, dat ik te weinig bij hun stilsta. Steeds weer ’t beeld van m’n eigen vader. Die is 70. Precies tussen hun in.

’t Is een beperkt kringetje, waar Zijperspace om draait.

kerkhof

Ze komen hier vrijwillig om te sterven. Ze verkiezen zelf hun lot. Ik heb ze wel ‘ns weggejaagd door op ’t aanrecht te gaan staan, de ramen open te gooien & ze naar buiten te wapperen met een krant, maar 5 minuten later kwamen de 1e toekomstige sterfgevallen alweer ’t keukenraam bevolken. Ik laat de deur expres open staan, mochten ze zich bedenken. Maar als ik de volgende dag kijk, dan is de vensterbank al veranderd in een vliegenkerkhof. Ze kunnen niet tegen de hitte van de directe zon. Dan schroeien ze blijkbaar hun pootjes & blijven ze niet meer plakken. Neergekomen op hun ruggetjes drogen ze dan al snel uit. Ik zie ze slechts zelden spartelen, zich verweren tegen de onherroepelijk intredende dood. Ze laten ’t meestal over zich heen komen, te moe van ’t zoeken naar een uitweg. Of misschien is ’t wel echt zo dat ze puur vrijwillig mijn keuken hebben verkozen, bedenk ik dan wel ‘ns. Als ik ze aantref. Hebben ze reeds afscheid genomen van ’t volk. Net als eskimo’s. Die lieten zichzelf ook achter om te sterven als ze slechts tot last voor de rest waren.

Deze was dus eigenwijs. Ik was ‘m gisteravond al tegengekomen. Midden op ’t aanrecht. Ik zag een zwarte vlek in ’t donker. Ik trapte er met m’n vinger tegenaan. Zoals we vroeger in ’t klaslokaal in de lesbanken voetbalden met propjes papier. Ik deed ’t vooral omdat ik niet wist hoe dood of levend de zwarte vlek was. Wist niet eens hoe ik ‘m anders dan vlek moest definiëren. Ik had ’t licht al uitgedaan, maar had toch nog iets lekkers uit de koelkast nodig. In de laatste schemer van buiten, misschien ’t weerkaatsend stadslicht dat m’n keuken bescheen, zag ik iets zwarts. Grijs misschien, maar verder kon ik niet onderscheiden. Terwijl ik dacht dat ik alles had schoongemaakt. De fles Ajax stond er nog als stille getuige van deze activiteit. Ik moest toen de vlek controleren op z’n identiteit. Wat & hoe. & Hoe was ’t mogelijk dat ’t daar terecht was gekomen. Daar ging ’t me om.
Als ik geweten had dat ’t een vlieg was, dan had ik ’t niet eens willen aanraken. Ook niet al vingervoetballend. Ik gebruik over ’t algemeen hooguit een vuist of een snelle platte hand om irritante wezens te vermorzelen. In 1 klap. Niet nadenkend. Overdonderende vernietiging. Splet! Voor de rest vermijd ik aanraking met dergelijke beesten. Eigenlijk kan alleen een hond van mij een liefkozende, vertrouwelijke, tot begrip geneigde aai verwachten. Maar dan houd ’t ook op.
’t Was dus niet bedoeld als aai. Meer als onderzoek. Tastend. Toen ik de neiging tot stuiteren in de schemer had weten te ontwaren, welke kant ’t op wilde gaan & hoe vaak op & neer, begreep ik dat ik te maken had met een insectachtige. Daar maakte ik m’n vingers niet aan vuil, concludeerde ik, laat staan m’n aanrecht, maar dat was voor later zorg. 1st Mezelf verwennen op ‘tgeen ik uit de koelkast had getrokken. & Er een nachtje over slapen.

Vanochtend heb ik met een dweiltje, net schoon uit de was, ’t diertje wakker geschud. Ik wilde wel ‘ns weten wat ’t daar deed. Ik dacht dat neervallen van ’t keukenraam naar de vensterbank een rechtere lijn, meer rekening houdend met de zwaartekracht, zou vormen dan van ’t keukenraam naar ’t randje van m’n aanrecht. Toch bijna een meter verschil met de verticale val.
’t Vliegje begon onmiddellijk levendig te spartelen. Geen teken van dood. Geen enkel. ’t Had zich gewoon een beetje stom gehouden. Blijkbaar genietend van mijn schoonmaakwoede, die ik gister op ’t aanrecht had losgelaten.
Overigens was ik tot op dat moment ervan overtuigd dat vliegen liever in een hoop stront zitten dan zoiets schoons als mijn keuken & toebehoren. Ze gaan voor alles dat neigt naar vies, ranzig, afval & in ’s mens ogen oneetbaar. Dacht ik.
Deze blijkbaar niet. Maar ik heb hierboven al moeten concluderen dat deze waarschijnlijk eigenwijs was.
Hij maakte een heel kabaal, na ’t korte stootje met de dweil. Kermend & schreeuwend bewoog ’t zich over de lengte van m’n aanrecht. Zo leek ’t in ieder geval. ’t Geluid verzon ik er zelf bij. Maar als ik zelf een vliegachtig beest zou zijn geweest, dan had ik naar alle waarschijnlijkheid m’n gehoororganen moeten afdekken, zo ging deze tekeer na mijn aanraking met de dweil. Nu hoorde ik daar niets van, maar moest ik dit concluderen uit z’n bewegingen. ’t Beest maakte behoorlijk leven. Alsof ik ‘m mishandeld had.
Toen had ik er genoeg van. Mij een beetje valselijk zitten te beschuldigen! Ik ben nog te laf om een zoogdier met handschoenen aan te raken. Behalve dan ’t verschijnsel hond.
Mijn vlakke hand deed z’n werk. Razendsnel. Zodat ik er niet over hoefde na te denken. Dat is nl mijn grootste manco: ik denk over dit soort dingen na.
Splet!
Ik vloekte er ook nog even bij. Beledigd als ik was.
Bied je ze zóveel ruimte. & Dit is wat je als dank terugkrijgt.
Dat dacht ik dus. Zo ongeveer.

De overblijfselen werden bij de volgende grote schoonmaak weggespoeld uit Zijperspace.

testtekst

‘Ik dacht dat je dood was,’ zegt m’n moeder.
Zonder te melden wie ze is. Ook niet echt noodzakelijk. Ik herken haar stem meteen. Ietwat hoger in toon dan normaal door de verontwaardiging.
‘O,’ zeg ik.
Even confuus. Maar al snel bedenk ik dat m’n moeder sterk kan overdrijven. Als ’t om gebrek aan aandacht gaat. Ze weet inmiddels dat ’t anders niet aankomt bij haar zoons. Ze zijn allemaal ‘tzelfde. We weten ‘t zelf ook ondertussen.
‘Je hebt helemaal niet laten horen hoe ’t voor de rest ging,’ gaat ze verder. ‘Ik dacht dat je misschien wel met spoed in ’t ziekenhuis opgenomen was.’
‘Nou,’ steek ik laconiek van wal, ‘ik moest die ochtend nog een paar keer plassen. & Op een gegeven moment deed ’t geen pijn meer. Dus ik ben nog maar ‘ns met de assistent van de huisarts gaan bellen. Die zei dat ’t dan niet nodig was dat ik een plasje zou brengen. Hij legde me gelijk uit waar ’t allemaal voor had moeten dienen.’
‘O,’ zegt m’n moeder nu op haar beurt.
Maar meer concluderend.
‘Misschien heb ik ’t er wel uitgeplast.’
‘Ja, dat zou kunnen natuurlijk.’
‘Dat ’t daarom pijn deed.’
‘Ja, dat kan. Hoe is ’t nu met je voet?’
‘Sinds gister gaat dat eindelijk beter. Ik merk nu dat ’t aan ’t genezen is, zogezegd. De pijn wordt minder.’
‘Heb je die krukken nog gebruikt?’
‘Ja, ik gebruik ze elke dag. Behalve als ik binnen ben.’
‘Ja, dan maak je ook niet van die grote afstanden.’
‘Nou, toen ik ze net van je had gekregen, toen heb ik ’t wel gebruikt om in de keuken te komen. Maar dat is nu niet meer nodig. Ik denk dat ik ze vandaag helemaal niet meer gebruik.’
‘Nou, mooi.’
De zaak is rond. Zo klinkt dat. Haar bezorgdheid weg.
‘Maar zeg,’ gaat ze verder, ‘kan je je weblog niet een beetje aanpassen?’
‘Wat bedoel je?’
‘Nou, als ik je stukjes wil uitprinten dan wil ’t niet helemaal op ’t a-4tje. Als jij ’t nou een beetje aanpast, dan lukt ’t misschien wel.’
‘Kan je niet de tekst kopiëren naar Word & dan de tekst uitprinten?’

Dit is dus eigenlijk slechts een testtekst in Zijperspace, voor m’n moeder, die ik veel te vaak vergeet.

determinatie

Ik keek van boven neer op m’n vader. Ik zag z’n lichaam nog net schijnen door de gordijntjes heen. In de zon. Hij strekte z’n handen uit. Naar de bloemetjes waarvan hij de namen niet meer wist. We hadden ’t net nog gecontroleerd.
‘& Dat is….. ’ zei hij.
‘Dat is brunel,’ vulde ik aan.
Waarna hij ‘t 5 minuten later weer zei. Weer op zoek ging in z’n geheugen. Toen m’n moeder met de thee aan kwam zetten. Voor m’n vader koffie. Misschien zij zelf ook wel koffie. Of anders thee. M’n vader had z’n hand nog overhangen toen ze passeerde. Over de stoelleuning. Deed ’t nogmaals toen m’n moeder alweer voorbij was.
We hadden ’t koninginnekruid al gezien. We hadden de uitgebloeide akelei herkend. Niet de wijnruitakelei. Die kende ik niet. M’n vader niet meer. M’n moeder vulde dat aan. Ik had de stengel van de wolfsmelk gebroken. Om ‘t sap de naam te laten illustreren. Zoals hij dat vroeger had gedaan.
‘Boerenwormkruid,’ zei ik daarna. ‘& Dat is lievevrouwbedstro. Maar da’s al uitgebloeid. Woekert bij mij verschrikkelijk.’
M’n vader lachte. Zoals hij gelachen had toen ik binnenkwam.
Toen stapte hij op van de bank. Slaperige ogen.
‘Ha, ik was op je aan ’t wachten.’
Geloofde ik niet. Maar ik ben bereid te geloven. Dan krijg je meer glimlach. ’t Resultaat was er meteen.
Hij zei nog iets.
‘Nee, dat was de vorige keer dat ik langs was,’ weet ik dat ik reageerde.
‘Oh, dat weet ik niet meer. Ben ik al vergeten.’
Zoals-ie alles vergeet.
M’n vader is een toonbeeld van vergankelijkheid. Hoewel ik dat niet wil zeggen. Hij glipt weg. Voor hemzelf ook.
M’n moeder had gezegd dat-ie lag te slapen. Dat ze me daarom op kon halen van ’t station.
‘Ach, hij slaapt.’
Zoiets. We worden laconiek. We raken eraan gewend. We weten af & toe alleen niet waaraan. Dat alles verloren gaat, misschien.
Ze was verrast dat ik toch kwam. De dag ervoor had ik telefonisch gemeld dat ik ’t eigenlijk maar niet zou doen.
‘M’n voet doet pijn. De trein zal reteheet zijn. & Ik ben moe.’
Er waren nog meer redenen.
M’n moeder vroeg: ‘Rete?’
‘Ja, rete. Zoals retedruk. Reterustig. Retegemakkelijk. Rete. Snap je?’
& Toch kwam ik. Je moet je gezicht laten zien, was ’t dogma. Hoe vaak zal ’t nog zijn? Dat was de vraag. Nu weet-ie ’t tenminste nog. Hoewel-ie ‘t ook weer snel vergeet.

Ik zag ‘m de plantjes raken. Determineren. Zoals hij alleen maar kon. Hij bestudeerde ooit de blaadjes. De bloemetjes. Zoals ze tevoorschijn kwamen. Zoals de stengels zich groepeerden, splitsten, groeiden. Hij classificeerde.
‘Ik vond ’t altijd zo fijn zoals Pa de bloemetjes herkende,’ zei m’n moeder laatst. ‘Ik weet van niemand die dat zo goed kon als hij.’
& Ik werd treurig. Te laat.
Dus liep ik met ‘m door de tuin. Die allang niet meer de tuin was zoals m’n vader z’n tuin gewend was. Tegenwoordig ingericht op z’n neiging z’n evenwicht kwijt te raken. Van z’n pad af te wijken. Een breed pad. Weinig lucht voor woekering.
& Ik zei: ‘Koninginnekruid.’
& Zei: ‘Welriekende agrimonie. Wat is die van jullie klein.’
Waarop hij me meesleepte naar een hoek. Hij wees. Welriekende agrimonie. Groot. Bijna uitgebloeid. Als bij mij thuis. Pa zag dat ’t leek. Precies als die ander.
‘Hop,’ ging ik verder.
‘Majoraan.’
‘Groene munt.’
‘Witte munt.’
M’n vader humde. M’n vader wist ’t al. Maar m’n vader wist de namen niet.

Maar nu zat ik achter ’t raam. Achter de comp van m’n moeder. Boven.
M’n moeder riep: ‘Hoe gaat ’t met Pa?’
Vanuit de kamer met de naaimachine.
‘Slaapt-ie?’
‘Nee,’ concludeerde ik. ‘Hij kijkt naar de bloemetjes.’
& Teder pakte hij een stengel uit de woestenij op. Zodat ’t zich uitrekte. Hij spreidde de blaadjes. Hij las. Zonder luidop te kunnen voorlezen.

‘Nu is-ie in slaap gevallen,’ zei ik een minuut later.
Hij lag in de zon. In de stoel die hij zelf midden tussen de planten had gesleept. Z’n handen in elkaar gevouwen. Ellebogen op de stoelleuningen. Rustig. Hij kan tegenwoordig in elke houding slapen.
‘Mam, hij is in slaap gevallen,’ riep ik nogmaals.

De zon veroorzaakt alleen maar meer ouderdomsvlekken in Zijperspace.

gespiegeld

Ik zit in de spiegel. Ik zit aan de andere kant; daar waar alles tegengesteld is. Waar links rechts is. & Onder boven. Gespiegeld in de as. ’t Middelpunt der assen. Punt 0. Daar waar niets iets blijkt te zijn. Daar zit ik. Maar meestal is ‘t niets, want ooit was ’t meer dan niks. Als dat iets mocht zijn.
Aan de andere kant van ’t spiegelpunt dacht ik nog: van alles gebeurt me. Niets gaat aan mij voorbij. Niets stopt. Ik kan een stap zetten & ’t is in avontuur veranderd. Een afstand afleggen van slechts enkele meters betekent elke keer weer, steeds opnieuw, een nieuwe situatie. Een ander persoon spreekt me aan. De horizon verandert. Een wolk doet ’t licht de wereld anders beschijnen. Een beest begeeft zich door ’t beeld. & Ik boek vooruitgang. Onderweg.
Ik had verkozen de wegen te bewandelen waar anderen niet kwamen. Alle achterafjes. Waar niemand kwam, behalve de boer. Ik wilde niet nog eens erbovenop, de aanwezigheid van vele anderen. Daar waar ik was nog iemand anders. Waar ik voor uit moest wijken. Liever de overzichtelijkheid zoveel mogelijk behouden van mij & mezelf. & Alles wat daar al bij hoort.
Kale paden liep ik. Bosschages, struiken, bomen, & soms simpel prikkeldraad schermden de alternatieven, de foute keuzes af. Te veel aan keuzes kan leiden tot overdaad. Overdaad schaadt. Omdat je niet meer weet waar te stoppen. Wat genoeg is geweest.
Kale paden begroeid met hooguit gras, zegge, winde. & Dat waar ik de namen niet van weet. Kale schuine paden; ’t zand neeg naar binnen. Hoopte zich in ’t midden op. Waardoor de keus werd beperkt tot 3: midden, links, rechts. & Dan vooruit. Anders was er geen weg. Blijf je 1-dimensionaal. Paden dienen ergens toe te leiden.
Daar heb ik de fout gemaakt. De verkeerde van de 3. Maar daar kwam ik later pas achter. Voorbij ’t keerpunt.
’t Is een vreemde vaststelling. Dat als je je beweegt, je beleeft. Telkens weer. Elke verandering, elke beweging, is steeds weer een reden om ’t overzicht in je hoofd te herordenen. Alles overhoop, dat gebeurde daar regelmatig. Daar, in m’n hoofd.
Ik hoefde slechts de voorwaardes ietwat aan te passen. Andere omgeving. Andere tijd. Andere ritme.
’s Avonds probeerde ik ’t weer geordend te krijgen. Te overzien wat ’t had gedaan. Wat ’t was geweest dat gepasseerd was. Ik bestudeerde de hemel. De heldere hemel bij middernacht. Zonder dat ik begreep wat er stond geschreven. Anders keek ik naar de vertes, zover de vertes zich lieten bekijken, in zoverre de vertes reikten. Maar ’t was een rustige omgeving. Een behang dat geen oneffenheden vertoonde. ’t Was een prelude op de rust.

Nu zit ik aan de andere kant. Ik heb geen keuzemogelijkheden meer. Ik kan slechts gaan. Maar zelfs die gang is stilstand. Ik kan me bijna niet herinneren waar ’t keerpunt was. Ik kan ’t situeren. Ong. Ergens, op bepaalde dag, maar aanwijzen niet.

Nu kijk ik voor me uit, gezeten in een stoel, been omhoog, in Zijperspace.

plaspauze

Ik hoorde zacht ‘Ton’ roepen. Nog net hoorbaar in m’n vaart, achter me. Keek om. In ’t gras zat een gezicht met grijze haren. Die ik herkende omdat ik ‘r afgelopen vrijdag weer ‘ns had gezien. & De combinatie klopte. Klopte naar wat ze me had verteld. Een vrouw erbij, & een kind. De laatste ong 4 jaar oud. ’t Gezin compleet.
Ik keerde m’n fiets om. Lachte. Reed ’t gras op & zette m’n fiets op z’n standaard.
‘Zo zie je,’ zei ik.
‘Ja, inderdaad,’ zei Lineke.
Jaren niet gezien. & Toen ze had gezegd dat we elkaar wel weer zouden treffen, wisten we beiden dat ze gelijk zou krijgen.
Haar vriendin heette Anneke.
‘& Dat is Huug,’ zei ik.
‘Dat heb je goed onthouden.’
‘Die heb ik er meteen ingeramd.’
Namen van kinderen moet je onthouden. Daar moet je in ieder geval extra je best voor doen. Toch is ’t af & toe een puinhoop in m’n hoofd als ik die van mijn neefjes & nichtjes tevoorschijn moet toveren.
‘Ik heb wel een paar dagen aan je zitten denken,’ zei Lineke.
‘Goed zo.’
Lachte een beetje. Niet te veel. Want ’t gesprek van vrijdag was vrij serieus geweest. Nog geen 2 uur terug van vakantie & meteen zó’n gesprek.
‘Ik was onder de indruk dat ik niet de enige was die dat soort dingen voelde,’ ging ze verder. ‘Ik heb er ’s nachts wel over nagedacht.’
‘’t Is al jaren zo,’ zei ik, ‘maar in de familie praten we er niet altijd over. Proberen we ’t te negeren. Anders kan je ’t op een gegeven moment niet meer aan. Dan zouden we ‘tzelfde moeten doen als jij.’
‘Wat heb je aan je voet?’
‘O, dat had ik vrijdag ook al. Maar toen wist ik nog niet dat ’t zo ernstig was.’
In sommige gesprekken worden grote dingen kleine dingen, zonder dat ze daardoor naar de achtergrond verdwijnen. Ze spelen mee. Blijven meespelen.

We keken naar Huug. Hoe hij een nieuwe luier omkreeg. Terwijl Anneke vertelde wat zij in ’t dagelijks leven deed.
‘Mij assisteren,’ grapte Lineke, ‘als ik gestresst in de Melkweg foto’s sta te maken.’
Lach. Een duw tegen de elleboog. Terwijl de oude luier werd afgehaald.
‘Had je dan niet even kunnen zeggen dat je moest plassen, Huug?’ zei Anneke.
Huug reageerde niet. Hij kauwde op z’n appel.
‘Nee, ik zit in de voorlichting,’ ging Anneke verder. ‘SOA; geslachtsziektes.’
‘Veel te veel mensen weten daar te weinig van,’ vulde Lineke aan. ‘Weet jij bijv hoe groot jouw risico op een geslachtsziekte is?’
‘Ja, nihil.’
Ondertussen zat Huug aan z’n piemel te jeuken. Hij lag op ’t doek. Anneke was een schone luier uit de tas aan ’t halen.
‘Ik heb slechts 1 keer per jaar sex, denk ik.’
‘Da’s niet vaak,’ zei Lineke.
‘Vaak genoeg om daar een geslachtsziekte aan over te houden,’ zei Anneke.
Ze lachten. Terwijl de luier om de billen van Huug getrokken werd.
‘Hij is al zindelijk, hoor,’ zei Lineke, ‘maar op dit soort uitstapjes gaat ’t nog steeds wel fout.’

Huug rende weer rond. In z’n luier. Z’n broek was nat geworden. Maar ongegeneerd rende hij langs de boomrand. Met stokjes in z’n hand.
‘Hij is nieuwsgierig naar de mensen die tussen de bomen plassen,’ vertelde Lineke. ‘Dat wilde hij ook.’
Op een gegeven moment een gil.
Hij moest weer. Tegen een boom ditmaal. Lineke stond op om ‘m te helpen.
1st Wilde ze geen kind, had ze vrijdag verteld. Maar haar vriendin wel heel graag. Toen hadden ze een donor gevonden die z’n zaadjes af wilde staan. Zo zei ze ‘t. & Toen ’t kind gekomen was, vond ze ’t prachtig.
Kan je nagaan, had ik toen gezegd, dan hadden we elkaar meer dan 4 jaar niet gezien.
Nu stond ze haar zoon te helpen met plassen tegen een boom.
Ze kwamen even later terug. Lineke ging weer op de deken zitten. Deelde een dropje uit. Huug ging rende verder. 1st Een rondje om ons heen.
‘Goed, hoor,’ zei Anneke. ‘Hartstikke goed van je, Huug.’
& Naar Lineke: ‘Dat was de 1e keer buiten, zeker?’
‘Nee, gisteren waren we hier ook. Toen hij steeds mensen de bosjes in zag gaan, vroeg-ie wat ze deden. Toen heeft-ie ’t voor ‘t 1st gedaan.’
‘Anders had je een historisch moment meegemaakt,’ zei Anneke tegen mij.
‘Hoe deed je ‘t, Huug?’ vroeg Lineke.
Hij boog door z’n knieën. Pakte denkbeeldig z’n plasser vast. Ging achterover hangen. & Lachte voldaan.
‘Nee, je moet naar voren hangen. Je moet kunnen zien wat je doet.’
Hij rende weer weg. Zag tegelijkertijd weer een vrouw uit de bosjes komen. Wij staarden haar ook na.
‘Daar werd-ie zo nieuwsgierig van.’
De vrouw keek alsof we wat van haar moeten.

‘Ik moet maar weer ‘ns verder gaan,’ zei ik.
‘Ja, we komen ‘ns bij je op je werk langs. We rijden er wel altijd voorbij, maar zijn nog steeds niet geweest.’
‘Is goed.’
In de verte stond Huug toen ik weer op m’n fiets stapte. Met z’n stokjes slaat-ie op een grote boom. De boom van daarnet paste daar wel 10 keer in.
‘Die wil-ie de volgende keer omplassen.’
‘Een echte man,’ vulde ik aan.

& Ik reed weg, fietste verder door m’n eigen Zijperspace.

saai

De wereld wordt saai. ‘t Leven hier. Ik kan op een terras gaan zitten. Voor me uit kijken. Converseren eventueel. & Daar houdt ’t mee op. Dan kan ik gaan fietsen. De stad door. Op weg naar een volgend terras. Voor nog meer bier. Voor nog meer onbekenden die passeren. & Enkele blzs van m’n boek.
Ondertussen doe ik een beetje boodschappen. Tussendoor eigenlijk. Als ik niet thuis zit of op een terras. Vooral niet te veel, want ik moet ze dragen. Ik moet ze van de fiets afladen. Maar belangrijker, want riskanter: ik moet stoppen met m’n fiets. Terwijl de boodschappen hoog opgestapeld staan. Remmen, vaart minderen & dan op een gegeven moment de voeten op de grond. Dat zijn de zwaarste taken voor een manke. Er mag niets vallen, de tas mag niet voorover gaan hellen. De voeten moeten juist neergezet.
Ik heb er inmiddels een speciale methode voor ontwikkeld. Ik gooi, net als voorheen, m’n rechterbeen, de geblesseerde, over m’n zadel. Zo rond ’t laatste moment, de laatste paar meters. Ik heb nog een klein beetje vaart. Zonder snelheid val je. ’t Been zwaait eroverheen. Ik laat de linkertrapper met m’n linkervoet ook los, kom daarmee op de grond terecht & stuiter de laatste decimeters richting plaats van bestemming. Op de linkervoet vanzelfsprekend. De gang die er nog inzit zorgt voor ’t stuiteren. Als de rechtervoet uiteindelijk volgt, kan die in de achterna komende beweging gelijk de standaard tevoorschijn klappen. M’n fiets staat. Ik ernaast. De boodschappen hopelijk nog balancerend in ’t voorbakje.
Dus meestentijds lees ik een boekje. Of een boek. Om de tijd door te komen. Terwijl ik dat voorheen om een andere reden deed. Die andere reden is er nog steeds wel, of misschien moet ik ‘andere redenen’ zeggen, maar die ene is wat belangrijker geworden. Er zijn nu heel veel uren die ik op moet vullen. Terwijl iedereen andere dingen te doen heeft.
Maar ook al zouden ze dat niet hebben, zogauw ze zich met mij zouden bemoeien zou de onrust nog groter worden. Door stilzitten wordt de meeste onrust veroorzaakt. Door verandering van omstandigheid wordt dit alleen maar extra bevestigd.
Ik communiceer derhalve met m’n theepot. Die piept lucht door z’n schenktuit. Die eigenlijk hermetisch gesloten dient te zijn. Borrelend, kriebelig piepend scheidt ’t lucht uit. Een dotje lucht met een omhulsel van thee. Water dat heeft staan trekken in theeblaadjes. Dat hoor je. ’t Water in ieder geval.
Ik zeg: ‘Hou nou ‘ns op.’
& Daar luistert de theepot dan niet naar.
De theepot moet ik eigenlijk thermosfles noemen, maar dat vind ik minder passend. Ik hou van ‘m zoals-ie is, maar ik noem ‘m theepot. Dat is immers z’n voornaamste functie.
‘Ik moet je binnenkort maar ‘ns gaan vervangen,’ mompel ik vervolgens tegen ‘m.
Waarop ’t fluitend piepje een treurige toon krijgt. Ipv omhoog gaat de toon enkele noten omlaag.
Ik strek dan m’n been. ’t Wordt weer ‘ns tijd om een andere houding te vinden voor m’n voet. De theepot gaat door met z’n reflectieve samenzijn met zichzelf.
1 Voordeel heeft ’t wel. Ik vind dat ik nu over de stoep mag fietsen. Dat de buurvrouw er dan niks over mag zeggen. Ook over de markt. M’n ingetapete voet springt ertussenuit. Tussen de ontelbare schoenen die zich op de markt voortbewegen. Zeker als ze evengoed trappend werk verrichten.
Ik zit dan te wachten op een opmerking. Ik hoopte van de week op een stadswacht, of zelfs politie. Op de Albert Cuyp. Leek me spannend. Ik een zielig verhaal afsteken als zij verbaal hadden opgemaakt. Als je uiteindelijk mag zeggen wat je beweegredenen zijn voor dergelijk gedrag: fietsen waar dat niet is toegestaan. Als ze nog net een klein stukje papier overhebben. ’t Witkader onderaan. Dat ik dan vertel dat ik moeilijk anders kan met m’n voet. & Dat ik dan m’n voet laat zien. Of voordoe hoe ik anders zou moeten lopen. Heel zielig mank.
Dat lijkt me leuk. Heb ik er nog een beetje profijt van.
Maar niemand zegt wat. Ze kijken hooguit naar m’n voet. & Laten me voorbijfietsen. Maken zelfs extra ruimte.

De wereld is maar saai, momenteel in Zijperspace.

aandacht

Gisteren was Rachel al in lachen uitgebarsten. Zittend op ‘t terras van m’n werk. Alle klanten liepen voorbij. Niemand kon z’n mond houden.
‘Jemig,’ zei ze, ‘je moet ‘tzelfde verhaal wel 100 keer vertellen!’
Waarna ik ’t toch maar weer ‘ns afstak.
Nu moest ik ’t weer. Maar nu voor ’t echie.
‘Ik liep op een schuin pad….’
& Daarbij houd ik m’n hand dan voor me. Om ’t te illustreren. De vlakke hand voor me, schuin, als een hellend vlak. Dat moet ’t pad voorstellen. Ik denk dat mensen dan tenminste meteen begrijpen waar ik ’t over heb.
‘….& ik zwikte een paar maal. Zakte een beetje door.’
Doorzakken of zwikken. Niet verzwikken. Want dan voel je meteen de pijn. Ik voelde wel iets, maar om dat dan meteen pijn te noemen. Ik zwikte. Of zakte door. Met m’n rechtervoet.
Maar dat laatste zagen de mensen meteen al. Want door ’t dragen van slippers was ’t rekverband, zelf aangelegd, duidelijk te ontwaren. Aan de rechtervoet. Dat hoefde ik er niet bij te vertellen.
‘Ton heeft er gewoon een verband omheen gedaan om aandacht te krijgen,’ grapten Rachel & Alex.
Schiet ik meteen in de verdediging. Ook al weet ik heus dat ’t een grapje is. Maar ’t is dat ‘aandacht’, hè, dat woordje wil ik niet horen. Alsof ik betrapt word op ’t moment dat ’t toevallig juist niet daar om gaat.
Ik liep dus op een schuin pad & zwikte een paar maal. Daar was ik gebleven. De huisarts bleef gewoon luisteren. Ze had ’t al geraden toen ik binnen kwam lopen.
‘Wat heb je aan je voet?’ vroeg ze. ‘Daar kom je voor?’
Terwijl ik precies tegelijk zei: ‘Daar kom ik dus voor.’
Ik weet dus niet zeker of zij werkelijk wel die laatste zin van haar zei, want ik praatte er doorheen. Ik zag alleen gelijktijdig haar lippen bewegen.
‘Op dat moment had ik niet zo’n pijn,’ ging ik verder. ‘Pas ’s avonds. Of de volgende dag, toen ik weer ging wandelen.’
Huisartsen kunnen mooi kijken. Als ’t goeie zijn, vind ik zelf. ’t Is een verschijnsel dat hoort bij een goede huisarts: mooi kijken. Luisterend kijken. ’t Verhaal wordt uit je hoofd gezogen. Zoveel belangstelling. Zo’n behoefte om ’t snel & correct, bondig ook, tot zich te laten komen.
‘Ik ben er gewoon mee door gaan lopen,’ zei ik, ‘want anders kon ik m’n vakantie wel opgeven.’
‘Ja, da’s zonde. Daar heb je geen vakantie voor. Dan kan je beter kijken hoever ’t gaat, dan dat je ’t helemaal opgeeft.’
Kijk, dat vind ik dan een goede huisarts. 1tje Die me helemaal naar m’n mond praat. & Goed luistert. Mooi kijkt.
Daarna mocht ik m’n schoen uittrekken, zij kneep, we deden samen testjes, ik zei ‘ja’, om aan te geven dat ik iets voelde, & we bespraken de ernst. Vond ik heel belangrijk: de ernst. Ik moest tenslotte weten wat ik wel mocht doen & wat niet. ’t Hoefde van mij niet perse snel te genezen, als ik maar wist of ik mocht werken of dat ik met m’n voet omhoog in een stoel moest blijven hangen.
Geen van beiden. Leek de huisarts verstandiger. Ze kende zat mensen die dan evengoed gingen werken, maar ik zei dat ik niet zo eigenwijs was. Zeker niet met mijn werk. Dat zei zij. Of ik. Dat weet ik niet meer. Als ik nou op m’n werk op een barkruk kon blijven zitten, zei zij dan weer, maar dat kon niet, zei ik, dus was ’t beter van niet, zei zij.
Nu heeft ze allemaal pleisters op m’n voet geplakt. Ingetapet heet dat. Dan blijft ’t in ’t gareel, zogezegd. Net als met m’n wandelschoenen, zeg maar. ’t Ziet er nu veel echter uit. Zelfs zo echt, dat ik denk er toch maar een verbandje om te wikkelen. Dat trekt minder aandacht, denk ik.

Voorlopig blijven we dus thuis, in Zijperspace.

leukemie

Op de heenweg was hij me niet opgevallen. Ook al was-ie de chauffeur & zat-ie daardoor schuin voor me. Met flaporen, hoorde ik een medepassagier later zeggen (”t Is omdat ik je van achteren zag op de heenweg, dat ik je niet had herkend van de krant,’ zei hij op de terugweg). ’t Was een onopvallende chauffeur, ondanks die oren. Deed geen rare dingen. Nam alle bochten op ’t eiland nauwkeurig, rekening houdend met tegemoet komend verkeer. Voorkomend. Een afwezige chauffeur. ’t Gesprek in de bus zette zich voort, zonder dat we notie namen aan waar we waren & hoe lang nog.

Op de terugweg moest-ie echter betaald worden.
Ik haalde m’n portemonnee tevoorschijn toen men er over begonnen.
‘No,’ zei Tim, ‘I’ll treat you. You were the guest of honour.’
£ 17,- Moest ‘t kosten. Voor 7 passagiers. Iedereen £ 2,50.
‘And this is all for leukemia?’ vroeg Tim aan George.
Ja, allemaal voor z’n inzameling voor leukemie.
‘Heeft er nog iemand iets extra over voor de leukemie?’ vroeg Tim toen.
Waarop ik ditmaal wel een bijdrage mocht leveren.
‘It’s very good what you’re doing, George,’ zei Tim.
Waarop George van wal stak. Maar nog steeds reed de auto soepel. We konden er desnoods bij in slaap vallen.

Ja, ’t is nu 24 jaar dat ik ’t doe. 24 Jaar. & Nog steeds met veel plezier. ’t Is voor de strijd tegen leukemie. & Weet je, m’n zoon is er bovenop gekomen. Die is nu 30. ’t Is 25 jaar geleden dat-ie leukemie had. Toen ben ik begonnen met dit werk. We zijn inmiddels met z’n 4-en. M’n zoon gaat binnenkort trouwen. Met een meisje dat vroeger ook leukemie had. Dat had je je 20 jaar niet voor kunnen stellen. Maar m’n zoon heeft kort geleden nog een behandeling gehad & hij hoeft nergens last van te hebben. Da’s mooi, weet je. Da’s heel mooi. Dat had ik niet kunnen denken. Zie je, ik heb er alles aan gedaan om ervoor te zorgen dat er genoeg geld binnenkwam om die ziekte te bestrijden. Ik geloof dat ik er heel veel voor gedaan heb. Je kan me altijd bellen om een afspraak te maken. Tot 3 uur ’s nachts wil ik rijden. Ook wel later hoor. Dat is ook wel voorgekomen. Dat was een rijke man. Die wilde z’n huwelijk vieren. Ik heb de gasten heen gebracht met ’t busje. Toen zijn ze gaan eten. Gaan drinken. Hij heeft een toespraak gehouden. & Vervolgens kon ik de 1e gasten naar huis brengen. Of naar de boot. Dat begon om 10 uur. Daar was ik tot ’s ochtends vroeg mee bezig. Toen stond die man er. Een rijke man. Met hem ik toen ontbeten. Hij heeft me toen een fles champagne meegegeven. Mocht ik meenemen naar huis. Als dank. & Een grote donatie voor de kas. Zie je, dat weet ik dan te waarderen. Ik drink wel geen champagne, maar die man die denkt er tenminste aan wat voor moeite ik ervoor gedaan heb. Hij zei: ‘Wat heb je nou na vannacht nodig?’ ‘Meneer,’ zei ik, ‘ik heb zelf helemaal niks nodig. Ik wil alleen maar dat de leukemie uit de wereld verdwijnt. Dus als u daar een bijdrage in kunt leveren, dan vind ik dat allang al mooi.’ Toen heeft-ie m’n naam & telefoonnr opgeschreven. Een week later kwam er een stel op vakantie op Isle of Wight. Die heeft de hele week gebruik gemaakt van m’n diensten. Via die man hadden ze m’n nr gekregen. Ik kreeg £ 30 als ik om 15 vroeg. Dat is dan mooi, zie je. Daar doe je ’t dan voor. Dan vind ik ’t ook mooi dat ik een advertentie bij jullie kan plaatsen. Want dan weten weer meer mensen waar ik mee bezig ben. Zoveel mogelijk mensen moeten weten dat ’t belangrijk is. ’t Is een zware strijd, zie je. Iedereen moet te weten komen dat leukemie bestreden moet worden. & Dan dank ik God dat ik hem mag helpen bij die strijd. Ik doe ’t nu 24 jaar, weet je. Zie je, dat is dankbaar werk. Vooral omdat we nu met z’n 4-en zijn. We zijn altijd beschikbaar om groepen over ’t eiland te vervoeren. & Ik ben al 24 jaar woordvoerder. Je hebt vast wel ‘ns een foto in de krant van me gezien. Dat is mooi, dat is mooi, want dan weten mensen dat die strijd gevoerd wordt. Want ’t is een verschrikkelijke ziekte, zie je. Een verschrikkelijke ziekte. Ik heb ’t aan m’n zoon gezien. Maar die is er nu helemaal bovenop. Dat had je toch niet kunnen denken, 20 jaar geleden, dat m’n zoon zou trouwen ooit. & ’t Is een mooie dame. Jazeker, ’t is een prachtig mooie dame. Dan denk ik: dat heb ik toch maar mooi bereikt. Niet dankzij ’t geld ophalen, hoor. Niet alleen dat. Maar ik heb wel geholpen in die strijd stapje voor stapje te overwinnen. We zijn er nog lang niet. We zullen nog een hele tijd geld moeten inzamelen, weet je. & Dat we dan een advertentie kunnen plaatsen, dat helpt. Ja, dat helpt. Ik ben er dankbaar voor. & Ik doe ’t graag, weet je. Ik doe ’t graag. Ik ga ’t hele eiland over. Als ’t maar niet later wordt dan 3 uur. Da’s al hartstikke laat. Mensen zijn ook altijd blij dat ik ze kom halen. Dat we er zijn, 7 dagen in de week. Wel op afspraak, maar we zijn er als we gevraagd worden. & We zijn geen concurrentie voor de taxi’s, denk ik. We zijn eerder een extra iets. We doen dingen die taxi’s niet kunnen doen. Omdat we vrijwilligers zijn. Omdat we andere dingen doen. Omdat we een busje voor 17 personen hebben. We doen ’t graag, weet je. We gaan graag ’t hele eiland over. Want we weten waar we ’t voor doen. Zie je, we weten waarvoor.

Vervolgens werd ik afgezet bij Zijperspace, wat op dat moment dichtbij Wootton lag.

inge

Ik kon ’t niet laten. Eindelijk weer wat nederlands. Ook al was ’t slechts 4 dagen geleden. ’t Was prettig om ’t uit m’n eigen mond te laten komen.
Tintelend onwennig voelt dat. Alsof ’t de drempel niet durft te nemen. De 1e woorden komen onwennig langzaam uit de mondholte gestoten. Hortend. De moeder kon me dan ook niet verstaan. Dat had echter ook aan ‘t lawaai van de boot kunnen liggen. Ze reageerde in ’t engels.
Ik herhaalde m’n woorden. Probeerde de opmerking wat meer zin te geven. Verdraaide ‘m ietwat. Zodat er toch nog iets snedigs aan zat. & Beter te verstaan. Zodat er in ieder geval een glimlach uit zou ontstaan.
& Toen de moeder in ‘t nederlands reageerde, keek ’t meisje op. Zo’n 4 à 5 jaar. Met vragende ogen. Vol verwondering nog de wereld inkijkend. & Ook wel angstig. Want ’t was zo winderig & daardoor koud op ’t dek.
Ze wilde niet buiten. Maar met haar jas aan gaf ze geen kick. Die opdracht had haar moeder net gegeven. Ik had gekeken dat ik ’t verstaan had. & Vervolgens zei ik dat ik ’t verstaan had.
Dat ’t een tegenstelling was. Naar binnen willen & een jas aandoen.

‘Wie ben jij?’ vroeg ‘t meisje.
Haar ogen hoog optillend. Een vraagteken stellend onder haar blonde haren vandaan. Ik stak al zittend ver boven haar uit.
‘Ik ben Ton.’
‘Ik ben Inge.’
& Ze begon vervolgens naar haar moeder te wijzen.
‘Dat is Anneke.’
Alsof ’t allemaal maar vanzelfsprekend is. Iemand die nederlands praat. Op een dek waar fransen, duitsers & engelsen door elkaar spartelen. Heen & weer gesmeten door de deining. Af & toe een pool ertussendoor. Of was ’t een zwitser? Er waren te veel talen om iedereen te kunnen verstaan.
‘M’n vader heet Jan.’
Die kwam er net aan lopen.
‘Zo, heeft Inge nieuwe vrienden gemaakt?’
Ze keek ook zo. ’t Vertrouwen zat volledig in haar ogen. Ik besloot ’t maar normaal te vinden. Moeder mompelde nog iets van dat ze dat anders nooit deed. Maar iets per ongeluks moet je per ongeluks laten. Zeker bij een kind. Was net m’n filosofie geworden mbt de omgang met kinderen. Op ‘t moment dat Inge me in vertrouwen nam.
De beer werd tevoorschijn gehaald. De beer die meer een konijn leek. Maar Inge noemde ’t een beer.
Haar favoriete knuffel, vertelde ze.
‘Maar niet ermee gooien, hoor,’ zei haar moeder.
Dat moest extra uitgelegd.
Niet in de richting van de reling gooien. Zoals ze gewoon was te doen. Want dan zou Kees zinken. Dan zou ze Kees kwijt zijn.
‘Nee, dat moet je niet doen,’ zei ik, de boodschap pogend te ondersteunen.
Waarop Kees mijn kant op vloog. Een lach op de achtergrond. Schuin achter ’t voorbij vliegend gezicht van Kees.
‘Nee, dat moet je nou net niet doen,’ zei Anneke.
Kees werd ingepikt. Inge verdriet.
Een leerzaam pedagogisch rollenspel speelde zich af. Ik dronk mijn bier.
‘Bier is vies,’ zei Inge even later.
Lachend weer.

’t Waaide. Van de snelheid die we maakten. Van de Kanaalwinden. Alle winden leken hier samen te komen. We drukten onszelf tegen de ramen achter ons. Op de bank in de buitenlucht. Af & toe vloog een spetter voorbij.
Inge vond ’t allang leuk. Had haar jas aan. Ze lachte naar me. Ze stelde vragen. Of vertelde verhalen. Dat vooral. Korte 1zinsverhalen.
Mooie blouse. Mooie bloemen op haar blouse. Vele vriendjes op de camping. & Papa was lief.

& Soms hielden we onze mond. Keken we voor ons uit. Terugkijkend op Engeland.
Of Inge hield haar mond. Maakte ik een praatje met haar moeder. Of met vader die net terug kwam van een rondje.

Ze zat naast me. Ik had ‘t 1st niet door. Zachtjes, heel subtiel viel haar hoofd opzij. Zo, tegen m’n schouder. Tegen de sweater.
Ze had net ervoor nog gezegd: ‘Hé, dezelfde kleur.’
Dezelfde kleur als m’n t-shirt. De sweater.
‘Ja, die horen bij elkaar.’
Net als jouw bloem & je blouse. Maar ik wilde ’t niet te moeilijk maken.
Ze legde haar hoofd tegen m’n schouder aan. Ze haalde ’t nog net.
Ik schrok.
‘Hé, wat is dat?’
Ik vroeg ’t zonder ’t te willen bederven.
Maar zij voelde de schrik net als ik. Ze had ’t al in haar lichaam zitten.
Ze keek omhoog, schuin achter haar schouder naar mij op. Een lieve glimlach. De wangen ingesteld op de wind inmiddels. Een vermoeide blik, die evengoed zei dat ze nog wel even door kon gaan. Haar lippen sperden zich tot een lief gebaar. & Toch nam ze afstand. Trok de hand van haar moeder nog even wat meer naar zich toe. Zichzelf erachteraan.

Zij gingen met de auto, benedendeks. Ik moest wachten op looptrap voor de passagiers zonder auto. Die aangelegd zou worden op de plek waar we de hele tijd hadden gezeten. Bovendeks.
Ik moest afscheid nemen van de ouders met wie ik vakantieverhalen had uitgewisseld. Over ’t hoofd van Inge heen.
‘Jij kent Annemiek niet,’ zei ze er tussendoor.
‘Nee, die ken ik niet.’
‘Ik wel.’
‘Ik ken wel een Annemiek, maar die ken jij misschien niet.’
‘Er is vast ook nog een andere Annemiek,’ legde haar moeder toen snel uit.
We wisselden informatie uit. Over ons volgende doel. Onze volgende vakantie. Of ver in de toekomst. Terwijl Inge ’t over haar heen liet komen. Ze zat met haar lichaam ertussenin.
Tot ze weggingen. Naar Delft, wist ik inmiddels.
‘Tot ziens,’ zei ik.
‘Tot ziens,’ zeiden zij.
Ik wist niet of ik ze een hand moest geven. Op een boottocht over ’t Kanaal. Zo kort allemaal om een hand te geven.
Maar Inge wel. Ik dacht dat dat wel hoorde.
‘Geef me ‘ns een hand,’ zei ik.
Ze gaf me de hand. Terwijl ze niet keek. Een hand in mijn hand. De hand die haar zou begeleiden. Ipv papa & mama. Niet een hand van gedag zeggen.
‘Nee, niet zo.’
Haar ouders klungelig. Ik klungelig.
Toen begreep ze ‘t. Ze zou met papa & mama meegaan.
‘Hij blijft,’ werd uitgelegd.
Zachtjes werden voeten vooruit gezet. Weg. Ze keek langzaam om. Of ze keek nog steeds dezelfde kant op als vanaf ’t moment dat ze m’n hand had losgelaten. Een ½e meter achter haar ouders aan.
& Ze herinnerde weer waar haar hand voor gebruikt kon worden.
’t Kwam omhoog. ’t Zette een trage wuif in. Van de ene kant naar de andere kant. Ze haperde in haar lopen. Ouders nog een stap verder vooruit. Ze keek nog ‘ns vragend om. Wuif. Nogmaals. Een blik van waar blijf jij dan.
Ik keek zelf maar om. Richting reling. Om ’t afscheid niet nog moeilijker te maken. Ik kon haar voeten horen lopen over ‘t geluid van de golven heen.

Ze namen langzaam in kracht af, zich verwijderend van Zijperspace.