Instaspaced (XLI)

Achter een gesloten hek, met slechts enkele vrijwilligers, ze hadden permissie daar te zijn, begonnen zij nietsontziend, op een liggend grafzuil, maar in de voortgang onder ‘t toezicht van een aantal paar ogen, aan een volgende generatie; zij ongevaarlijk maar tevens onbekommerd, terwijl hun naamgever in toorn mens deerlijk kan schaden – ach, hoe teder dan, hoewel hoofden op andere horizonten stonden, dit nageslachtelijk tafereel zeker van minstens een uur gaans.

& Toch was Zijperspace gewijd aan de dood van lang gelee.
(Foto [in betere kwaliteit, want rottig kopiëren als je je eigen foto’s ergens anders wil plaatsen & ‘t je onmogelijk wordt gemaakt door FB] & tekst eerder geplaatst op Instagram)

Instaspaced (XL)


Voor 8,50 een paraplu gekocht, voor ‘tzelfde bedrag vorige week een 2e; de corona -devaluatie gaat hard bij mijn favoriete warme-worstleverancier (‘Beetje extra mosterd, mag dat?’), merk ik aan de fietslichtjes, de herenonderbroeken, de leesbril, maar de paraplu gaat niet mee in die tendens weet ik na mijn anderhalve maand inkoopgapendgat, zodat ik opnieuw heb kunnen vaststellen dat de zwarte spikkels bij 2 opeenvolgende exemplaren van deze wants nog steeds 263 bedraagt; tel maar na & hou in de gaten dat dat oneven nr onder z’n linkeroksel wordt verklaard.

Misschien een andere favoriete warme-worstleverancier (‘Is de mosterd hier ook gratis, mevrouw?’) zoeken in Zijperspace.
(Foto [in betere kwaliteit, want rottig kopiëren als je je eigen foto’s ergens anders wil plaatsen & ‘t je onmogelijk wordt gemaakt door FB] & tekst eerder geplaatst op Instagram)

Cursus Lijfloggen: Deel 6

Buk!

Waarom zou je altijd maar de wereld vanaf dezelfde hoogte moeten aanschouwen? Waarom zou je niet een enkele keer door de knieën kunnen gaan? Gewoon om te kijken hoe de wereld er uitziet vanaf die hoek. Alles groter, boven je uit torenend, machtiger, en vaak onverwachts lachwekkend bovendien.

Een kind beoordeelt z’n leefomgeving anders dan de volwassen mens. Hij heeft nog relatief weinig mee gemaakt, weet niet alles te benoemen, want is het vaak nog niet eerder tegengekomen, waardoor hij een redelijk onbevooroordeelde visie heeft op datgene dat hij meemaakt. Een frisse kijk, dit in tegenstelling tot de volwassen blik die de gedachte herbergt alles al eerder te hebben ervaren.

Buk dus af en toe. Waan jezelf even in het hoofd van dat kind dat je vroeger was, stel jezelf de vragen waarom iets in elkaar zit zoals het zit, waar het uit opgebouwd is en waarom de dingen niet instorten. Stel jezelf veel te veel vragen, als aan een ouder die tenslotte moe wordt van de ongrijpbaarheid van die grote hoeveelheid antwoorden, die allemaal geformuleerd moeten worden, gevat moeten worden in zinnen die begrijpelijk zijn, in antwoorden die eigenlijk niet te vinden zijn, omdat de ouder er geen weet van heeft of er überhaupt ooit een antwoord op gevonden is.

Ik weet me zelf te herinneren dat ik aan mijn vader vroeg waarom we de taal spraken die we spraken. Nederlands, was dat dan de enige taal die goed was, vroeg ik hem. En hoe kwam het dat als vanzelf die taal op een gegeven moment uit mijn mond kwam? Hoe kwam het dat hij dezelfde taal sprak en kon het ook niet toevallig zo zijn dat ik met een andere taal geboren was?

Die vragen had ik allemaal willen stellen, maar na de eerste vraag was mijn vader het spoor al bijster. Hij bracht iets naar voren over tongen en kelen, hoe het lichaam en het hoofd in elkaar zaten, en hoe je hersens opdrachten gaven aan je mond, waardoor er spraak uitkwam. Maar hoe dat resulteerde in de taal die wij als normaal beschouwden, daar moest hij mij in de steek laten. Hij moest tenslotte ook nog op het verkeer letten terwijl hij reed.

Ik had in ieder geval dezelfde kant op gedacht. Het moest iets met de tong te maken hebben. Door de tong was het mogelijk Nederlands te spreken. Dat hoorde je al aan de Duitsers, die hadden vast een andere tong, want die konden Scheveningen niet fatsoenlijk uitspreken.

Bukken hoef je dus niet letterlijk te doen. Buk op een manier dat je de wereld van een andere kant kan beschouwen. Laat los wat je aan ervaringen in de loop van de jaren hebt meegenomen. Laat je vooroordelen, je dogma’s los. Stel vragen die men niet beantwoorden kan, of laat mensen kijken zoals zij nog niet eerder keken.

Stel je een fotograaf voor, die door de knieën gaat om een foto van een voetballer te nemen. Hij had ook rechtop kunnen blijven staan, maar dan zou hij het effect van de hoog in de lucht zwevende voetballer, zijn voet zoekend naar contact met de dolende bal, niet kunnen vangen. Een voetballer, los van de aarde, door de hoek van de opname lijkt ’t alsof hij boven het publiek op de tribune uitstijgt, slechts doordat hij trefzekerder bleek, in een plaatje gevangen juist vlak voor het moment dat hij de bal opdracht gaf het net te vinden, waardoor de naam van de voetballer nog (als er al een beperking op blijkt te zitten) onsterfelijker werd. De fotograaf weet ons dat door een onverwachte manier van kijken voor te schotelen.

En als ik zelf buk, daadwerkelijk buk, meestal denk ik dan onmiddellijk aan m’n rug, ik moet ‘m niet te veel belasten, maar vaak is het ook, ik kom ze wel eens tegen, omdat ik kinderen te woord moet staan, dan kan het zijn dat ik me weer thuis voel, m’n lichaam voelt jonger, mijn spelletjes van vroeger, het toneelspelen met m’n neef, het playbacken op de slaapkamer, herinner ik me als nog maar pas geleden; als ik dan buk, besef ik me soms dat het niet uitmaakt waar je lichaam aan toe is, wat je lijf nog kan, wat je geest wil, maar je lichaam niet toestaat; het gaat er om dat je je even op een ander niveau bevindt, de wereld beschouwt als ooit, lang geleden; dan relativeer ik de toestand, mijn lichaam, m’n pijn in de rug, geef het kind een lolly omdat ik plotseling weer besef dat lolly’s het mooiste cadeau kan zijn dat een kind kan krijgen, zomaar vanuit het niets, waardoor het voor de rest zijn mond houdt.

Huiswerk: Neem een lolly in de mond, beschouw voor zeker 5 minuten jezelf als kinderlijk wijs, leef je in, en stel, als je niet meer dan slechts het kale stokje in je mond hebt, de vragen die je vroeger altijd aan je ouders had willen stellen over het menselijk lichaam. Verzin zelf hun antwoorden.

(Deel 0 staat hier, als introductie op wat ik 50 afleveringen lang heb volgehouden te schrijven voor ‘t weblogmagazine about:blank, maar verloren werd gewaand. Deel 1, Deel 3  [daar kan je ook lezen wat er aan de hand is met Deel 2], Deel 4 & Deel 5 zijn reeds herverschenen alhier. De komende tijd zal ik de rest van ‘t materiaal dat ik ondertussen geheel heb teruggevonden alsnog hier gaan publiceren.)

Bonnenprikker

‘t Was de grootste uitgave van de dag. Ik reken de afzonderlijke boodschappen bij Appie niet mee. Dat zou zo’n 4 euro meer zijn geweest. Maar dit was slechts 1 artikel.
Voordat hij verkocht werd, toch, vroeg ik de verkoper naar de prijs. Ik kon een ‘Oeps’ niet onderdrukken. De man bleef stoïcijns. Wat er toe leidde dat ik de conversatie een half uur lang bleef herhalen. Elke intonatie, iedere mogelijkheid beschouwend om er een andere draai aan te geven in ‘t verleden dat al heengegaan was in onomkeerbaarheid.

Dat is overigens mij niet vreemd. De dag ervoor kwam ik Rob tegen. Door ‘Hé, Ton!’ wist ik pas dat ik moest kijken om te herkennen. Dat lukte nog net.
‘Hé!’ kwam echter al automatisch uit m’n mond voordat ‘t zover was. Maar waar de ‘h’ in de ‘é’ overging kwam er een schakeling in m’n herinneringsafdeling tot stand.
We kruisten, zeg maar: ik scheurend voor een paar auto’s langs; hij rustig als een ervaren bedaarde vader & goed voorbeeld gevende onderwijzer over ‘t fietspad dat na mijn auto’s volgde. Hoewel hij die rol niet hoefde te spelen. Geen kind te zien op voor- noch achterzit.

‘Hé!’dus. Daar was ik gebleven. Dat vloeide in ‘t omkijken van herkenning tijdens ‘t kruizen over in ‘t 1e wat me te binnen schoot.

Nou moet ik er bij vertellen dat ik ‘m wel vaker op straat tegen kom. Eens onderweg naar ‘t Amsterdamse Bos liep hij met vrouw & kinderen. Toen was ik ‘t die riep.
Op dat moment zei hij vrolijk gedag. Een tel later kwam er een woedende schreeuw die ‘t gehele verkeerspleintje vulde uit z’n mond. Ik zag ‘t in ‘t nakijken van m’n verzonden groet uit z’n lichaam komen.
‘Ik zei dat je bij ‘t fietspad moest wachten,’ kwam er als een donderwolk uit, richting zoon die snel besloot ‘t knopje van ‘t voetgangersstoplicht voorbij ‘t fietspad niet meer in te zullen drukken.
‘t Is lang geleden dat ik een dergelijke woede heb zien afspelen. Ouders doen dat niet meer openbaar, zo lijkt ‘t.
Maar hij was vader. Hoofdonderwijzer bovendien. Wist ik van de ontmoeting daarvoor. Hij wist vast dat je je af & toe moest laten gaan in die 2 functies.

Ook die conversatie bleef lang nasudderen. Hoewel die niet verder was gegaan dan ‘Hé, Rob!’ mijnerzijds & ‘Hé!’ van hem, plus een corrigerende terugroepactie die de buurt zich nog lang zou heugen.
‘t Lijkt niet veel, maar genoeg om alternatieve scenario’s mezelf voor te leggen, te beoordelen, nuances van intonaties te wegen & ‘t effect daarvan me voor te stellen. Maar eigenlijk vooral domweg herhaling als een wereldgoal tijdens een grote wedstrijd, bezien vanuit elke mogelijke camerapositie.

Ik was dus voorbij rustig fietsende Rob. ‘Hé!’ was m’n laatste & ook nog enige woord dat ik uitblies.
‘Die baard staat je goed!’
Alsof ‘Hé!’ niet die uitroepteken van zichzelf had, maar eerder een komma als vooraankondiging van een sympathieke opmerking.
‘Ja, jouw baard ook!’
Ik vind die uitroeptekens overigens geheel niet erg in onze korte 2-secondenconversatie. In zo’n korte tijdspanne kan je niet anders dan een dergelijke interpunctie in je communicatie aanbrengen, zeker omdat de meters voorbij vliegen naar snelle onverstaanbaarheid in een stad als deze.

Ach, ik laat de rest van de woorden die ik samen met de bonnenprikkerverkoper gewisseld heb gewoon achterwege. Zo bijzonder was dat niet. Ik liep 9 euro armer de winkel uit met een daarbij behorende bon die, ondanks dat-ie zelf geprikt ging worden, de ander zou ontmaagden.

Maar ‘Waartoe, waartoe, waartoe,’ bleef zonder geformuleerd te worden echoën in Zijperspace.

Caravan

Nadat we de bungalowtent hadden afgeschaft werd ‘t een caravan waar we 3 weken per jaar in verbleven. Ik ben de rangschikking van de slaapplekken inmiddels kwijt, behalve dat m’n ouders altijd gezamenlijk de plek van de opklapbare eettafel deelden.

Zo bestaat dat kampeergeheugen, ‘t caravandeel daarvan, slechts uit korte fragmenten, of stilstaande momenten.
M’n vader die uit Zwitserland een zware steen meenam om de caravan op de terugweg stabiliteit te geven. Blijkbaar was er een grote etensvoorraad meegenomen & als ontlasting in de zwitserse bergen achtergelaten, ondergewicht veroorzakend.
M’n moeder die wanhopig haar washandje bevochtigde, of zakdoekjes met eau de cologne, want vakantie was haar favoriete periode om aan migraine te lijden. Niet dat ze ‘t expres deed, maar een groot deel van de vakantie stond daar in ‘t teken van. Zachtjes met de borden, niet schreeuwen tijdens een spel, nu moeder even alleen laten, gedwongen met Pa gaan wandelen, de gordijnen dicht, niet in de buurt van de caravan komen.
1 Vakantie al de 3 weken lang.

Mijn vader ontwierp ‘t systeem. Hij was de enige die dat kon. Hij was de enige die dat ook wou.
Zoals ik zelf tegenwoordig ook alles van te voren bedenk. Ondertussen begrijp ik zijn behoefte aan efficiëntie. Je gaat op vakantie, dat is niet met zekerheden die gelden als thuis, maar als je ‘t vooraf bedenkt & alles inpakt & inricht naar een systeem die jou past, dan is zo’n omgevingsverandering makkelijk te dragen.
Maar ik geloof dat ‘t wel een beetje op ‘t miniscule af was. Alles op zo’n plek gestouwd dat ‘t logisch terug te vinden was. Belangrijke benodigdheden genoteerd op een lijst (EHBO-doos, de slinger voor de caravanpoten, buitenlands geld). Gewichtsmatig zo geordend dat de caravan niet kon hellen. Niet alle nieuwe stripboeken in 1 klap beschikbaar want verder weg gestopt.

Ik heb vast ook in de caravan zelf geslapen. Dat moet vooral onderweg zijn geweest. Hoewel ik op parkeerplaatstussenstoppen ook vaak met Carel in de auto werd gelegd. Speciaal door m’n moeder genaaide witte doek werd er overheen gespannen, met elastieken vast, raampjes op een kier.
Op een gegeven moment waren Carel & ik groot genoeg om in een tent naast de caravan te slapen.
Dat vond ik niets uiteindelijk: zo’n tentje werd al snel een rotzooi waar ik niet verantwoordelijk voor was. Latere vakanties sliep ik liever alleen in de voortent, op een stretcher. Dan klaagden m’n ouders bij de laatste tocht naar ‘t sanitair voor slapen gaan dat ik zo verschrikkelijk kon stinken.
Dat was waar. Maar hun planning was dan ook verkeerd. Had ik net m’n slaapzak leeg gewapperd.

De caravan werd vooral gebruikt voor regenachtige dagen, voor spelletjes waar anderen niet lang genoeg mee doorgingen, vals spel & oneerlijk; anders voor puzzels & streekromans van m’n moeder.
Bovenal voor de maaltijd. Altijd stil zitten, want m’n moeder liep met hete pannen ‘t eten te serveren & de caravan bewoog mee bij elke stap.

& Wordt mij de vraag gesteld welk beeld van die caravanvakanties ‘t meest is beklijfd, dan beken ik ‘t moment dat de bikini van m’n moeder plots open viel tijdens ‘t lezen van een meegenomen Libelle, toen ze net van buiten kwam vanwege te heet & ze haar bandjes nog niet vast had gemaakt.
Jaren later bekenden 2 broers elkaar dat dat voor ‘t 1st was dat ze borsten hadden gezien.

Vanaf toen is Zijperspace er anders uit gaan zien.

Onbezorgd

Bij ‘t eind van de dag is ‘t zwaar. De twijfel begint, ‘t zeuren van een gepasseerde kans op continuïteit doet zich aan. Ik voel sudderende suggesties heen & weer schieten door m’n hoofd. Letterlijk van links naar rechts: ze doen zich voelen. Alsof ze door bepaalde zones van m’n hersenen reizen op zoek naar een aansluiting met woorden, zinnen, tekst…
Herinneringen bovenal.

Alsof een dag al niet zwaar genoeg was. Dat pas beseffend als ‘t gewicht pas gemeten kan worden, bij de afrekening, de ouderwetse kassa die luidop rinkelt als je met de wreef van je hand ‘t totaal aanslaat, voor ‘t slapen gaan.

Ik mag nog zo wondervroeg in actie zijn gekomen, met radioprogramma koptelefonend richting volkstuin zijn getogen, motten hebben gefotografeerd, bevrijd, benoemd, beschreven (‘t zal de vermoeidheid zijn geweest, ‘t rollend-matig overhevelen van mezelf van ‘t 1 in ‘t ander & daar pas aan ‘t eind de rekening voor moeten betalen door te beseffen dat niets vanzelf gaat), ontbijt genoten, de dag fris aanschouwd vervolgens, maar me ondertussen op dat moment al beseffend dat de dag niet compleet is zonder aan m’n plicht te hebben voldaan.

Al vaak genoeg gezegd dat ik over alles schrijven kan, waarbij me steeds weer onmiddellijk de jodenkoek te binnenschiet. Zo vaak als dat als voorbeeld heeft gediend.
‘Geef me een woord & ik gebruik ‘t als onderwerp, bijv…’
…die jodenkoek.
Waarvan ik niet weet of ze eigenlijk nog bestaan.

De kast bestaat nog steeds. De plastic precies passende ronde-kolom-verpakking, met een paars papieren omhulsel niet-plakkend licht-verhullend ter afscheiding van de verlangend kijkende kleine buitenwereld. De moeder die ‘t me verbood. De stoel die me evengoed deed reiken. ‘t Randje van dat dressoir, zoals we ‘t noemden ipv ordinair kast, waar m’n linker voet (m’n tenen eigenlijk) nog net op paste (rechts achter me op de stoel hangend). Reikhalzende vingers die onmerkbaar toch een koek scoorden, zonder kruimels geen spoor toch in de mond persend, Moe nog net op tijd te woord kunnen staan dat ik van niets wist zonder kauw nog te gaan.

Dat ik een woord nodig heb als ‘poepkakdrol’ of willekeurig anders om m’n dag af te sluiten als ik die niet meteen begonnen ben met geschreven tekst.

Ze zeiden van de week: je moet niet alles moeten. Van mezelf, zeiden ze.
Maar ik moet wel, herhaal ik dat woord, want anders staat hier straks geen verhaal, geen stuk, geen post. Dan ben ik slechts voorbij gevlogen.
Als de duiven in de Pijp, mits die er nog zijn, hun duivenmelkers, die niets meer te melden hoeven over te brengen, baas noch bode: een wedstrijd slechts wie ‘t snelste vliegt.

Wanneer er niets noemenswaardigs is geland in Zijperspace.

Verwachting

Tineke stuurt me een foto van haar ochtendwandeling in ‘t zuiden van ‘t land. Hoopvol licht brandt lichtjes door een gaatje in de wolken boven een ver huisje aan de andere kant van een plas, dat ingeklemd ligt tussen enkele tengere bomen in een verder bloemrijke weide. Je voelt de aarde vocht ademen van wat er afgelopen nacht gevallen is.

Ik schrijf: ‘Mooi hoor. Met nog al die nattigheid in de lucht.’
Terwijl ik ‘t verzend kijk ik over m’n schouder, door de leegte van ‘t 3e gordijn van 4, dat ik altijd open laat staan in de ochtend voor wat binnenvallend licht. Maar dat zorgt dat ik toch afgesloten blijf van wat buiten gebeurt & kijkt.
Op de regen na die onderwijl doet waar-ie goed in is.
Ik wil Tineke nog schrijven wat me te binnen schiet: ‘Hier weegt ‘t vocht nog te zwaar.’
Maar ik vind haar foto zo al mooi, geen ondertiteling nodig.

Ik roep de regenverwachting maar weer eens op. Merk bij mezelf tegelijkertijd op dat ik in 1 dag tijd ‘weersverwachting’ een andere naam heb gegeven. & Dat terwijl ik de buien, wat reeds gevallen is & wat nog komt, al een tijdje in de gaten houd.
De verwachting voor woensdag ziet er nog steeds niet best uit. Er is niemand bij ‘t KNMI, evenmin een andere weergod, die mij ten dienste wil zijn. Geen fietstochtje van 75 km, herhaal ik somber. Een binnensmondse verzuchting die ik minstens per weerpagina 3 maal daags slaak bij ‘t openen van slechte vooruitzichten. Elke weerdeskundige verschilt in zijn korte-termijn-toekomstvisie subtiel van de anderen, maar ik word er uiteindelijk straks even kleddernat van, voorspel ik mezelf.

Ik vind regenjassen niet werken. Je wordt net zo nat als dat je lichaam zweet. & Ik vraag me al jaren af waarom door dat verschijnsel ‘t bij mij binnen mijn omhulsel keihard klettert.
Misschien blijf ik er slank bij, zoveel vochtverlies. Dwingt me onwillekeurig te denken aan ‘t buikje dat m’n vader vlak voor z’n tocht naar Santiago de Compostella had.
Voor de 53e keer dit jaar denk ik dat hij op dat moment mijn huidige leeftijd zal zijn geweest. Ik kan er 1 of 2 naast zitten.

Weg gaan creëert barrières. Je wordt je meer bewust van vanzelfsprekende obstakels die je thuis makkelijk uit de weg kan gaan. Neem een gaatje in ‘t tentdak. Je reis in duigen want alles nat.
‘t Is nooit zover gekomen, maar ik maak de mogelijkheden alvast aan voor ik vertrek.
In werkelijkheid is wat ooit nat werd diezelfde middag nog opgedroogd.

Eigenlijk is de verandering wat mij thuis houdt. Ik probeer elke uiting daarvan in toom te houden. Maar juist verandering is de omschrijving van vertrek voor langer dan een dag.
Als ‘t geen regen was, dan was ‘t de zon.
Of een ander mijmervoorbeeld waar ik op kan zitten herkauwen: hoe kom ik aan een biertje onderweg? Hoe krijg ik die koud geserveerd? Kan ik de extra kosten voor ‘t ontberen van m’n koelkast wel missen?

Een stap buitenshuis is een reis die ik al 100-en malen heb gemaakt voordat de drempel is gepasseerd. Ik heb de weg al zo vaak afgelegd vooraleer ik vertrek dat ‘t uiteindelijk kan meevallen, maar die hobbel bij de voordeur groeit in de voorbereiding tot onneembaar.

Die dan weer krimpt bij de boodschapjes om de hoek van Zijperspace.

Instaspaced (XXXIX)

Stel nu, zij is een galante dame, polstas net op ‘t kleine hoteltafeltje gelegd, genietend van ‘t uitzicht van de diepnachtelijke bedrijvigheid van een miljoenenstad, flikkerend vervormde lichten van verwegpandjes langs de dijnende heuvels in midzomerse vochtig benauwde lucht, & dan plots moment komt ‘t bewustzijn dat ‘t ook een idéfix kan zijn van slechts een perongelukse foto met overbodige flits…

And an unexpected thunder from Zijperspace…
(Foto [in betere kwaliteit, want rottig kopiëren als je je eigen foto’s ergens anders wil plaatsen & ‘t je onmogelijk wordt gemaakt door FB] & tekst eerder geplaatst op Instagram)

Instaspaced (XXXVIII)

Met de regen die aanvang nam besloot ik archief te spitten, vergeten momenten, inmiddels vergane tijdelijkheden, geschoten toen nog pril in hun seizoen; kwam ik deze zonnebril dragende from outer space tegen, z’n beaming laserboem ergens onderweg verloren – weet nog dat ik dat vlak na ‘t aanschouwen van ‘t resultaat van onze ontmoeting bedacht & die lichtbeschermende glazen zijn niet meer uit m’n hoofd te bannen.

Niet dat we ooit de zon van Zijperspace opzoeken.
(Foto [in betere kwaliteit, want rottig kopiëren als je je eigen foto’s ergens anders wil plaatsen & ‘t je onmogelijk wordt gemaakt door FB] & tekst eerder geplaatst op Instagram)

Instaspaced (XXXVII)

Ze hadden nooit moeten beginnen met ‘t voorvoegsel ‘gewone’: alles wat potentie van bekoring heeft verliest dan een bepaalde dosis van z’n oorspronkelijke schoonheid, want alledaags, vervangbaar & missend de sprankeling van z’n originele zelf; geef mij maar bijvoeglijkheden als harige, burpende, noeste, fantasmagorische, beperkte, afdwingende, opzettelijke, lepe & teruggetrokken om mij mee te voeren naar bijzonderheden die dergelijke beesten blijkbaar met zich dragen & ipv een veelvoud een onderscheidend individu blijken.

Evengoed is alles in Zijperspace heel gewoon.
(Foto [in betere kwaliteit, want rottig kopiëren als je je eigen foto’s ergens anders wil plaatsen & ‘t je onmogelijk wordt gemaakt door FB] & tekst eerder geplaatst op Instagram)